ECLI:NL:RBZLY:2010:BM2150

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
16 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.440106-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en bijzondere voorwaarden voor klinische behandeling

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, is de verdachte beschuldigd van diefstal met geweld. De feiten vonden plaats op 6 april 2009 in Deventer, waar de verdachte samen met een mededader een overval pleegde op een winkel. De verdachte heeft onder bedreiging met een mes een kassamedewerkster gedwongen om de kassa te openen en heeft een bedrag van 255 euro ontvreemd. Tijdens de zittingen op 13 augustus, 27 augustus 2009 en 2 maart 2010 werd de zaak behandeld, waarbij de verdachte werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.A. van der Lem, en de officier van justitie, mr. W. Ludwig, aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastelegging. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een gebrekkige impulsbeheersing en andere psychische problemen. De rechtbank heeft besloten om een klinische behandeling op te leggen als bijzondere voorwaarde, onder toezicht van de reclassering, en heeft de duur van deze behandeling vastgesteld op maximaal twee jaar.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 450 dagen, waarvan 313 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft ook de teruggave van het in beslag genomen geldbedrag van 255 euro aan de benadeelde partij gelast en het mes dat bij de overval is gebruikt, verbeurd verklaard. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot een hoger bedrag afgewezen, omdat niet voldoende bewijs was geleverd voor de overige schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.440106-09 (P) + 06.802163-07 (vtvv)
Uitspraak: 16 maart 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte)
(geboorteplaats)
(verblijfplaats)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2009, 27 augustus 2009 en 2 maart 2010. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.A. van der Lem, advocaat te Deventer. Als officier van justitie was aanwezig mr. W. Ludwig.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 06 april 2009 in de gemeente Deventer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen 255 euro, althans enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan (benadeelde partij 1), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen (benadeelde partij 2), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s) opzettelijk dreigend tegen die (benadeelde partij 2) heeft/hebben gezegd: "Dit is een overval. Maak de kassa los. Ik wil geld" en/of "Maak de kassa open, nu" en/of opzettelijk dreigend een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van die (benadeelde partij 2) heeft/hebben gehouden, althans opzettelijk dreigend een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, aan die (benadeelde partij 2) heeft/hebben getoond;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 06 april 2009 in de gemeente Deventer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld (benadeelde partij 2) heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van 255 euro, althans enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan (benadeelde partij 1), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s) opzettelijk dreigend tegen die (benadeelde partij 2) heeft/hebben gezegd: "Dit is een overval. Maak de kassa los. Ik wil geld" en/of "Maak de kassa open, nu" en/of opzettelijk dreigend een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van die (benadeelde partij 2) heeft/hebben gehouden, althans opzettelijk dreigende een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp, aan die (benadeelde partij 2) heeft/hebben getoond;
ONTVANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijkheid is in haar vordering ten aanzien van de ten uitvoerlegging onder parketnummer 06.902163-07. De raadsvrouw voert aan dat, tijdens de zitting op 13 augustus 2009 bij het uitroepen van de zaak, de vordering ten uitvoerlegging niet aan de orde is gesteld. Hierdoor is er geen sprake van een gelijktijdige behandeling als bedoeld in artikel 14h, lid 2 juncto artikel 14g, lid 3 van het Wetboek van Strafrecht. Op grond hiervan verzoekt de raadsvrouw het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten uitvoerlegging tijdens de zitting aangebracht is. Derhalve is er geen grond om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Op 25 juni 2009 heeft verdachte, blijkens de akte van uitreiking, de vordering tot tenuitvoerlegging in persoon ontvangen voor de oproeping ter terechtzitting van 13 augustus 2009. Op deze zitting is was het onderzoek in de zaak met parketnummer 07.440406-09 aan de orde. Bij de daaropvolgende behandeling op 27 augustus 2009 is het bestaan van de vordering tot tenuitvoerlegging door de verdediging aan de orde gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is uit deze gang van zaken in elk geval komen vast te staan dat verdachte op de hoogte was van het bestaan van de vordering en dat deze samenhing met de behandeling van de strafzaak onder laatstgenoemd parketnummer. Dat het enige tijd heeft geduurd voordat daadwerkelijk een inhoudelijke behandeling van de zaken heeft plaatsgevonden, maakt dat niet anders. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vordering tot ten uitvoerlegging gelijktijdig met de behandeling van het feit onder parketnummer 07.440406-09 is geschied, zodat het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie moet worden verworpen.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ter zake van de bewezenverklaring.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte hetgeen haar primair ten laste is gelegd heeft begaan en baseert zich hierbij op de volgende bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, lid 3, van het Wetboek van Strafvordering:
- de bekennende verklaringen van verdachte ;
- de aangifte van(benadeelde partij 2) ;
- de aangifte van (aangever) ;
- de getuige verklaring van (getuige) .
