vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 151682 / HA ZA 08-1404
Vonnis in vrijwaring van 20 januari 2010
[eiser],
wonende te Dalfsen,
eiser,
advocaat mr. H.J. Voors te [woonplaats],
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
3. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 3],
tot aan het moment van ontbinding gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
4. [gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
5. [gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
6. [gedaagde sub 6],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. C. Borstlap te [woonplaats].
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Bij vonnis van 29 oktober 2008 in de zaak met zaaksnummer 146276, heeft de rechtbank [eiser] toegestaan om gedaagden in vrijwaring op te roepen. [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] zijn niet in rechte verschenen. Tegen hen is verstek verleend.
1.2. In de vrijwaringsprocedure zijn de volgende processtukken gewisseld:
- de dagvaarding;
- conclusie van antwoord in vrijwaring van [gedaagde sub 6];
- conclusie van repliek in vrijwaring;
- conclusie van dupliek in vrijwaring van [gedaagde sub 6].
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde sub 6] heeft op 14 februari 2003 een taxatie ten aanzien van de woning aan de [adres] te [woonplaats] uitgevoerd. In het taxatierapport heeft [gedaagde sub 6] de onderhandse verkoopwaarde van het pand op EUR 215.000,00 en de executiewaarde op EUR 190.000,00 gewaardeerd.
2.2. Op 22 april 2003 heeft de SNS Bank aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (tezamen: [gedaagde sub 1] c.s.) een hypothecaire geldlening verstrekt ten bedrage van EUR 210.000,00. Tot zekerheid van nakoming hebben [gedaagde sub 1] c.s. aan de SNS Bank een recht van hypotheek verleend op de woning aan de [adres] te [woonplaats].
2.3. [gedaagde sub 1] c.s. hebben aan de SNS Bank ten behoeve van het verkrijgen van de geldlening de volgende stukken verstrekt:
- een werkgeversverklaring d.d. 11 februari 2003 van [eiser] Loonverpakkingen met
betrekking tot [gedaagde sub 1];
- een salarisspecificatie van [eiser] Loonverpakking over januari 2003 met betrekking tot [gedaagde sub 1];
- een werkgeversverklaring en salarisspecificatie van [bedrijf A.] met betrekking tot
[gedaagde sub 2];
- een werkgeversverklaring en salarisspecificatie van [bedrijf B.] met betrekking tot
[gedaagde sub 2];
- het taxatierapport van [gedaagde sub 6] d.d. 14 februari 2003 met betrekking tot de woning aan
de [adres] te [woonplaats].
2.4. Op 14 april 2006 heeft [gedaagde sub 6] opnieuw een taxatie ten aanzien van de woning aan de [adres] te [woonplaats] verricht waarbij de onderhandse verkoopwaarde van het pand op EUR 255.000,00 en de executiewaarde op EUR 230.000,00 is vastgesteld.
2.5. Op 11 juli 2006 hebben [gedaagde sub 1] c.s. een aanvraag ingediend voor de oversluiting en verhoging van hun in 2003 verkregen hypothecaire lening. Daarbij zijn - in ieder geval - de volgende stukken aan de SNS Bank verstrekt:
- een werkgeversverklaring d.d. 24 juni 2006 van [eiser] Loonverpakkingen met betrekking
tot [gedaagde sub 2];
- een arbeidsovereenkomst d.d. 1 januari 2006 die [eiser] Loonverpakkingen als werkgever
en [gedaagde sub 2] als werkneemster vermeldt;
- salarisspecificaties waaruit zou blijken dat [eiser] Loonverpakkingen in mei en juni 2006
salaris zou hebben voldaan aan [gedaagde sub 2];
- bankafschriften die vermelden dat [eiser] Loonverpakkingen betalingen aan [gedaagde sub 2] heeft
gedaan;
- ten aanzien van [gedaagde sub 1] zijn een werkgeversverklaring, een arbeidsovereenkomst,
salarisspecificaties en bankafschriften verstrekt. Deze stukken vermelden dat [gedaagde sub 1] als
architect een dienstverband voor onbepaalde tijd had bij de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 3]
2.6. De SNS Bank heeft op 18 juli 2006 de kredietlimiet van [gedaagde sub 1] c.s. tijdelijk verhoogd tot maximaal EUR 21.700,00. [gedaagde sub 1] c.s. hebben daarop op 20 juli 2006 twee maal een bedrag van EUR 10.000,00 opgenomen van de betreffende rekening.
