Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken -mede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van de overgelegde producties- onder meer het volgende vast:
1.1
Werkneemster, [X] jaren oud, is op [datum] bij (de rechtsvoorgangster van) werkgeefster in dienst getreden. Laatstelijk was zij daar werkzaam als (titulair) directeur tegen een salaris van € 8.641,00 bruto per vier weken, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
1.2
De onderneming van werkgeefster behoort tot de zgn. Moes Bouwgroep (verder: Moes Bouwgroep), bestaande uit Moes Holding B.V. en diverse werkmaatschappijen. Moes Bouwgroep wordt geleid door het Directieteam. De voorzitter daarvan was tot 12 oktober 2009 de algemeen statutair-directeur [B]. Hij is opgevolgd door [M]. Verder bestaat het Directieteam uit de directeuren van de verschillende werkmaatschappijen, waaronder werkneemster, [B], [T] en [W]. Werkneemster is verantwoording verschuldigd aan de statutair directeur.
1.3
De aandelen in Moes Holding zijn voor 95% in handen van de bij Moes Bouwgroep werkzame werknemers. De aandelen zijn gecertificeerd. De belangen van de certificaathouders worden behartigd door de Stichting Administratiekantoor Moes Holding (verder “de SAMH” te noemen). De voorzitter van het bestuur van de SAMH is [N] en de secretaris is [B]. Tot 1 maart 2009 was onder meer [V] bestuurslid. [V] is tevens financieel manager bij werkgeefster.
1.4
Moes Bouwgroep heeft een Raad van Commissarissen. De voorzitter daarvan is [M]. Daarvoor was zij gewoon lid.
1.5
Werkgeefster verleent facilitaire diensten aan de andere vennootschappen van Moes Bouwgroep. Als directeur van werkgeefster houdt werkneemster zich bezig met het personeels- en sociale beleid, waaronder het beloningsbeleid, van Moes Bouwgroep. Tevens is werkneemster in 2004 benoemd tot toezichthouder van de zgn. Moes-code, een code die werknemers van Moes Bouwgroep verplicht tot, kort gezegd, integer en zorgvuldig handelen, zowel binnen de onderneming als naar buiten.
1.6
In 2002/2003 is de onderneming van de Moes Bouwgroep ingrijpend gereorganiseerd. Dit is gebeurd onder leiding van het bedrijf [K] van onder meer [D] en [V]. Als toenmalig hoofd P&O heeft werkneemster in het kader van die reorganisatie intensief samengewerkt met [D]. [D] is na voltooiing van de reorganisatie in 2003 bij Moes Bouwgroep vertrokken.
1.7
Vanaf begin juli 2009 tot 14 oktober 2009 is er overleg geweest tussen, kort gezegd, Moes Bouwgroep en [B] Groep B.V. (van [D] en [V] voornoemd) over een investering/participatie van [B] Groep B.V. in Moes Bouwgroep. Hetgeen in de betreffende besprekingen aan de orde kwam, was geheim. De Raad van Commissarissen heeft zich in de investeringsbesprekingen laten bijstaan door een adviseur, [L].
1.8
Werkneemster heeft in 2006 en in 2007 met [M] als toenmalig lid van de Raad van Commissarissen onder de bescherming van de bij Moes Bouwgroep vigerende Klokkenluidersregeling vertrouwelijke gesprekken gevoerd over door werkneemster geconstateerde financiële misstanden, waarbij [B] betrokken zou zijn. Ook op 28 april 2008 heeft zij tezamen met [V] een dergelijk gesprek met [M] gevoerd. In juli 2008 heeft werkneemster het functioneren van [B] onder de bescherming van de Klokkenluidersregeling aangekaart bij de voorzitter van de SAMH.
1.9
Tussen werkneemster en de voorzitter van de SAMH is in de loop van 2008 een dispuut gerezen aangaande een door die voorzitter gedaan voorstel om door de SAMH ingekochte certificaten te verwerken in het beloningssysteem van Moes Bouwgroep. Werkneemster heeft over dat voorstel op 9 januari 2009 een memo naar het bestuur van de SAMH gestuurd. [B] heeft daarop (namens het bestuur van de SAMH) bij schrijven van 20 januari 2009 gereageerd.
1.1
Op 21 januari 2009 heeft werkneemster per e-mail, voor zover van belang, aan [B] bericht:
“Naar aanleiding van jouw, overigens niet inhoudelijke toelichting op de brief die nu waarschijnlijk bij mij thuis ligt, heb ik besloten de brief niet te openen voor zover {L] dat niet gedaan heeft. Ik zal hem ongeopend retour sturen naar [N].