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat
zij op 06 april 2009 in de gemeente Deventer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 255 euro toebehorende aan (benadeelde partij 1), welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen (benadeelde partij 2), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welke bedreiging met geweld hierin bestond dat zij, verdachte, opzettelijk dreigend tegen die (benadeelde partij 2) heeft gezegd: "Dit is een overval. Maak de kassa los. Ik wil geld" en/of "Maak de kassa open, nu" en opzettelijk dreigend een mes in de richting van die (benadeelde partij 2) heeft gehouden;
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het primair bewezene levert op:
diefstal voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
strafbaar gesteld bij artikel 312 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd dat:
- de verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf van 15 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar met als bijzondere voorwaarde de oplegging van de schorsingsvoorwaarden zoals deze zijn opgenomen in de schorsingsbeschikking onder 3 tot en met 11;
- de verdachte een klinische behandeling zal ondergaan voor de duur van minimaal 6 maanden;
- de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van d.d. 3 november 2008 van de meervoudige kamer in de Rechtbank Zutphen en deze om te zetten in een werkstraf van 120 uren;
- het inbeslaggenomen mes en geldbedrag van € 255,-- verbeurd te verklaren.
Voor wat betreft de vordering benadeelde partij refereert de officier zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw pleit voor een langdurige voorwaardelijke straf met een proeftijd van drie jaar zodat verdachte een klinische behandeling kan ondergaan.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het
bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan
heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het
onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de
duur daarvan in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte is op 6 april 2009 een winkel binnen gelopen en is naar de kassa gelopen. Daar
heeft zij een fors mes uit haar tas tevoorschijn gehaald en op korte afstand op de
medewerkster achter de kassa gericht en bevolen om de kassalade te openen. De
medewerkster heeft de kassalade geopend waarna de verdachte het geld uit de lade heeft
weggenomen en vervolgens de winkel heeft verlaten. Het spreekt voor zich dat een dergelijke gebeurtenis door het betreffende slachtoffer als bijzonder traumatiserend kan worden ervaren. Verdachte heeft kennelijk in het geheel niet stilgestaan bij deze gevolgen voor het slachtoffer. Het heeft haar er in elk geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld te komen. De rechtbank neemt dat verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de Pro Justitia rapportages uitgebracht door respectievelijk dr. I. Hazemeijer, psychiater, d.d. 21 juni 2009 en drs. S. Wijga, klinisch psycholoog, d.d. 22 juni 2009, waarin deze onder meer concluderen dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige impulsbeheersing, gebrek aan empathie, gestoorde gewetensontwikkeling, onbehandelde ADHD en een verslavingsproblematiek waardoor het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. Het zijn de antisociale persoonlijkheidstrekken van verdachte die haar tot strafbare feiten aanzetten. Ondanks dat verdachte de ongeoorloofdheid van het ten laste gelegde feit heeft kunnen inzien, leed zij ten tijde van het haar ten laste gelegde aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van haar geestesvermogen dat het feit haar in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend. Geadviseerd wordt een klinische behandeling op te leggen als bijzondere voorwaarde, onder toezicht van de reclassering.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van reclasseringsrapportage uitgebracht door N. Hertsenberg, reclasseringsmedewerker. Daarin staat, onder meer, dat verdachte de afgelopen zes maanden opgenomen is geweest in FPA Kompas en dat zij goed heeft meegewerkt aan haar behandeling. Verdachte werkt enkele dagdelen in het bedrijfsrestaurant. De behandeling verloopt tot dusver goed maar het is te verwachten dat deze nog enige tijd zal duren. De reclassering adviseert dan ook een lange voorwaardelijke straf met toezicht door de reclassering, ook als dit inhoudt het afmaken van de behandeling bij Kompas en vervolgens meewerken aan een begeleidende woonvorm.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies over en maakt deze tot de hare.
Verdachte heeft ter terechtzitting blijk gegeven inzicht te hebben in haar problematiek. De opname in de FPA te Wolfheze doet haar goed en zij wenst dan ook continuering van haar behandeling.
