ECLI:NL:RBZLY:2010:BM8525

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
15 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
164466 / FA RK 09-4117
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.F.J.M. Schröder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderbijdrage in een situatie zonder gezinsverband tussen ouders

In deze zaak heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 15 juni 2010 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van de kinderbijdrage door de vrouw, die de moeder van de minderjarige is. De vrouw heeft op 11 november 2009 een verzoekschrift ingediend om de kinderbijdrage te verhogen naar € 250 per maand, terwijl de man, die de verwekker van het kind is, de behoefte op € 130 per maand stelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man nooit in gezinsverband met de minderjarige heeft geleefd en dat zijn inkomen niet relevant is voor de behoeftebepaling. De rechtbank heeft de behoefte van de minderjarige vastgesteld op € 155 per maand, gebaseerd op het inkomen van de vrouw en de aanbevelingen van de Werkgroep Alimentatienormen 2008.

De rechtbank heeft overwogen dat de ouders naar rato van hun draagkracht moeten bijdragen aan de kosten van de minderjarige. De man is in staat om zijn aandeel van € 117 per maand te voldoen. De rechtbank heeft de kosten van de procedure gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de man kan binnen drie maanden in hoger beroep gaan tegen deze beslissing.

De zaak is behandeld met gesloten deuren op 6 mei 2010, waarbij beide partijen met hun advocaten aanwezig waren. De rechtbank heeft de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam en de wijziging van omstandigheden die de vrouw heeft aangevoerd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor de minderjarige en dat zijn inkomen niet van invloed is op de behoefte van het kind.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Lelystad
zaaknummer: 164466 / FA RK 09-4117
datum : 15 juni 2010
beschikking van de enkelvoudige familiekamer
inzake
[de vrouw],
wonende te [plaats],
advocaat mr. W.J. Eusman,
hierna als de vrouw aangeduid,
verzoekster,
en
[de man],
wonende te [plaats],
advocaat mr. M. Gunter,
hierna als de man aangeduid,
belanghebbende.
Het procesverloop
De vrouw heeft op 11 november 2009 onder bovenvermeld zaaknummer een verzoekschrift tot het wijzigen van alimentatie ingediend.
De man heeft op 6 januari 2010 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft kennis genomen van:
- een brief met bijlagen d.d. 23 april 2010 van de vrouw, en
- een brief met bijlagen d.d. 23 april 2010 van de man.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren op 6 mei 2010.
Verschenen zijn:
- de vrouw met haar advocaat, en
- de man met zijn advocaat.
Vaststaande feiten
Uit de vrouw is op [datum] 1998 te Amsterdam de minderjarige [minderjarige], geboren.
De man wordt vermoed de verwekker van de minderjarige te zijn.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 september 2000 is aan de man voor de periode van 1 november 1999 tot 1 juni 2000 een bedrag van f 180,= per maand en met ingang van 1 juni 2000 een bedrag van f 150,= per maand opgelegd als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
Ingevolge de wettelijke verhogingen bedraagt de kinderbijdrage per 1 januari 2009 € 86,37 per maand.
Beoordeling van de zaak
De vrouw heeft de rechtbank verzocht de kinderbijdrage te wijzigen door die met ingang van 1 juli 2009 op € 250,= per maand te bepalen.
De vrouw stelt dat de vastgestelde kinderbijdrage door wijziging van omstandigheden in de draagkracht van de man niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
De man heeft verweer gevoerd.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen staat niet ter discussie dat er wijzigingen van omstandigheden zijn, zodat de vrouw kan worden ontvangen in zijn verzoek.
Partijen zijn het voorts eens dat de rechtbank de behoefte van de minderjarige zal vaststellen. Zij zijn het oneens over de wijze waarop de behoefte van de minderjarige moet worden bepaald.
Naar het standpunt van de man kan voor de behoeftebepaling van de minderjarige aangesloten worden bij de tabel “Eigen aandeel kosten van kinderen”. De man meent echter dat zijn inkomen of welstand niet relevant is, omdat het kind daarvan nooit deel heeft uitgemaakt of zal uitmaken. Het kind was wat hem betreft ongewenst, heeft nooit deel uitgemaakt van zijn gezin en er heeft nooit enige omgang tussen hem en het kind plaatsgevonden. Hij wil ook in de toekomst geen omgang met de minderjarige. Daarom moet de behoefte van de minderjarige alleen aan de hand van het inkomen van de vrouw worden bepaald. De man wijst op een uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 16 april 2008, LJN: BD1975 (lees: BD1795, cursief toevoeging rechtbank).
De vrouw meent dat de behoefte van de minderjarige volgens de aanbeveling van het tremarapport bepaald dient te worden. Er mag geen onderscheid gemaakt worden naar de wijze van verwekking van het kind en de gevoelens die een man ten opzichte van zijn kind heeft. De vrouw beroept zich op de artikelen 8 en 18 van het EVRM.
De rechtbank overweegt als volgt.
In een situatie waarin de minderjarige nimmer in gezinsverband met beide ouders heeft geleefd, beveelt de Werkgroep Alimentatienormen 2008 aan het gemiddelde te nemen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en de behoefte op basis van het inkomen van de andere ouder, gerelateerd aan de tabel “Eigen aandeel kosten van kinderen” (bijlage Trema-rapport).