……
Mocht de brief wel door mijn thuisfront worden gelezen, dan verzoek ik jou bij deze om voor de komende maanden jullie voorzitter te vragen om op mijn stoel te gaan zitten.”
1.11
Op 22 januari 2009 heeft werkneemster per e-mail, voor zover van belang, aan [B] bericht:
“Ik ben nog thuis en weet niet of ik nog wel kom. Dus, vraag [H] maar voor mijn plek. De functie is voor hem bekend, weliswaar met wisselend succes zoals ik op internet lees. Jammer dat ik nog geen antwoord op mijn vraag heb gekregen. Misschien moet ik dan wel concluderen dat alle SAMH leden een bloed hekel aan me hebben (op grond van???)
Ik heb in ieder geval besloten de activiteiten van Facilitair voor SAMH per direct te staken.”
1.12
Bij schrijven van 12 februari 2009 aan het bestuur van de SAMH heeft werkneemster alsnog gereageerd op voormeld schrijven van 20 januari 2009.
1.13
Op 19 februari 2009 heeft werkneemster per e-mail, voor zover van belang, aan [B] bericht:
“Ik heb net [H] gesproken en begrijp dat je toch voornemens bent om de correspondentie tussen mij en [N] (SAMH) te versturen. Ik vraag me af waar je nu toch mee bezig bent. Dit dient Moes niet !!! Je broodheer.
Ik zal de OR formeel in kennis stellen en heb voor morgen een afspraak met een jurist van Dommerholt en Van Dijk gemaakt om te kijken wat mijn rechten zijn.
…
Krijg ik trouwens geen reactie op mijn laatste schrijven ? Of kan ik weer zo’n aardig schrijven verwachten waarvan ik 3 maal door het plafond ga ? Daarnaast vraag ik mij af waarom de heer [N] zich moet “indekken”met betrekking tot de brief. Wellicht is het aardig als ik de correspondentie eens naar de Eerste Kamer stuur. Dan weten ze daar ook waar hun voorzitter zich mee bezig houdt.”
1.14
Op 21 februari 2009 heeft werkneemster per e-mail, voor zover van belang, aan [B] bericht:
“Ik hoop voor je dat je de correspondentie nog niet hebt verzonden.
Ik heb gisteren contact gehad met mijn advocaat en zoals het er nu voorstaat denk ik dat ik een juridische zaak ga beginnen tegen [N] en SAMH. En reken erop dat het een van de beste juristen in Zwolle is.”
1.15
Op 18 maart 2009 heeft werkneemster per e-mail, voor zover van belang, aan [B] bericht:
“Kun jij me, als secretaris van de SAMH, vertellen hoe [H] nu weer aan mijn laatste e-mail aan de SAMH komt ?Houden jullie nou nooit op ? ik krijg geen antwoord en HIJ krijgt mijn e-mail! Misschien moet ik de correspondentie maar eens op Extranet zetten of de Stentor benaderen! Ik ga morgen mijn advocaat informeren. Je hoort wel wat het vervolg is. Ik word hier een beetje heeeeel erg moe van!”
1.16
Op 31 maart 2009 heeft werkneemster aan [B] bericht:
“Daar ben ik weer. Ik heb inmiddels je brief ontvangen voor de vergadering van 29 mei. Willen jullie oorlog op de 29e of zo ?
……
Ik vraag me af waar jullie mee bezig zijn ?
……
1.17
Op 18 september 2009 heeft werkneemster aan [B] bericht:
“……
Mag ik trouwens nu ook al commentaar geven op het verslag of moet dat in de vergadering ? Ik mis nl. het verhaal van de gevangenisstraf van [N].”
1.18
Op 30 september 2009 (9:26 uur) heeft werkneemster aan de leden van het Directieteam bericht:
“Helaas gaat het met mij nog niet veel beter. Ik heb nog koorts en voel me niet lekker.
Ik kom dus niet vanavond. Ik wens jullie erg veel succes en sterkte. Laat je er niet onder krijgen door die lul. (sorry)
Ik ben in ieder geval van mening dat [N] een dictator is gezien de manier waarop hij de vergadering voorzit. Hij laat mensen niet uitspreken, manipuleert en geeft niet de juiste antwoorden ALS hij al antwoordt. De anderen zitten er als zoutzakken bij. Ik ben van mening dat hij weg moet.
……”
1.19
Op 30 september 2009 (11:45 uur) heeft werkneemster, voor zover van belang aan [T] bericht:
“……
Hoe staat het met [XX] ?Zijn er nog contacten en door wie ?
……
…Die [N] voert toch het hoogste woord en laat er niemand tussen.”