2.7. De aanvraag tot het verkrijgen van een (hernieuwde) hypothecaire geldlening is vervolgens getoetst door de zogenaamde “MidOffice” van de SNS Bank. Deze ontdekte dat verschillende in 2003 en 2006 overgelegde stukken vals, althans onjuist waren. Dit betrof de volgende stukken:
- de werkgeversverklaring van 11 februari 2003 is onjuist: [gedaagde sub 1] was op 11 februari 2003 niet (meer) in dienst bij [eiser];
- de werkgeversverklaring van 24 juni 2006, de arbeidsovereenkomst van 1 januari 2006, de salarisspecificaties en bankafschriften waaruit zou blijken dat [gedaagde sub 2] in dienst was bij [eiser] zijn vals. [gedaagde sub 2] is nooit bij [eiser] in dienst geweest;
- de gegevens waaruit zou blijken dat [gedaagde sub 1] bij [gedaagde sub 3] zou werken waren eveneens vals.
2.8. De constatering dat verschillende van de stukken vals waren, heeft er toe geleid dat de aanvraag voor een (hernieuwde) hypothecaire geldlening door de SNS Bank is afgewezen.
2.9. [gedaagde sub 1] is op 10 september 2007 verhoord door een financieel rechercheur van de Regiopolitie IJsselland. Hij heeft, onder meer, verklaard:
Ik heb nooit bij Montaklus of voor [gedaagde sub 5]/[gedaagde sub 5] gewerkt. (…) Omdat ik een werkgeversverklaring nodig had voor het verkrijgen van een nieuwe hypotheek heb ik aan [gedaagde sub 5] gevraagd of hij voor mij een stempel onder de werkgeversverklaring wilde zetten en loon wilde overmaken van Montaklus naar mijn bankrekening zodat ik die kon gebruiken voor de hypotheek. In eerste instantie wilde [gedaagde sub 5] dat niet, maar na aandringen van mij is hij er toch mee akkoord gegaan. (…) Ik heb zelf de werkgeversverklaring ingevuld en de gegevens die heb ik van internet gehaald. (…) Voordat ik de gegevens had ingevuld heeft [gedaagde sub 5] er een bedrijfsstempel onder gezet. Ik heb zelf de handtekening van [gedaagde sub 5] gezet.
Ik heb de werkgeversverklaringen, loonstroken, salarisspecificaties, arbeidsovereenkomsten en bankafschriften vervalst en/of valselijk opgemaakt of laten maken en heb daarbij medewerking gehad van [eiser]. Ik wil nogmaals benadrukken dat mijn vrouw hier allemaal niets van heeft geweten en alleen op mijn verzoek handtekeningen heeft geplaatst.
Ik heb al deze documenten zelf of door anderen laten vervalsen en/of vals laten opmaken met de bedoeling om deze als echt en onvervalst te gebruiken ter verkrijging van een hypotheek en daarna op mijn verzoek een voorschot hierop van EUR 20.000,00 bij de SNS-bank verkregen.
2.10. [gedaagde sub 4] is op 19 november 2007 verhoord door een brigadier van de Regiopolitie IJsselland. Hij heeft, onder meer, verklaard:
In 2006 kwam [gedaagde sub 1] bij mij en vertelde dat hij een hypotheek wilde afsluiten, maar dat hij daar de nodige formulieren voor nodig had. Hij vroeg aan mij of ik er aan mee wilde werken om o.a. een werkgeversverklaring af te geven waaruit moest blijken dat hij in dienst van Montaklus was. (…) Uiteindelijk heb ik met de grootste tegenzin een door hem aangedragen blanco werkgeversverklaring gedeeltelijk ingevuld met gegevens die hij daarin wilde hebben. Hij heeft de bedragen ingevuld en de naam van [gedaagde sub 5] er onder gezet. De stempel op het formulier heb ik gezet. (…)
Hetzelfde geldt voor de arbeidsovereenkomst die u mij toont, waaruit zou blijken dat er een arbeidsovereenkomst zou bestaan tussen Montaklus en [gedaagde sub 1]. [gedaagde sub 1] heeft hem opgesteld en ik heb hem getekend. (…)
U vraagt mij hoe het is gegaan met de zogenaamde loonstortingen vanaf de bankrekening van Montaklus naar de bankrekening van [gedaagde sub 1]. Het is zo dat [gedaagde sub 1] mij contant geld gaf en aan mij vroeg of ik dat geld wilde overboeken op zijn bankrekening met daarbij de omschrijving “loon” of zoiets. Hij vertelde dat hij dit nodig had voor het verkrijgen van de hypotheek. Ik zei dat ik het geld wel voor hem wilde overboeken vanaf de rekening van Montaklus, maar niet met een verdere omschrijving. Hij heeft mij toen twee keergeld gegeven wat ik voor hem heb overgemaakt op zijn bankrekening. (…)
2.11. [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] waren ten tijde van het valselijk opmaken van de geschriften beiden vennoot van [gedaagde sub 3] Deze v.o.f. is op 25 juli 2006 door ontbinding geëindigd.