Gelet op de door de psychiater, de psycholoog en de door de reclassering gegeven adviezen ziet de rechtbank aanleiding de in die adviezen aanbevolen klinische behandeling van verdachte in de FPA te Wolfheze als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel in het vonnis op te nemen. De behandeling van verdachte heeft inmiddels reeds een aanvang genomen maar zal, gezien het voortgangsverslag van de reclassering van 1 maart 2010 nog geruime tijd beslaan. Om dit mogelijk te maken zal de rechtbank daarom bepalen dat de termijn van klinische behandeling ten hoogste twee jaren bedraagt of zoveel korter als de leiding van de inrichting in overleg met de reclassering wenselijk acht.
Het voorafgaande afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd dient te worden, teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen om door middel van behandeling en begeleiding herhalingsgevaar in de toekomst te voorkomen. De rechtbank zal de proeftijd op drie jaren stellen. Het opleggen van een proeftijd langer dan twee jaren is in het onderhavige geval , gelet op het arrest van de Hoge Raad van 30 oktober 2007 (LJN: BB3999) en ingevolge artikel 14b, lid 2, van het Wetboek van strafrecht, wettelijk mogelijk.
Beslag
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen mes dient te worden verbeurdverklaard, omdat het een voorwerp is met behulp van welke het strafbare feit is begaan.
Voorts zal de rechtbank de teruggave van het in beslag genomen geldbedrag van € 255,-- gelasten aan rechthebbende (benadeelde partij 1)
Benadeelde partij
(gemachtigde) heeft zich namens benadeelde partij (benadeelde partij 1) schriftelijk in het strafgeding gevoegd en een bedrag van € 1.087,78 gevorderd voor een bedrag dat uit de kaslade is weggenomen (€300,--) en de ziektekosten van werkneemster (werkneemster) (€787,78) die na het bewezenverklaarde enige tijd ziek is geweest.
Gelet op de in het kader van het beslag te gelasten teruggave van een geldbedrag aan de benadeelde partij (benadeelde partij 1) dient de vordering tot dat bedrag (€ 255,--) te worden afgewezen. Het resterende deel van de vordering betreffende het kassageld (nog €45,--), zal gelet op de bewezenverklaring niet-ontvankelijk worden verklaard.
Met betrekking tot de vordering betreffende de ziektekosten van (werkneemster), een werkneemster die zich ten tijde van het bewezen verklaarde feit in het magazijn van de winkel bevond, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat deze kosten als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit zijn aan te merken. De rechtbank zal derhalve dat deel van de vordering eveneens niet-ontvankelijk verklaren.
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Gelet op het voorgaande en op het bepaalde in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank termen aanwezig de vordering tenuitvoerlegging van de door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zutphen bij vonnis d.d. 3 november 2008 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden toe te wijzen, met dien verstande dat de rechtbank op de voet van het bepaalde in het tweede lid van genoemd artikel een taakstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, zal gelasten.
Wettelijke bepalingen
Deze strafoplegging is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 14h, 14i en 14j, 27, 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
450 dagen, waarvan een deel groot 313 dagen niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende een proeftijd van 3 jaar de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarden worden gesteld:
- dat verdachte gedurende de proeftijd geen contact (op welke wijze dan ook) zal hebben met (persoon), tenzij dat in het kader van de therapie in de FPA noodzakelijk wordt geacht;
- dat verdachte geen alcohol en/of drugs gebruikt en meewerkt aan controles gericht op middelengebruik;
- dat verdachte geen bezwaar maakt tegen informatieverstrekking tussen de behandelaars van de FPA en andere instanties;
- dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die haar gegeven worden door de reclassering.
Als bijzondere voorwaarde wordt voorts gesteld dat de verdachte zich klinisch zal laten behandelen in een forensisch psychiatrische afdeling (FPA) van een psychiatrisch centrum. De rechtbank bepaalt de duur van de klinische behandeling op maximaal twee jaar, of zoveel korter als de leiding van de FPA dit, in overleg met de reclassering, noodzakelijk oordeelt. De verdachte zal zich daarbij houden aan de regels die haar door of namens de leiding van de FPA zullen worden gegeven.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank verklaart het mes verbeurd.
De rechtbank gelast de teruggave van € 255,-- aan (benadeelde partij 1)
Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij (benadeelde partij 1) tot een bedrag van € 255,-- af. Voor wat het meer gevorderde betreft is (benadeelde partij 1) in zijn vordering niet-ontvankelijk en kan zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van 3 november 2009 voor een gedeelte van 2 maanden, om te zetten in een taakstraf.
De rechtbank gelast de taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 120 uren, te voltooien binnen 1 jaar.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en M.A. Wijnands-Veninga, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O. Bahi als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 maart 2010.