ECLI:NL:RBZLY:2010:BL3584

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
13 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
166113 - KG ZA 09-646
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een arbeidsovereenkomst en de beëindiging daarvan in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad werd behandeld, vorderden eisers, waaronder [eiser sub 1], de voortzetting van een arbeidsovereenkomst en de toelating tot werkzaamheden als algemeen directeur bij [gedaagde sub 1]. De voorzieningenrechter diende te beoordelen of er sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen [eiser sub 1] en [gedaagde sub 1], of dat de relatie gekwalificeerd moest worden als een overeenkomst van opdracht. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen arbeidsovereenkomst bestond, omdat de overeenkomst van opdracht op rechtsgeldige wijze was beëindigd. De voorzieningenrechter overwoog dat de feitelijke uitvoering van de overeenkomst niet wezenlijk verschilde van de afspraken die partijen hadden gemaakt. De vordering tot voortzetting van de arbeidsovereenkomst werd afgewezen, omdat de opzegging door [gedaagde sub 1] rechtsgeldig was en er geen spoedeisend belang was aangetoond. De vordering tot het aanbieden van een arbeidsovereenkomst werd eveneens afgewezen, omdat er geen overeenstemming was bereikt over de inhoud van de overeenkomst. De proceskosten werden toegewezen aan de zijde van [gedaagden].

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 166113 / KG ZA 09-646
Vonnis in kort geding van 13 januari 2010
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VOVL BEHEER B.V.,
statutair gevestigd te [woonplaats], kantoorhoudende te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SICOM PROJECTS B.V.,
statutair gevestigd te Zeist, kantoorhoudende te De Glind,
eisers,
advocaat mr. drs. E.L. Pasma te Utrecht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 4],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats],
5. de vennootschap onder firma [gedaagde sub 5], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. drs. R.P.J. ter Haseborg te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1 c.s.] en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de brief d.d. 6 januari 2010 met producties 17 t/m 19 van [eiser sub 1 c.s.]
- de conclusie van antwoord in kort geding d.d. 6 januari 2010 van [gedaagden]
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser sub 1 c.s.]
- de pleitnota van [gedaagden]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Eiser sub 1 (hierna: [eiser sub 1]) is op 1 december 2005 op basis van een arbeidsovereenkomst bij gedaagde sub 2 (hierna: [gedaagde sub 2]) als interim manager in dienst getreden. Van 1 december 2005 tot 1 januari 2007 is [eiser sub 1] in het kader van deze arbeidsovereenkomst gedetacheerd bij [bedrijf A] in [woonplaats] en van 1 januari 2007 tot 1 november 2008 als algemeen directeur bij de [gedaagde sub 5] (gedaagde sub 5). Gedaagde sub 1 (hierna: [gedaagde sub 1]) en gedaagde sub 4 (hierna: [gedaagde sub 4]) zijn vennoten van deze v.o.f.. [bedrijf A], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] zijn dochtermaatschappijen van gedaagde sub 3 (hierna: [gedaagde sub 3]).
2.2. Op 1 november 2008 hebben eiseres sub 3 (hierna: Sicom) en [gedaagde sub 1] een overeenkomst van opdracht gesloten. Eiseres sub 2 (hierna: VOLV) is enig aandeelhouder en bestuurder van Sicom. [eiser sub 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van VOLV. De overeenkomst van opdracht vermeldt onder meer:
“IN AANMERKING NEMENDE DAT:
(…)
D. De hierna te sluiten overeenkomst uitsluitend is te kwalificeren als een overeenkomst van opdracht, waarbij Opdrachtnemer de werkzaamheden zal uitvoeren in de zelfstandige uitoefening van haar beroep/bedrijf;
E. Het uitdrukkelijk niet de bedoeling van partijen is door middel van het sluiten van deze overeenkomst een arbeidsovereenkomst te sluiten.
