ECLI:NL:RBZLY:2010:BM6335

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
27 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
478762 CV 09-7195
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige ontruiming van winkelruimte en schadevergoeding door verhuurder

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 27 april 2010, staat de onrechtmatige ontruiming van een winkelruimte centraal. De curator van de failliete onderneming '[S]' heeft de gedaagde partij, een assurantiekantoor, aangeklaagd wegens schadevergoeding na de ontruiming van de door '[S]' gehuurde winkelruimte. De huurovereenkomst was aangegaan voor vijf jaar, maar '[S]' had vanaf september 2008 huurachterstanden. De gedaagde partij heeft de ontruiming uitgevoerd zonder de juiste juridische procedures te volgen, wat leidde tot de conclusie dat de ontruiming onrechtmatig was. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij niet gerechtigd was om de huurovereenkomst eenzijdig te beëindigen en dat de curator recht had op schadevergoeding voor de onrechtmatige ontruiming. De schade werd geschat op € 3.750,00, waarbij de kantonrechter rekening hield met de waarde van de inboedel van '[S]'. De gedaagde partij werd ook veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste juridische procedures bij huurrelaties en de bescherming van huurders tegen onrechtmatige ontruimingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.: 478762 CV 09-7195
datum : 27 april 2010
Vonnis in de zaak van:
mr. Cornelis Hendrik Johannes VAN DER MAAS Q.Q.
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[S], voorheen h.o.d.n. ‘[bedrijfsnaam]’ te [vestigingsplaats],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
eisende partij, verder te noemen: ‘curator’,
gemachtigde mr. O.M.M. Philips, advocaat te Haren,
tegen
de besloten vennootschap ASSURANTIEKANTOOR [GEDAAGDE PARTIJ] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
gedaagde partij, verder te noemen: ‘[gedaagde partij]’,
gemachtigde J. Smit, gerechtsdeurwaarder te Ommen.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding d.d. 12 november 2009
- het antwoord van [gedaagde partij],
- de repliek van de curator en
- de dupliek van [gedaagde partij].
Het geschil
De vordering van de curator strekt ertoe dat [gedaagde partij] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 december 2009, met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten.
[gedaagde partij] heeft de vordering bestreden en de afwijzing daarvan bepleit.
De vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast.
a. [gedaagde partij] heeft met ingang van 1 juni 2008 voor de duur van vijf jaren aan [S] te [gemeente], destijds h.o.d.n. ‘[bedrijfsnaam]’ (hierna: ‘[S]’), verhuurd de winkelruimte te [gemeente] aan de [adres] tegen een huurprijs van € 1.000,00 per maand, bij vooruitbetaling verschuldigd. [S] heeft op 15 mei 2008 een bedrag van € 3.000,00 aan [gedaagde partij] betaald ten titel van waarborgsom.
b. [S] heeft vanaf september 2008 een achterstand doen ontstaan in de huurbetalingen. [gedaagde partij] is [S] daarop gaan aanschrijven en aanmanen.
c. Bij emailbericht van 8 december 2008 heeft ene [T.S.]’ zich tot [gedaagde partij] gewend met het volgende: ‘Mijn zusje [S] huurde bij u het pand aan de [adres]. Ik weet niet overal het fijne van, maar wel dat het allemaal niet zo goed is gegaan. Ze is nog heel erg in de war van wat er allemaal is gebeurd, en ook echt niet in staat om zelf nu dingen te ondernemen. Ik heb begrepen dat het pand niet leeg en opgeruimt is achter gelaten, en er nog spullen staan en waarschijnlijk ook nog wel wat huur betaald moet worden. Dit is geen goede zaak geweest van haar om dit zo achter te laten, maar ze heeft het nu ook heel moeilijk met zich zelf. Ik ben nu bezig een beetje orde in haar puinhoop te krijgen. Wij zouden graag het pand leeg halen en in orde maken, en ik wil de achterstallige huur ook graag met u regelen. Ik heb van haar al de sleutel gekregen. Ik kan dit binnen 1 week doen. Is dat goed?’ [gedaagde partij] heeft bij emailbericht van 9 december 2008 drie telefoonnummers doorgegeven, met de mededeling dat via een van deze nummers een afspraak zou kunnen worden gemaakt. Inhoudelijk contact tussen [gedaagde partij] en (van de zijde van) [S] is verder uitgebleven.
d. In opdracht van [gedaagde partij] heeft de onderneming ‘M&Z Dienstverlening V.O.F.’ te [gemeente] het verhuurde ontruimd en de aangetroffen voorwerpen als afval afgevoerd.
e. [gedaagde partij] heeft het verhuurde opnieuw verhuurd ingaande 1 maart 2009.
f. Bij vonnis van de rechtbank Groningen d.d. 8 september 2009 is [S] in staat van faillissement verklaard, zulks onder meer op verzoek van [gedaagde partij].