2.12. De SNS Bank is overgegaan tot executoriale verkoop van de woning aan de [adres] te [woonplaats]. De woning is op 10 juli 2007 verkocht voor een lagere waarde dan in het door [gedaagde sub 6] op 14 april 2006 opgemaakte taxatierapport vermeld, waardoor de hypothecaire lening niet geheel uit de opbrengst kon worden afgelost. Daarnaast waren [gedaagde sub 1] c.s. nog bedragen vanwege de achterstallige hypotheekbetalingen en het door hen opgenomen krediet aan de SNS Bank verschuldigd.
2.13. Bij vonnis van deze rechtbank d.d. 29 juli 2009 in de zaak met zaaksnummer 146276 is [eiser] veroordeeld tot betaling van de door de SNS Bank geleden schade ad EUR 77.906,93, vermeerderd met de wettelijke rente.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert - samengevat - dat [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] hoofdelijk worden veroordeeld om aan [eiser] te betalen al hetgeen waartoe [eiser] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld en daarbij in goede jusitie vast te stellen voor welk percentage een ieder in het geheel zal moeten bijdragen, met veroordeling van [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] in de kosten van de hoofdzaak en de vrijwaring.
3.2. [eiser] vordert enerzijds dat gedaagden hoofdelijk veroordeeld zullen worden en anderzijds dat vastgesteld zal worden voor welk percentage een ieder in het geheel zal moeten bijdragen. Deze vorderingen zijn onverenigbaar en sluiten elkaar uit. Indien de rechtbank [eiser] zou volgen in zijn vordering tot hoofdelijke veroordeling van gedaagden zou dit betekenen dat met het aandeel van [eiser] in het geheel geen rekening zou worden gehouden. De vordering zou derhalve afgewezen dienen te worden. Om proceseconomische redenen gaat de rechtbank er vanuit dat [eiser] heeft bedoeld te vorderen dat elk van de gedaagden zal worden veroordeeld om zijn door de rechtbank vast te stellen aandeel in de schade aan [eiser] te betalen.
3.3. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 1] c.s. zich schuldig hebben gemaakt aan valsheid in geschrifte en oplichting en derhalve onrechtmatig hebben gehandeld jegens de SNS Bank. Aangezien hun handelen heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade zijn zij volgens [eiser] beiden aansprakelijk voor de ontstane schade. [eiser] is van mening dat hij op beiden een regresvordering heeft.
Ten aanzien van [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] stelt [eiser] zich op het standpunt dat [gedaagde sub 4] heeft meegewerkt aan valsheid in geschrifte en oplichting en dat hij ten tijde van het valselijk (laten) opmaken van genoemde geschriften samen met [gedaagde sub 5] vennoot van [gedaagde sub 3] was. De vervalsing is op c.q. uit naam van [gedaagde sub 3] gepleegd. [gedaagde sub 4] heeft daarmee onrechtmatig gehandeld, welk onrechtmatig handelen zich binnen vennootschapssfeer heeft voorgedaan. Dit leidt er volgens [eiser] toe dat zowel [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 3] aansprakelijk zijn. [eiser] stelt dat zij door te handelen zoals zij hebben gedaan aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen en dat hij derhalve een regresvordering op hen heeft.