(…)
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
Artikel 2 Werkzaamheden van Opdrachtnemer
2.1 (…) Opdrachtnemer zal als zodanig aangesteld worden als statutair bestuurder van de onderneming van Opdrachtgever.
2.2 Opdrachtnemer is bij het uitvoeren van de werkzaamheden geheel zelfstandig bevoegd, voor zover dit uitvoeren van de werkzaamheden past binnen de kaders van het vigerende ondernemingsplan, investeringsbudget en het jaarplan zoals deze zijn vastgesteld door de algemene vergadering van aandeelhouders. Zij heeft het recht om tijdstip en tijdsduur naar eigen inzicht vast te stellen en in te delen, met inachtneming van de afgesproken termijn waarbinnen de werkzaamheden moeten worden verricht. (…)”
2.3. Begin 2009 heeft een juridische fusie plaatsgevonden tussen [bedrijf B] en [gedaagde sub 1]. Daarbij is [bedrijf B] opgegaan in [gedaagde sub 1] (handelsnaam: [gedaagde sub 1]). In de loop van 2009 is gestart met de implementatie van deze juridische fusie.
2.4. Aanvankelijk was het de intentie van partijen om [eiser sub 1] te laten participeren in het aandelenkapitaal van [gedaagde sub 1]. Op enig moment bleek echter dat dit door een beleidswijziging binnen [gedaagde sub 3] niet langer mogelijk was. Op 15 mei 2009 heeft [eiser sub 1] hierover een emailbericht gestuurd aan de heer [C.] (hierna: [C.]), bestuurder van [gedaagde sub 3]. Dit emailbericht vermeldt onder meer:
“Nu blijkt dat er geen aandelenoverdracht gaat plaatsvinden en het bij de fiscus niet vol te houden is dat ik nog andere functies heb, lijkt het mij thans beter weer terug te gaan naar een arbeidsovereenkomst. Zowel [gedaagde sub 3] als ik krijgen dan geen last met de fiscus.”
2.5. [C.] heeft dezelfde dag per email geantwoord. Dit emailbericht vermeldt onder meer:
“Ik zal een voorstel maken voor een arbeidsovereenkomst conform de afspraak die jij hebt met AZo.”
2.6. [C.] heeft geen voorstel aan [eiser sub 1] toegezonden.
2.7. Op 4 december 2009 heeft [C.] [eiser sub 1] medegedeeld dat hij zou worden ontslagen. Als reden hiervoor werd genoemd dat de medewerkers van het vroegere [bedrijf B] [eiser sub 1] niet als hun directeur ervaren. Verder zou de nieuwe fusievennootschap meer gebaat zijn bij een directeur “van het type aannemer met trekhaak”.
2.8. [gedaagde sub 2] heeft bij brief van 16 december 2009 de overeenkomst van opdracht opgezegd en [eiser sub 1] met onmiddellijke ingang vrijgesteld van de verplichting om zijn werkzaamheden te verrichten. Op 22 december 2009 heeft [gedaagde sub 1] deze opzegging bevestigd.
2.9. Op 18 december 2009 heeft [eiser sub 1] middels zijn advocaat uitdrukkelijk geprotesteerd tegen de opzegging.
2.10. [eiser sub 1] is, ondanks aanmaning daartoe, tot op heden niet toegelaten tot het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden.
