RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: Awb 09/1323
Uitspraak
in het geding tussen:
Eiser te woonplaats,
wonende te Almere, eiseres,
gemachtigde: mr. D. Talsma
het college van burgemeester en wethouders van Almere,
gevestigd te Almere, verweerder.
Bij besluit van 5 maart 2009 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 mei 2009 een exploitatieverbod opgelegd op grond van artikel 66, tweede lid, van de Wet kinderopvang voor de opvang van kinderen in de buitenschoolse opvang (naam…) (hierna: de bso), aan de (adres..) te (woonplaats..), alsmede eiseres gelast de exploitatie van de bso voor 1 mei 2009 te beëindigen en beëindigd te houden. Verweerder heeft hieraan een dwangsom verbonden van € 2500,- per week met een maximum van € 10.000,-.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 26 maart 2009 bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 12 mei 2009 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het besluit van 5 maart 2009 geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist.
Bij besluit van 2 juli 2009 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 3 augustus 2009 beroep ingesteld.
Bij brieven van 7 september 2009 en 16 maart 2010 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Bij brief van 17 november 2009 heeft verweerder verweer gevoerd.
De zaak is op 30 maart 2010 ter zitting behandeld. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door gemachtigde voornoemd en in het bijzijn van (naam…) als getuige. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door E.J. Otte, ambtenaar in dienst van de gemeente.
Eiseres verzorgt sedert maart 2005 tussenschoolse opvang voor de leerlingen van een tweetal basisscholen, (naam school..) en (naam school..) in haar woning op het in rubriek 1 aangegeven adres. Vanwege invoering van het continurooster op voornoemde scholen verzorgt eiseres met ingang van 11 augustus 2008 daarnaast naschoolse opvang. Blijkens het meldingsformulier van eiseres betreft het 16 kindplaatsen, waarbij maximaal 10 kinderen gelijktijdig worden opgevangen.
Op 22 juni 2008 heeft eiseres een meldingsformulier ingestuurd voor het in exploitatie nemen van het kindercentrum. Op 21 juli 2008 heeft eiseres bericht ontvangen dat (naam bso) is opgenomen in het register Wet kinderopvang. Bij brief van 24 juli 2008 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat het voorgenomen gebruik ten behoeve van naschoolse opvang strijdig is met zowel het vigerende bestemmingsplan als met het toekomstige bestemmingsplan en dat niet meegewerkt zal worden aan het verlenen van ontheffing. Eiseres heeft de bso toch in exploitatie genomen. Naar aanleiding daarvan heeft een inspecteur van de GGD een onderzoek ingesteld en eiseres meegedeeld dat ingevolge het bestemmingsplan buitenschoolse opvang niet is toegestaan. Verder heeft de inspecteur vastgesteld dat eiseres niet de benodigde beroepskwalificatie heeft.
Aan het besluit tot dwangsomoplegging van 5 maart 2009 heeft verweerder overtreding van de bestemmingsplanvoorschriften alsmede overtreding van het met ingang van 1 mei 2009 op grond van artikel 66, tweede lid, van de Wet kinderopvang ingaande verbod tot exploitatie van het kindercentrum ten grondslag gelegd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het exploitatieverbod op grond van de Wet op de kinderopvang ingetrokken. Daarbij is aangegeven dat eiseres in de bezwaarprocedure meerdere bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij voor een groot aantal punten vrijstelling heeft verkregen en alleen nog het deel certificaat WZ 314 Kinderopvang moet behalen.
Volgens verweerder is exploitatie van de bso door eiseres in strijd met de voorschriften van het bestemmingsplan Muziekwijk Midden & West, volgens verweerder geldend ten tijde van het besluit tot dwangsomoplegging, en in strijd met het opvolgend bestemmingsplan Muziekwijk Noord, welk bestemmingsplan ten tijde van de beslissing op bezwaar zou gelden.
Gebleken is echter dat het bestemmingsplan Muziekwijk Noord eerst op 1 december 2009 inwerking getreden en het bestemmingsplan Muziekwijk Midden & West ten tijde van het bestreden besluit derhalve nog van kracht was.
Ingevolge artikel 2, derde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan Muziekwijk Midden & West dient met het oog op de levendigheid en de sociale veiligheid de woonbebouwing, ook binnen de woonbuurten zelfs op enkele plaatsen te worden afgewisseld met bebouwing met een andere functie. Ondermeer zijn daarbij kleine bedrijfsruimten mogelijk. In die bedrijfsruimten mogen ambachtelijke of dienstverlenende activiteiten plaatsvinden, alsmede horeca en detailhandel. In totaal worden niet meer dan 4 bedrijfsruimten ingericht als zelfstandige winkel. Daarnaast is detailhandel alleen toegestaan als nevenfunctie bij andere (ambachtelijke of dienstverlenende) hoofdactiviteiten.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, die in strijd is met dit bestemmingsplan of de op basis van dit plan gestelde nadere eisen.
De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 2, derde lid, van de planvoorschriften met zich brengt dat de kleinschalige, bedrijfsmatige bso-activiteiten van eiseres vallen onder de ter plekke toegestane dienstverlenende activiteiten. De rechtbank baseert zich daarbij op de door verweerder overgelegde stukken en de door de gemachtigde van verweerder ter zitting gegeven toelichting.
Voor de door verweerder gegeven uitleg dat de bso-activiteiten als vallende onder ter plekke niet toegestane maatschappelijke doeleinden aangemerkt moeten worden bevat de plankaart noch de bestemmingsplanvoorschriften aanknopingspunten. Daarbij wordt opgemerkt dat in de overgelegde planvoorschriften het begrip “maatschappelijke doeleinden” in het geheel niet voorkomt en het begrip dienstverlening, zoals namens verweerder ter zitting ook is aangegeven, niet is omschreven.
Verweerder heeft de strijdigheid met het geldende bestemmingsplan onvoldoende gemotiveerd en was derhalve niet bevoegd om op grond van de aan het bestreden besluit
ten grondslag gelegde overtreding handhavend op te treden tegen exploitatie van de bso.
Het bestreden besluit is in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is derhalve gegrond.
Verweerder wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht in de door eiseres gemaakte proceskosten veroordeeld.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder met inachtneming van het in deze uitspraak gestelde een nieuwe beslissing op
bezwaar neemt;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,-vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding ten bedrage van € 644,--, te voldoen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld en door deze en mr. A. Landstra als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op