3.4. Aan de vordering ten aanzien van [gedaagde sub 6] heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat [gedaagde sub 6] onrechtmatig jegens de SNS Bank heeft gehandeld en derhalve aansprakelijk is voor de door de SNS Bank geleden schade. [eiser] stelt dat hij een regresvordering op [gedaagde sub 6] heeft.
3.5. [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] hebben in deze procedure verstek laten gaan.
3.6. [gedaagde sub 6] voert verweer. Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
De vordering op [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5]
4.1. Nu de vordering in de hoofdzaak is toegewezen, heeft [eiser] een rechtens relevant belang bij de vordering in vrijwaring. Deze vordering in vrijwaring ten aanzien van [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5], die de rechtbank onrechtmatig noch ongegrond voorkomt, ligt in beginsel voor toewijzing gereed. Hierna zal beoordeeld worden voor welk aandeel in de schade elk van deze gedaagden zal dienen te worden veroordeeld.
De vordering op [gedaagde sub 6]
4.2. [eiser] stelt dat hij een regresvordering heeft op [gedaagde sub 6] omdat deze bewust een te hoge waarde in de door hem opgemaakte taxatierapporten van 14 februari 2003 en 14 april 2006 heeft vastgesteld, althans dat er in de rapporten te hoge waarden zijn opgenomen als gevolg van het feit dat [gedaagde sub 6] de taxaties onzorgvuldig en onoordeelkundig heeft uitgevoerd. Daarmee heeft [gedaagde sub 6] onrechtmatig gehandeld jegens de SNS Bank en tenminste bijgedragen aan de ontstane schade. Volgens [eiser] zou de oorspronkelijke hypothecaire lening in 2003 nooit - in ieder geval niet tot een bedrag van
EUR 210.000,00 - zijn verstrekt indien er geen rapport voorhanden zou zijn geweest met de waarden zoals door [gedaagde sub 6] opgegeven. Evenmin zou er dan in 2006 een voorschot van ruim EUR 20.000,00 zijn verstrekt.
4.3. De rechtbank gaat eerst in op de vraag of [gedaagde sub 6] onrechtmatig heeft gehandeld.
[eiser] heeft aangevoerd dat [gedaagde sub 6] bewust een te hoge waarde heeft opgegeven in het door hem opgemaakte taxatierapport, dan wel dat hij zodanig onzorgvuldig en onoordeelkundig heeft getaxeerd dat hij daarmee heeft gehandeld in strijd met hetgeen van een redelijk kundig en zorgvuldig makelaar mag worden verwacht. [gedaagde sub 6] betwist dat hiervan sprake is, aangezien hij bij het bepalen van de taxatiewaarden in zowel 2003 als 2006 in redelijkheid tot deze waarden heeft kunnen komen.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] zijn stelling dat [gedaagde sub 6] bewust een te hoge waarde heeft opgegeven in het taxatierapport onvoldoende heeft onderbouwd met feiten en omstandigheden waaruit dit – indien bewezen – kan worden afgeleid.
4.5. Voor de beoordeling van de vraag of [gedaagde sub 6] een beroepsfout heeft gemaakt dient te worden vastgesteld of er door [gedaagde sub 6] een waardebepaling is gedaan waartoe een redelijk bekwaam en redelijk handelend taxateur nooit had kunnen komen. Het feit dat een pand na een taxatie voor een hoger of lager bedrag wordt verkocht dan de getaxeerde waarde is op zich onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de taxateur een verwijtbare fout heeft gemaakt.
4.6. Voor hypothecaire financiers zoals de SNS Bank vormt een taxatierapport een belangrijke factor bij de beslissing of een aanvraag voor een hypothecaire geldlening gehonoreerd kan worden. Binnen redelijke grenzen moet een taxateur dan ook instaan voor de juistheid van zijn taxatierapport, de daarbij gehanteerde uitgangspunten, de geschatte executie- en onderhandse verkoopwaarden en de zorgvuldigheid van het daartoe gedane onderzoek. De geschatte waarden in een taxatierapport zijn echter geen garantie voor een daaraan gelijke onderhandse of executoriale verkoopopbrengst. Bij het bepalen van de waarde van een onroerende zaak spelen immers allerlei uiteenlopende factoren een rol, waaronder ook niet constante marktomstandigheden op een bepaald moment in een bepaald marktsegment. Daarom moet bij de beantwoording van de vraag of al dan niet is getaxeerd zoals een vakbekwaam en redelijk taxateur betaamt rekening worden gehouden met een zekere bandbreedte. Wat die toegestane bandbreedte in een concreet geval mag zijn is niet in algemene zin te zeggen. Die is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, waaronder de mate van courantheid van een object en of er sprake is van een instabiele markt.