3. Het geschil
3.1. [eiser sub 1 c.s.] vordert:
primair
a. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot voortzetting van de arbeidsovereenkomst totdat deze op rechtsgeldige wijze is geëindigd;
b. gedaagde binnen 24 uur na het te wijzen vonnis toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden van algemeen directeur van [gedaagde sub 1], op straffe van een dwangsom van EUR 10.000,- per dag dat ieder van gedaagden daarmee in gebreke is;
c. gedaagden te veroordelen tot betaling van het equivalent aan bruto maandsalaris van de maandelijks overeenkomen management fee, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente;
subsidiair
a. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot voortzetting van de arbeidsverhouding totdat deze op rechtsgeldige wijze is geëindigd;
b. gedaagde binnen 24 uur na het te wijzen vonnis toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden van algemeen directeur van [gedaagde sub 1], op straffe van een dwangsom van EUR 10.000,- per dag dat ieder van gedaagden daarmee in gebreke is;
c. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de maandelijks overeengekomen management fee, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente;
d. gedaagden te gelasten aan [eiser sub 1] een arbeidsovereenkomst aan te bieden op de arbeidsvoorwaarden zoals deze tot 1 november 2008 golden, te vermeerderen met indexatie en andere verhogingen per 1 januari 2009;
meer subsidiair
a. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot voortzetting van de overeenkomst van opdracht totdat deze op rechtsgeldige wijze is geëindigd;
b. gedaagde binnen 24 uur na het te wijzen vonnis toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden van algemeen directeur van [gedaagde sub 1], op straffe van een dwangsom van EUR 10.000,- per dag dat ieder van gedaagden daarmee in gebreke is;
c. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de management fee;
d. gedaagden te gelasten aan [eiser sub 1] een arbeidsovereenkomst aan te bieden op de arbeidsvoorwaarden zoals deze tot 1 november 2008 golden, te vermeerderen met indexatie en andere verhogingen per 1 januari 2009
3.2. [gedaagden] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Spoedeisend belang
4.1. [gedaagden] heeft gesteld dat [eiser sub 1 c.s.] geen spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening, nu de opzegtermijn van zes maanden in acht is genomen en [eiser sub 1 c.s.] dus niet in financiële nood verkeert. Er is voldoende tijd om een bodemprocedure te starten.
4.2. [eiser sub 1 c.s.] heeft gesteld dat het feit dat hij op non-actief is gesteld niet alleen schadelijk is voor zijn reputatie, maar ook voor de onderneming. [eiser sub 1 c.s.] heeft reeds uit die hoofde een spoedeisend belang bij de gevorderde voorlopige voorziening.
4.3. Van een spoedeisend belang is voldoende gebleken. [eiser sub 1 c.s.] heeft gevorderd dat hij wordt toegelaten tot het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden. Uit de aard van die vordering volgt dat hij belang heeft bij een snelle beslissing op dit punt. De overige vorderingen hangen in zodanige mate samen met deze vordering, dat de voorzieningenrechter ook die vorderingen zal beoordelen.
Arbeidsovereenkomst
4.4. [eiser sub 1 c.s.] heeft primair onder a. gevorderd de arbeidsovereenkomst voort te zetten totdat deze rechtsgeldig beëindigd is. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de arbeidsovereenkomst die hij op 1 december 2005 met [gedaagde sub 2] gesloten heeft niet op rechtsgeldige wijze beëindigd is. Voorts heeft hij gesteld dat de relatie die thans bestaat tussen [eiser sub 1] en [gedaagde sub 1] moet worden getypeerd als een arbeidsovereenkomst.
Bij de beoordeling of er sprake is van een arbeidsovereenkomst is niet alleen van belang wat partijen hebben beoogd bij het sluiten van de overeenkomst, maar ook de wijze waarop daaraan feitelijk uitvoering is gegeven. In de feitelijke situatie is niets veranderd na 1 november 2008. De gezagsverhouding bleef gelijk en verschilt niet van de andere leden van het management team, die op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn. Voorts was [eiser sub 1] verplicht de arbeid persoonlijk te verrichten. Dit blijkt uit het feit dat hij niet zou worden vervangen tijdens ziekte en dat hij als natuurlijk persoon staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Ook mocht hij de leaseauto en de telefoon die hij had ontvangen in het kader van zijn arbeidsovereenkomst met [gedaagde sub 2], onverkort blijven gebruiken.
4.5. [gedaagden] heeft betwist dat de arbeidsovereenkomst die [eiser sub 1] op 1 november 2005 met [gedaagde sub 2] gesloten heeft niet op rechtsgeldige wijze is beëindigd. Ter onderbouwing van haar betwisting heeft [gedaagden] als productie 2 een stamrechtovereenkomst overgelegd waarin is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 november 2008 beëindigd wordt.