De rechtbank overweegt dat de vrouw niet heeft betwist dat de man duidelijk kenbaar had gemaakt dat hij geen kinderen bij haar wenste, ook nadat de vrouw hem had verteld van hem zwanger te zijn. De man heeft zich vervolgens nimmer als een vader gedragen en in die hoedanigheid contacten met het kind gehad. Tussen partijen bestaat ook geen verschil van inzicht over het ontbreken van enige vorm van contact of over de wenselijkheid van omgang tussen de man en het kind idealiter. Gelet op het voorgaande neemt de minderjarige derhalve geen deel aan welstand zoals de man die in zijn leven voert en zal de minderjarige daaraan in de toekomst ook niet aan gaan deelnemen. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat alleen het inkomen van de vrouw maatgevend dient te zijn voor de bepaling van de behoefte van de minderjarige.
De man stelt dat de behoefte van de minderjarige op € 130,= per maand. De vrouw stelt de behoefte op € 155,= per maand. De rechtbank constateert dat de man bij de behoeftebepaling uitgaat van het inkomen van de vrouw in 1999, geïndexeerd naar heden, en de leeftijd van de minderjarige in 1999 (dit correspondeert met 4 punten) en de huidige tabel kosten kinderen.
Aangezien de vrouw zich daarmee kan verenigingen, sluit de rechtbank bij deze benadering aan.
Partijen zijn het eens dat het inkomen van de vrouw in 1999 rond bijstandsniveau lag en dat dit ook thans het geval is.
Volgens de huidige tabel moeten bij een dergelijk inkomen en bij 4 punten de werkelijke kosten worden gesteld op € 155,= per maand. Deze behoefte geldt als minimumbehoefte en kan derhalve niet, zoals de man kennelijk doet op grond van een lager inkomen dan bijstand, naar beneden worden gesteld.
De vrouw stelt weliswaar nog dat de minderjarige lactose-intollerantie heeft, echter onderbouwt niet dat dit extra kosten met zich meebrengt.
Voor zover het de behoefte van de minderjarige betreft, zal de rechtbank deze stellen op
€ 155,= per maand.
De vrouw meent dat de man in de volledige behoefte van de minderjarige dient te voorzien. De man heeft namelijk in de eerste procedure de rechtbank op bepaalde punten, bijvoorbeeld zijn inkomen, onjuist voorgelicht en draagt verder ook geen enkele verantwoordelijkheid voor de minderjarige.
De man stelt dat partijen naar rato van hun draagkracht dienen bij te dragen in de behoefte. Hij stelt dat het mogelijk is dat zijn advocaat zijn jaarinkomen indertijd op een te laag bedrag heeft berekend, maar betwist dat dit bewust is gedaan.
De rechtbank hanteert als uitgangspunt dat de ouders naar rato van hun draagkracht moeten bijdragen in de kosten van de minderjarige volgens de formule:
Ieders draagkracht gedeeld door totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van de minderjarige.
In hetgeen de vrouw aandraagt, ziet de rechtbank geen aanleiding daarvan af te wijken. Daarbij is mede van belang dat de rechtbank niet is gebleken dat de man indertijd de rechtbank bewust onjuist heeft geïnformeerd.
Op grond van het bovenstaande zal de rechtbank overgaan tot bespreking van ieders draagkracht.
Aangezien de vrouw de door de man bij verweerschrift overgelegde draagkrachtberekening van de vrouw noch de door de man bij brief van 23 april 2010 overgelegde draagkrachtberekening van de man heeft betwist, is de rechtbank daarvan uitgegaan.
Uit de berekeningen volgt dat de vrouw € 244,= en de man € 760,= per maand draagkracht heeft.
Het aandeel van de man is derhalve € 117,= per maand.
De draagkracht van de man is toereikend om zijn aandeel in de kosten van de minderjarige te voldoen.
De rechtbank zal de kinderalimentatie wijzigen per 1 juli 2009, nu de man zich tegen de verzochte ingangdatum niet heeft verzet.
Proceskosten
Gelet op de status van de man en de vrouw ten opzichte van elkaar zal de rechtbank de kosten van de procedure in die zin compenseren, dat beiden de eigen kosten zullen dragen.
Beslissing
De rechtbank:
Wijzigt de bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 september 2000 aan de man opgelegde kinderbijdrage en bepaalt deze bijdrage met ingang van 1 juli 2009 op € 117,= (zegge: honderd en zeventien euro) per maand.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst het meer of anders gevraagde af.
Compenseert de kosten van de procedure in die zin dat de man en de vrouw de eigen kosten dragen.
Aldus gegeven door mr. H.F.J.M. Schröder, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Y. Adams, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juni 2010.
Hoger beroep
Mocht u, verzoeker of belanghebbende, zich niet met de beslissing van de rechtbank kunnen verenigen, dan kunt u daartegen hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden, als nevenzittingsplaats van het gerechtshof te Arnhem. Hoger beroep dient binnen een bepaalde termijn te worden ingesteld, tenzij een ander dat al heeft gedaan. Die termijn is voor verzoeker en voor de verschenen belanghebbende, aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden, drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. De termijn is voor andere belanghebbenden drie maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de beschikking hen op andere wijze bekend is geworden. Voor het instellen van hoger beroep is tussenkomst van een procureur/advocaat verplicht.