4.7. In het onderhavige geval bedraagt de afwijking tussen de door [gedaagde sub 6] getaxeerde executiewaarde ad EUR 230.000,00 en de gerealiseerde executieopbrengst ad EUR 166.000,00 ruim 38 %. Naar het oordeel van de rechtbank vallen dergelijke afwijkingen niet binnen een redelijke marge, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die een dergelijke afwijking kunnen rechtvaardigen. [gedaagde sub 6] heeft daartoe gesteld dat [gedaagde sub 1] c.s de woning in 2000 voor een lage prijs hebben gekocht en dat de woning tussen 2000 en 22 april 2003 - de datum van de eerste hypotheekverstrekking -aanzienlijk is verbouwd. De door [gedaagde sub 1] c.s. aangebrachte verbeteringen aan de woning hebben volgens [gedaagde sub 6] invloed gehad op de in 2003 gewaardeerde onderhandse verkoopwaarde en de executiewaarde van de woning. [eiser] heeft daar tegen ingebracht dat indien de door [gedaagde sub 6] gestelde verbeteringen aan de woning daadwerkelijk zijn aangebracht, deze niet de door [gedaagde sub 6] gestelde waardestijging tot gevolg kunnen hebben.
4.8. De rechtbank stelt voorop dat zelfs indien vast zou komen te staan dat er door [gedaagde sub 1] c.s. tussen 2000 en 22 april 2003 daadwerkelijk verbeteringen aan de woning zouden zijn aangebracht, deze, zoals zij door [gedaagde sub 6] zijn omschreven, een onvoldoende verklaring geven voor de in 2003 gewaardeerde onderhandse verkoopwaarde en executiewaarde van de woning. Deze reeds voor de taxatie op 14 februari 2003 aangebrachte verbeteringen verklaren daarbij niet de afwijking tussen de door [gedaagde sub 6] in 2006 getaxeerde executiewaarde en de gerealiseerde executieopbrengst van ruim 38 %.
4.9. [gedaagde sub 6] heeft voorts gesteld dat de woning in de laatste maanden dat [gedaagde sub 1] eigenaar was volledig is uitgewoond, hetgeen een negatieve invloed zou hebben gehad op de executoriale verkoopopbrengst van 10 juli 2007. [eiser] heeft deze stelling bij gebrek aan wetenschap betwist. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 6] zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd, nu hij heeft verzuimd te stellen wat dit ‘uitwonen’ inhoudt en hij niet heeft gesteld wat hiervan het specifieke gevolg is geweest met betrekking tot de waarde van de woning.
4.10. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat er geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken die een taxatie die buiten een acceptabele bandbreedte valt kunnen rechtvaardigen, zodat moet worden geconcludeerd dat [gedaagde sub 6] niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam makelaar mag worden verwacht en derhalve onrechtmatig heeft gehandeld.
4.11. Tussen partijen is niet in geschil dat de SNS Bank bij het verstrekken van de hypothecaire lening in 2003 de beschikking heeft gehad over het taxatierapport d.d. 14 februari 2003. Met betrekking tot de aanvraag tot het verkrijgen van een (hernieuwde) hypothecaire geldlening van 2006 heeft [gedaagde sub 6] aangevoerd dat niet is gebleken dat de SNS Bank op het moment van de kredietverlening aan [gedaagde sub 1] c.s. in 2006 al de beschikking had over het in datzelfde jaar door [gedaagde sub 6] opgemaakte taxatierapport zodat het causaal verband tussen dat rapport en het aan [gedaagde sub 1] in 2006 verstrekte krediet ontbreekt. Met [eiser] is de rechtbank echter van oordeel dat het niet in de rede ligt dat de SNS Bank een hypothecaire lening c.q. een krediet zou verstrekken zonder dat zij de beschikking had over een recent taxatierapport. Dit oordeel wordt ondersteund door het feit dat uit de door [eiser] in deze procedure overgelegde conclusie van repliek in de hoofdzaak (punt vii paragraaf 2.20 en 2.21) blijkt dat het taxatierapport van 14 april 2006 in verband met de nieuwe hypotheekaanvraag (en het tijdelijk krediet) door [gedaagde sub 1] c.s. aan SNS Bank is verstrekt ter onderbouwing van hun financiële situatie. Het door [gedaagde sub 6] gevoerde verweer faalt dan ook.