Nu [eiser sub 1] vervolgens, via Sicom, met ingang van 1 november 2008 een managementovereenkomst gesloten heeft met [gedaagde sub 1], is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat de arbeidsovereenkomst met [gedaagde sub 2] beëindigd is.
4.6. [gedaagden] heeft voorts betwist dat de relatie tussen [eiser sub 1] en [gedaagde sub 1] getypeerd moet worden als een arbeidsovereenkomst. Zij heeft daartoe gesteld dat [gedaagde sub 1] een overeenkomst van opdracht met Sicom heeft gesloten. Sicom is geen natuurlijk persoon zodat zij niet gekwalificeerd kan worden als werknemer. In de overeenkomst van opdracht is ook uitdrukkelijk opgenomen dat partijen niet de bedoeling hadden om een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Voorts regelt de overeenkomst een aantal zaken niet die in de voormalige arbeidsovereenkomst tussen [eiser sub 1] en [gedaagde sub 2] wel geregeld waren, namelijk pensioen, ziektekostenverzekering, onkostenvergoeding, ter beschikking stellen van de computer en nevenactiveiten. Er geldt geen relatie- of concurrentiebeding tussen partijen. Ook heeft [gedaagde sub 1] geen loon betaald aan Sicom, maar heeft Sicom aan [gedaagde sub 1] maandelijks facturen verzonden voor de werkzaamheden. Op de gefactureerde bedragen is BTW in rekening gebracht. Tot slot is er geen gezagsverhouding tussen [gedaagde sub 1] en Sicom. Genoemde omstandigheden leiden tot de conclusie dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Bovendien brengt de maatschappelijke positie van [eiser sub 1] met zich dat van hem mag worden verwacht dat hij zich bewust is geweest van de juridische gevolgen van zijn handelen op het moment dat hij de overeenkomst van opdracht sloot.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Hoewel aan [eiser sub 1 c.s.] kan worden toegegeven dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst niet alleen van belang is wat partijen hebben beoogd bij het aangaan van de overeenkomst, is niet gebleken dat partijen zich in de onderhavige situatie feitelijk anders gedragen hebben dan zij beoogd hebben. De overeenkomst van opdracht is gesloten tussen Sicom en [gedaagde sub 1]. Sicom heeft [gedaagde sub 1] maandelijks facturen gestuurd waarin BTW in rekening werd gebracht. Door [gedaagde sub 1] is onweersproken gesteld dat de vergoeding op basis van de maandelijkse facturen aanzienlijk hoger was dan het bruto maandsalaris dat [eiser sub 1] van [gedaagde sub 2] ontving. Niet is gebleken dat Sicom dan wel [eiser sub 1] op enig moment tijdens ziekte is doorbetaald. [gedaagde sub 1] heeft gemotiveerd weersproken dat sprake was van een gezagsverhouding tussen [gedaagde sub 1] en Sicom dan wel [eiser sub 1]. Op grond van deze omstandigheden zijn er naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aanknopingspunten om de overeenkomst als arbeidsovereenkomst te kwalificeren. De enkele verplichting dat [eiser sub 1] de opdracht persoonlijk diende te verrichten, maakt dit niet anders. Het feit dat [eiser sub 1] de leaseauto en de telefoon die hem ter beschikking waren gesteld op grond van de arbeidsovereenkomst met [gedaagde sub 2] mocht blijven gebruiken, acht de voorzieningenrechter – in het licht van de overige omstandigheden – van ondergeschikt belang.
4.7. Het primaire onder b. en c. gevorderde is gegrond op het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Nu daarvan naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake is, zullen deze vorderingen worden afgewezen.