1.2
Op 30 september 2009 heeft een vergadering plaatsgevonden van het Directieteam en het bestuur van de SAMH.
1.21
Op 1 oktober 2009 heeft werkneemster bij e-mail, voor zover van belang, aan de leden van het Directieteam bericht:
“Jullie begrijpen uiteraard dat ik het er niet bij laat zitten met betrekking tot het verhaal [XX]. Ik heb [V] vanavond gebeld. Hij is zachtjes gezegd ZEER VERBOLGEN over het feit dat er gisteravond tegen jullie is gezegd dat hij heeft afgehaakt. Hij heeft 29/9 nog een mailtje gestuurd naar [D] en [K] en aangegeven nog steeds geïnteresseerd te zijn. Hierop heeft hij 30/9 (gister) gevraagd aan het bestuur van SAMH, RvC en [D] graag in gesprek te willen om zaken verder af te handelen en in te vullen.”
1.22
Op 2 oktober 2009 heeft [B] bij e-mail aan werkneemster en het Directieteam in reactie op de laatst gemelde e-mail van werkneemster bericht:
“Dame,Heren, ik ben het er absoluut niet mee eens.
[R], ik vind het belachelijk dat een van ons buiten de formele weg om contact zoekt met [V], dit doet ons uiteindelijk helemaal geen goed.”
1.23
In reactie op laatstgemeld e-mailbericht heeft werkneemster op 2 oktober 2009 aan [B] en het Directieteam bericht:
“Ik begrijp je niet helemaal. De exclusiviteit is opgeheven, dus wat dat betreft kan er met iedereen gebeld worden. Daarnaast gaat het mij om de werkgelegenheid en niet om het wel of niet luisteren naar de PVDA. Jij past precies in het straatje.”.
1.24
Op 7 oktober 2009 heeft een overleg van het Directieteam plaatsgevonden. Daar is werkneemster niet bij geweest.
1.25
In een vergadering op 12 oktober 2009 is [B] uit zijn functie van statutair bestuurder ontheven. Tijdens een schorsing van die vergadering is werkneemster gebeld door [D].
1.26
Op 14 oktober 2009 heeft [V] namens [B] Groep B.V. bij e-mail aan de Raad van Commissarissen, het bestuur van SAMH en het Directieteam, voor zover van belang, bericht:
“Zoals in ons e-mailbericht van 9 oktober jl. aangegeven was het ons bekend dat op maandagavond 12 oktober 2009 een vergadering van de aandeelhouders en certificaathouders van Moes zou gaan plaatsvinden. Voor zover wij weten was enig agendapunt van deze vergadering het voorstel tot ontslag van de huidige statutaire directeur, de heer [B].
……
Tot op heden hebben wij van uw colleges, noch uw adviseurs, niets meer mogen vernemen. Wel hebben vele werknemers ons benaderd en ons daarbij deelgenoot gemaakt van hun grote zorg omtrent de continuïteit van Moes in het algemeen en de bestuurlijke situatie in het bijzonder.
Wij zijn hierover niet in gesprek gegaan en hebben hen uitsluitend aangehoord.
Op grond van de ons verstrekte informatie hebben wij het volgende beeld gekregen. De voorzitter van de SAMH was verhinderd en de vergadering werd voorgezeten door mevrouw [M], lid van de RvC. Aan de orde werd gesteld het ontslag van de huidige statutair directeur. Voorts zou mevrouw [M] tijdelijk met het bestuur worden belast. Tijdens de vergadering zou op deze voornemens zijn teruggekomen, waardoor de heer [B] in functie zou blijven.
……
Er bereiken ons echter volstrekt andere berichten, die aangeven dat een niet-statutair directeur (mevrouw [B]) gisteren door de adviseur (de heer [D]) ontslag zou zijn aangezegd, dat door mevrouw [M] het standpunt wordt ingenomen dat de heer [B] wel als bestuurder is ontslagen en er zijn 2 interim managers aangesteld.
……”
1.27
Bij schrijven van 16 oktober 2009 is werkneemster door [M]
op non-actief gesteld op de grond dat het sterke vermoeden bestaat dat werkneemster vertrouwelijke informatie heeft verstrekt aan medewerkers en aan derden.
1.28
Bij schrijven van 18 oktober 2009 aan [M] heeft werkneemster op voormeld schrijven gereageerd.
1.29
Bij schrijven van 6 november 2009 is werkneemster door [M] bericht, kort samengevat, dat werkgeefster zich vanwege de in dat schrijven genoemde redenen genoodzaakt ziet de arbeidsovereenkomst met werkneemster te beëindigen.