4.12. Ten aanzien van het verweer van [gedaagde sub 6] dat er geen sprake is van causaal verband tussen de door [gedaagde sub 6] geschonden norm en de door [eiser] gestelde schade, overweegt de rechtbank dat hiertoe een condicio sine qua non-verband nodig is. Dit betekent dat indien door een als onrechtmatige daad aan te merken gedraging een risico ter zake van ontstaan van schade in het leven is geroepen en dit risico zich vervolgens heeft verwezenlijkt, daarmee het causaal verband tussen die gedraging en de aldus ontstane schade is gegeven en het vervolgens aan degene die op grond van die gedraging wordt aangesproken, is om te stellen en zonodig te bewijzen dat die schade ook zonder de gedraging zou zijn ontstaan.
[eiser] heeft aangevoerd dat indien er geen rapporten voorhanden zouden zijn geweest met de waarden zoals door [gedaagde sub 6] bepaald, de oorspronkelijke hypotheek in 2003 nooit zou zijn verstrekt (in ieder geval niet tot een bedrag van EUR 210.000,00) en dat er in 2006 nooit een voorschot van ruim EUR 20.000,00 zou zijn verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 6] deze stelling onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Zoals in rechtsoverweging 4.6 reeds overwogen, wordt immers het financieel risico dat een hypotheekverstrekker aangaat terzake van de voldoening van een door hem verstrekte lening in belangrijke mate bepaald door de waarde van het verhypothekeerde goed, zoals die uit een taxatierapport blijkt. Door [gedaagde sub 6] is onvoldoende bestreden dat de SNS Bank de hypothecaire lening en het op 18 juli 2006 verstrekte krediet nooit zou hebben afgesloten indien zij zou hebben geweten dat de executiewaarde van het object waarop de hypotheek zou komen te rusten lager was dan in het taxatierapport vastgesteld. Daarmee staat het causale verband tussen de door [gedaagde sub 6] gemaakte beroepsfout en de door [eiser] gestelde schade naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast. [gedaagde sub 6] is derhalve (mede) aansprakelijk voor de door de SNS Bank geleden schade.
Het door [gedaagde sub 6] gevoerde verweer dat de door de SNS Bank geleden schade niet uitsluitend het gevolg is van de door hem verrichte taxaties, maar dat voor het intreden van de schade ook andere factoren zoals de valse werkgeversverklaringen en het niet betalen van de hypotheektermijnen, doet aan de vestiging van aansprakelijkheid van [gedaagde sub 6] niet af.
4.13. Aangezien [eiser] in hoofdzaak reeds is veroordeeld tot betaling van de door de SNS Bank geleden schade, waarvoor [gedaagde sub 6] (mede) aansprakelijk is, heeft [eiser] een regresrecht op [gedaagde sub 6].
4.14. De rechtbank is van oordeel dat de door de SNS Bank geleden schade een gevolg is van omstandigheden die aan zowel [eiser] als [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] [gedaagde sub 5], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 6] kunnen worden toegerekend. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is wat de onderlinge draagplicht van een ieder is. Uitgangspunt is dat de schade wordt verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.
4.15. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eiser], [gedaagde sub 1] c.s. en [gedaagde sub 4] bewust meegewerkt aan het valselijk opmaken van stukken in de wetenschap dat [gedaagde sub 1] c.s. deze stukken zouden gebruiken voor het verkrijgen van een hypothecaire geldlening en daarmee in gelijke mate onrechtmatig jegens de SNS Bank gehandeld. Nu niet vast is komen te staan dat [gedaagde sub 6] bewust een te hoge waarde heeft bepaald dienen zij derhalve een groter aandeel in de door de SNS Bank geleden schade dan [gedaagde sub 6] te dragen. Daarbij geldt dat [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] als vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het aandeel in de schade van [gedaagde sub 3] Het verweer van [gedaagde sub 6] dat [gedaagde sub 1] c.s. de gehele schade, althans het overgrote gedeelte daarvan dienen te dragen aangezien zij ongerechtvaardigd zijn verrijkt is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd en faalt daarom.