Arbeidsverhouding
4.8. [eiser sub 1 c.s.] heeft subsidiair onder a. gevorderd de arbeidsverhouding voort te zetten totdat deze op rechtsgeldige wijze is geëindigd. Hij heeft gesteld dat sprake is van een arbeidsverhouding in de zin van artikel 1 sub d BBA, omdat [eiser sub 1] persoonlijk verplicht was de arbeid te verrichten. [gedaagde sub 1] kon de overeenkomst derhalve niet zonder toestemming van het UWV WERKbedrijf opzeggen.
[gedaagden] heeft verweer gevoerd en gesteld dat Sicom partij is bij de overeenkomst van opdracht. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 juli 1990 (NJ 1991/215) beslist dat een werknemer slechts een natuurlijk persoon kan zijn. Reeds om die reden kan er geen sprake zijn van een arbeidverhouding. Bovendien is in de overeenkomst van opdracht opgenomen dat [eiser sub 1] statutair directeur zou worden. Partijen hadden derhalve nooit de intentie om het BBA op hun verhouding van toepassing te laten zijn.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er thans onvoldoende feiten en omstandigheden door partijen zijn aangevoerd om een voldoende gefundeerd oordeel over de vraag of de bodemrechter, desgevraagd, een arbeidsverhouding aanwezig zal achten, mogelijk te maken. Nu voorts toewijzing van deze vordering tot ingrijpende gevolgen zal leiden, zal de vordering sub a worden afgewezen.
4.9. Het subsidiair onder b. en c. gevorderde is gegrond op het bestaan van een arbeidsverhouding. Nu naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat daarvan sprake is, zullen deze vorderingen worden afgewezen.
Overeenkomst van opdracht
4.10. [eiser sub 1 c.s.] heeft meer subsidiair onder a. gevorderd de overeenkomst van opdracht voort te zetten totdat deze op rechtsgeldige wijze is geëindigd. Hij heeft daartoe gesteld dat sprake is van een kennelijk onredelijke opzegging, nu ieder grond daarvoor ontbreekt. [eiser sub 1] heeft [gedaagde sub 1] tot nu toe zeer succesvol geleid. Van een bloedgroepenstrijd in het fusieproces is geen sprake. Het gaat juist heel goed met de integratie. Voorts is er nooit enige kanttekening geplaatst bij het functioneren van [eiser sub 1]. [gedaagden] heeft gesteld dat zij er geen vertrouwen in heeft dat [eiser sub 1] het fusieproces tot een succes kan maken. Als redenen hiervoor heeft zij genoemd dat [gedaagde sub 1] een directeur nodig heeft die door beide ‘bloedgroepen’ als neutraal wordt ervaren, die ervaring heeft met het vormgeven van een fusieproces en die een meer hands on mentaliteit heeft. Verder is het functioneren van een algemeen directeur van dusdanig groot belang dat niet van [gedaagde sub 1] verwacht kan worden dat zij de situatie nog een paar maanden aankijkt.
4.11. Vooropgesteld wordt dat [gedaagde sub 1] de opdracht niet zonder meer kan beëindigen. Zij moet daarvoor een voldoende redelijke grond hebben en een redelijke opzegtermijn in acht nemen. [gedaagde sub 1] heeft een aantal redenen genoemd, waarvan niet is gebleken dat het evident valse gronden betreft. [eiser sub 1] komt immers uit één van de bloedgroepen en hij heeft niet weersproken dat hij geen hands on mentaliteit heeft. Wat daar ook verder van zij, de voorzieningenrechter is van oordeel dat het vertrouwen van de concernleiding in de competenties van een algemeen directeur/fusieprocesbegeleider een voorwaarde is om de relatie te kunnen voortzetten. Dat het gebrek aan vertrouwen wellicht niet eerder met [eiser sub 1] is besproken, maakt dit niet anders. De positie van algemeen directeur is een vertrouwenspositie, zodat [gedaagde sub 1] terecht stelt dat niet van haar gevergd kan worden dat zij de situatie bij het ontbreken van dit vertrouwen nog enige tijd aankijkt. Gelet op deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de [gedaagden] voldoende redelijke grond had voor de opzegging. Nu voorts de overeengekomen opzegtermijn van zes maanden in acht is genomen, is de overeenkomst van opdracht rechtsgeldig beëindigd.