De standpunten van partijen
Op wat de curator aan zijn vordering dan wel [gedaagde partij] aan haar verweer ten grondslag heeft gelegd, zal, voor zover relevant, in het navolgende worden ingegaan.
De beoordeling
1.
In geschil is of [gedaagde partij] gehouden is om aan de curator een schadevergoeding te betalen wegens het verwijderen van aan [S] toebehorende zaken uit de door [gedaagde partij] aan [S] verhuurde ruimte.
2.
Uit de stellingen van partijen en de door hen overgelegde stukken maakt de kantonrechter op dat de door [gedaagde partij] aan [S] verhuurde ruimte niet alleen zag op winkelruimte doch ook op de op de eerste verdieping van het verhuurde pand gesitueerde woonruimte, welke woonruimte - getuige de inschrijving van [S] in het bevolkingsregister en de door [gedaagde partij] in dat deel van het gehuurde aangetroffen en verwijderde zaken - ook als zodanig bij [S] in gebruik is geweest.
3.
[gedaagde partij] heeft niet gesteld en dit is ook evenmin anderszins gebleken dat de huurrelatie van partijen op het tijdstip van de ontruiming - door de curator gesteld op ‘eind oktober / begin november 2008’ en door [gedaagde partij] op ‘begin december 2008’ - was beëindigd. De huurover-eenkomst bestond derhalve nog ten tijde van de ontruiming, zodat er op dat moment ook geen sprake was van een verplichting van [S] tot ontruiming en oplevering van het gehuurde.
4.
Anders dan [gedaagde partij] betoogt, levert het enkele feit dat [S] na september 2008 geen huur meer had betaald, dat contact met haar naar zijn zeggen niet mogelijk was (wat overigens door de curator gemotiveerd is bestreden) en dat de (inpandige) staat van het gehuurde te wensen over zou laten, afzonderlijk dan wel in samenhang bezien, nog geen rechtvaardiging voor een eigenmachtige ontruiming van het gehuurde. Indien sprake zou zijn geweest van een onacceptabele verwaarlozing van het gehuurde (‘gigantische puinhoop, afvalberg en ongedierte’), van welke verwaarlozing overigens geen bewijs is geleverd, dan wel van bij [gedaagde partij] oplopende schade, had hij de geëigende weg dienen te bewandelen tot beëindiging van de huurrelatie en ontruiming van het gehuurde, al dan niet in kort geding, zeker in het geval waar sprake is van (mede)gebruik als woonruimte.
5.
De conclusie uit het voorgaande is dat [gedaagde partij] het gehuurde onrechtmatig heeft ontruimd.
6.
Anders dan [gedaagde partij] betoogt, mocht hij niet aannemen dat [S] geen prijs meer zou stellen op de ten tijde van de ontruiming aanwezige zaken. Uit het door [gedaagde partij] geleverde commentaar op de door de curator overgelegde lijst van ten onrechte verwijderde zaken blijkt dat in het woongedeelte door M&Z is aangetroffen persoonlijke verzorgingsspullen (toiletspullen, föhn, handdoeken, washandjes), keukengerei (potten, pannen, servies en bestek), keuken-apparatuur (broodrooster, magnetron, waterkoker en koffiezetapparaat), kledingkast met kleding, 2 dozen met administratie en poststukken, bureau met stoel, een terrarium met slang, hondenmand, verschillende kasten, dressoir en bijzettafeltjes, slaapbank met beddengoed, stoelen en veel decoratieartikelen. Mede gelet op het feit dat [S] zich op het adres van het gehuurde had laten inschrijven in het bevolkingsregister en gezien de inhoud van het emailbericht van 8 december 2008 waaruit [gedaagde partij] moest begrijpen dat het [S] (psychisch) niet goed was gegaan en dat zij het gehuurde (verder) wilde leeghalen, kon [gedaagde partij] er dan ook niet vanuit gaan dat [S] geen prijs meer stelde op voormelde zaken. De omstandigheid dat er (ook?) afval aanwezig zou zijn geweest, dat de slang en de planten waren verwaarloosd en dat er sprake was van vlooien in de hondenmand, maakt dat niet anders. Door voormelde aangetroffen spullen naar de stort af te voeren, heeft [gedaagde partij] temeer onrechtmatig jegens [S] gehandeld.
7.
Wat betreft de schade door het verlies van [S]’ inboedel heeft de curator gesteld dat de waarde daarvan op € 5.000,00 gesteld kan worden, onder aanknoping bij ‘in het algemeen redelijk geachte’ kosten van herinrichting, zoals geadviseerd in het Trema-rapport 2008 aangaande alimentatieberekeningen.