4.16. Nu [eiser] in de hoofdzaak is veroordeeld tot betaling van een bedrag van
EUR 77.906,93, zullen [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] - de laatste drie hoofdelijk - ieder worden veroordeeld tot betaling van 22,5 % van dit bedrag. [gedaagde sub 6] zal, gelet op het voorgaande, worden veroordeeld tot betaling van 10 % van dit bedrag.
4.17. [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij voor hun deel in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- explootkosten EUR 71,80
- vastrecht 0,00
- salaris advocaat 1.788,00 (2,0 punt × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 1.859,80
[gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] - de laatste drie hoofdelijk - zullen worden veroordeeld tot betaling van 22,5 % van dit bedrag. [gedaagde sub 6] zal worden veroordeeld tot betaling van 10 % van dit bedrag.
4.18. De proceskosten die in de hoofdzaak voor rekening van [eiser] zijn gekomen, moeten worden aangemerkt als in redelijkheid gemaakte kosten in de zin van art. 6:10 lid 3 BW, waarin iedere medeschuldenaar moet bijdragen naar evenredigheid van het gedeelte van de schuld dat hem aangaat. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen in deze procedure worden veroordeeld ieder 22,5 % van het in de hoofdzaak toegewezen bedrag aan [eiser] te vergoeden. [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] zullen in deze procedure hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van 22,5 % van het in de hoofdzaak toegewezen bedrag aan [eiser]. [gedaagde sub 6] zal in deze procedure veroordeeld worden tot vergoeding van 10 % van het in de hoofdzaak toegewezen bedrag. Zij moeten daarom datzelfde percentage van de proceskosten in de hoofdzaak aan [eiser] vergoeden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om ieder aan [eiser] te betalen 22,5 % van een bedrag van EUR 77.906,93 (zevenenzeventigduizend negenhonderdzes euro en drieënnegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het nog niet betaalde deel van 22,5 % van EUR 51.696,08 vanaf 11 juli 2007 tot de dag van volledige betaling en vermeerderd met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van het bedrag van 22,5 % van EUR 26.210,85 vanaf 7 januari 2008 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] te betalen 22,5 % van een bedrag van EUR 77.906,93 (zevenenzeventigduizend negenhonderdzes euro en drieënnegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het nog niet betaalde deel van 22,5 % van EUR 51.696,08 vanaf 11 juli 2007 tot de dag van volledige betaling en vermeerderd met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van het bedrag van 22,5 % van EUR 26.210,85 vanaf 7 januari 2008 tot aan de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt [gedaagde sub 6] om aan [eiser] te betalen 10 % van een bedrag van EUR 77.906,93 (zevenenzeventigduizend negenhonderdzes euro en drieënnegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het nog niet betaalde deel van 10 % van EUR 51.696,08 vanaf 11 juli 2007 tot de dag van volledige betaling en vermeerderd met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van het bedrag van 10 % van EUR 26.210,85 vanaf 7 januari 2008 tot aan de dag van volledige betaling,
5.4. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ieder tot betaling van 22,5 % van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.859,80,
5.5. veroordeelt [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van 22,5 % van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.859,80,
5.6. veroordeelt [gedaagde sub 6] tot betaling van 10 % van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.859,80,
5.7. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ieder tot vergoeding aan [eiser] van 22,5 % van de voor rekening van [eiser] komende kosten van de hoofdzaak ten bedrage van EUR 3.588,44,
5.8. veroordeelt [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot vergoeding aan [eiser] van 22,5 % van de voor rekening van [eiser] komende kosten van de hoofdzaak ten bedrage van EUR 3.588,44,
5.9. veroordeelt [gedaagde sub 6] tot vergoeding aan [eiser] van 10 % van de voor rekening van [eiser] komende kosten van de hoofdzaak ten bedrage van EUR 3.588,44,
5.10. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.11. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2010.