4.12. [eiser sub 1 c.s.] heeft zich bij pleidooi op het standpunt gesteld dat de voorwaarde waaronder de overeenkomst van opdracht is aangegaan, namelijk participatie in de fusievennootschap, is komen te vervallen en daarmee tevens de grond voor de totstandkoming van deze overeenkomst. De overeenkomst dient dan ook op grond van een wijziging van omstandigheden dan wel onvoorziene omstandigheden gewijzigd te worden, c.q. buiten toepassing te worden gelaten. Nu [eiser sub 1 c.s.] aan deze stellingen geen concrete rechtsgevolgen heeft verbonden, zal de voorzieningenrechter daaraan voorbij gaan.
4.13. [eiser sub 1 c.s.] heeft meer subsidair onder b. gevorderd om [eiser sub 1] toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden. Nu de overeenkomst van opdracht eindigt op 1 juli 2010, zal het oordeel van de voorzieningenrechter zich beperken tot de periode die rest tot de einddatum. [eiser sub 1] is thans op non-actief gesteld. Hoewel [gedaagden] niet stelt dat [eiser sub 1] onoirbare dingen heeft gedaan, volgt de voorzieningenrechter [eiser sub 1] in zijn stelling dat een non-actiefstelling diffamerend kan werken. De voorzieningenrechter erkent derhalve het belang van [eiser sub 1] om op korte termijn weer aan het werk te kunnen gaan. Daar staat echter tegenover dat [gedaagde sub 1] zich, naar [gedaagden] onweersproken heeft gesteld, thans in een precaire situatie bevindt. De reeds ingezette implementatie van de juridische fusie tussen [bedrijf B] en [gedaagde sub 1] moet in de komende maanden gerealiseerd worden. Een dergelijk proces dient uiterst zorgvuldig begeleid te worden. Nu de concernleiding geen vertrouwen heeft in [eiser sub 1] als begeleider van dit proces, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet van [gedaagde sub 1] verwacht worden dat [eiser sub 1] nog zes maanden in functie blijft. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
4.14. Het meer subsidiair onder c. gevorderde zal worden afgewezen, nu de overeenkomst van opdracht met ingang van 1 juli 2010 eindigt.
Aanbieden arbeidsovereenkomst
4.15. [eiser sub 1 c.s.] heeft tot slot gevorderd om gedaagden te veroordelen tot het aanbieden van een arbeidsovereenkomst op de voorwaarden zoals deze tot 1 november 2008 golden. [gedaagden] heeft gesteld dat deze vordering niet kan worden toegewezen, nu dit tot een (verkapt) constitutief vonnis zou leiden.
4.16. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zou toewijzing van de vordering niet leiden tot een constitutief vonnis maar tot een gebod tot het doen van een aanbod. Zij zal derhalve overgaan tot beoordeling van de vordering. Ter zitting hebben partijen verklaard dat zij beiden niets meer ondernomen hebben na de toezegging van [C.] om met een voorstel voor een arbeidsovereenkomst te komen. [eiser sub 1 c.s.] heeft [gedaagden] niet gemaand om binnen een bepaalde termijn een voorstel te doen. [eiser sub 1 c.s.] heeft in deze procedure niet gevorderd dat [gedaagden] alsnog haar toezegging zou moeten nakomen, dan wel zou moeten meewerken aan onderhandelingen over een arbeidsovereenkomst. De vordering zoals thans geformuleerd is niet toewijsbaar, nu partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de inhoud van de af te sluiten overeenkomst.
4.17. [eiser sub 1 c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- vast recht EUR 262,00
- salaris advocaat 904,00
Totaal EUR 1.166,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser sub 1 c.s.] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op EUR 1.166,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2010.