7.1
Uit de door de curator overgelegde lijst, voor zover erkend door [gedaagde partij], blijkt in voldoende mate dat er sprake was van een min of meer normale huishoudelijke inboedel en voorts van een niet ongebruikelijke inventaris voor een bloemisterij (zoals toonbank, kassa, kasten, reken- en nietmachines, kantoorbenodigdheden, vazen, bloemendozen, glaswerk, potgrond, meststoffen, gieters en allerlei andere bij een bloemisterij behorende benodigdheden). De curator heeft niet gesteld en dit is evenmin anderszins gebleken dat daarbij sprake was van een zaak met een bijzondere waarde. Een concreet bewijsaanbod omtrent de waarde van al die zaken is niet gedaan. De kantonrechter zal de waarde van de in opdracht van [gedaagde partij] verwijderde zaken dan ook naar redelijkheid en billijkheid schatten.
7.2
[gedaagde partij] heeft van een aantal zaken voorkomend op de door de curator overgelegde lijst bestreden dat die in zijn opdracht zijn verwijderd, daartoe stellende dat die zaken ten tijde van de ontruiming niet zijn aangetroffen en dat een getuige heeft gezien dat [S] op enig moment bij het gehuurde is geweest en roerende zaken in een aanhanger heeft geladen. Volgens [gedaagde partij] zijn niet aangetroffen in de woonruimte: printer, fotocamera, playstation spelcomputer met spelletjes, cd’s, dvd’s, en niet in de winkelruimte: werkbank, cd-speler, lijmpistool en snoeischaren. De curator heeft daarop weliswaar aangevoerd dat hij vanwege de verwijdering van alle zich in het gehuurde bevindende zaken in bewijsnood verkeert, doch hij heeft geen concrete feiten en omstandigheden gesteld, laat staan aangeboden deze te bewijzen, waaruit kan volgen dat deze hierbedoelde zaken zich ten tijde van de onrechtmatige ontruiming in het gehuurde bevonden. De curator is daarbij evenmin (gemotiveerd) ingegaan op de stelling dat is gezien dat [S] al roerende zaken uit het gehuurde heeft verwijderd. Tegen die achtergrond kan uit de omstandigheid dat [gedaagde partij] het gehuurde heeft laten ontruimen zonder omschrijving of andere vastlegging van de aangetroffen zaken en zonder inschakeling van een gerechtsdeurwaarder, niet een vermoeden van het aanwezig geweest zijn van die zaken worden afgeleid. Een omkering van de bewijslast wegens een toedoen van [gedaagde partij] is in die specifieke omstandigheid evenmin passend. Voor zover de vordering tot schadevergoeding op deze zaken betrekking heeft, dient zij dan ook te worden afgewezen.
7.3
[gedaagde partij] heeft voorts aangevoerd dat de in zijn opdracht verwijderde zaken geen enkele waarde vertegenwoordigden. Vast staat echter dat die zaken pas na aanvang van de huurovereenkomst per 1 juni 2008 door [S] in het gehuurde zijn geplaatst en zijn gebruikt. Het gaat daarbij, zoals hiervoor in rechtsoverweging 7.1 is overwogen, om een min of meer normale huishoudelijke inboedel en een niet ongebruikelijke inventaris voor een bloemisterij. Dat die zaken dan enkele maanden later geen enkele waarde zouden hebben, is niet voorstelbaar. Het gegeven dat nog op 8 december 2008 van de zijde van [S] met [gedaagde partij] contact is gezocht mede om de nog aanwezige zaken uit het gehuurde op te halen, onderschrijft ook het hebben van waarde van die zaken. Aan dit verweer moet dan ook als onvoldoende onderbouwd voorbij worden gegaan.
7.4
Met inachtneming van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de schade van [S] door het verlies van voormelde zaken in redelijkheid en billijkheid moet worden geschat op een bedrag van € 3.750,00.
8.
De door de curator vanaf 1 december 2009 gevorderde wettelijke handelsrente is niet voor toewijzing vatbaar. De in artikel 6:119a BW neergelegde regeling betreffende de vergoeding van deze rente is niet toepasselijk op een situatie waarin sprake is van een verplichting tot schadevergoeding, zoals in dit geval. De kantonrechter stelt vast dat de in artikel 6:119 BW bedoelde wettelijke rente niet subsidiair is gevorderd, zodat een rente niet kan worden toegewezen.
9.
[gedaagde partij] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen als nader te melden.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde partij] tegen bewijs van kwijting aan de curator te betalen een bedrag van € 3.750,00;
- veroordeelt [gedaagde partij] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de curator begroot op:
• € 350,00 voor salaris gemachtigde
• € 85,98 voor explootkosten
• € 208,00 voor vastrecht;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 27 april 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.