ECLI:NL:RBZLY:2010:BM9299

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
25 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/2080 en Awb 09/2081
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en projectbesluit voor expositiegebouw en windturbines in Olst

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 25 juni 2010 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en de hoofdzaak met betrekking tot een bouwvergunning en projectbesluit voor de realisatie van een expositiegebouw en twee windturbines in Olst. Verzoekers, A en B, die een paardenhouderij exploiteren, hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Olst - Wijhe, waarin een bouwvergunning is verleend voor het oprichten van het expositiegebouw en de windturbines. De verzoekers stelden dat de besluiten onterecht waren genomen, omdat onvoldoende rekening was gehouden met hun belangen, zoals woongenot en de invloed van de windturbines op hun paarden.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de door verzoekers aangedragen bezwaren niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank oordeelde dat de horecavoorziening in het Infocentrum ondergeschikt zou blijven aan de bestemming 'Natuur' en dat de windmolens, gezien hun grootte en afstand tot de paardenhouderij, geen onredelijke hinder zouden veroorzaken. De voorzieningenrechter heeft daarbij de belangenafweging van verweerder in ogenschouw genomen en geconcludeerd dat er geen redenen waren om het projectbesluit te vernietigen.

De rechtbank heeft het beroep van verzoekers ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daarbij opgemerkt dat de procedurele koppeling tussen de bouwvergunning en het projectbesluit niet van toepassing was, omdat de bouwaanvraag voor de windmolens op een ander moment was ingediend. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij het verlenen van bouwvergunningen en projectbesluiten, vooral in situaties waar meerdere belangen op het spel staan.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter
Registratienummer: Awb 09/2080 en 09/2081
Uitspraak betreffende het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen:
A en B,
wonende te Olst, verzoekers,
gemachtigde G.G.F. van Dijkhuizen
en
het college van burgemeester en wethouders van Olst - Wijhe,
verweerder,
en
Salland Wonen te Raalte, belanghebbende.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2009, bekendgemaakt bij brief van 9 oktober 2009, heeft verweerder een projectbesluit genomen krachtens artikel 3.10 van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: Wro) ten behoeve van het realiseren van het Infocentrum IJssel Den Nul aan de Rijksstraatweg 109 te Olst, kadastraal bekend Olst sectie A, nummers 1644, 1645, 1646, en 1208.
Bij besluit van 9 oktober 2009 heeft verweerder bouwvergunning verleend aan belanghebbende voor vorenomschreven bouwplan.
Tegen deze besluiten is namens verzoekers bij brief van 25 november 2009 beroep ingesteld en bij brief van gelijke datum een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en verweer gevoerd.
De zaak is op 22 juni 2010 ter zitting behandeld. Verzoeker is ter zitting verschenen, bijgestaan door gemachtigde voornoemd. Namens verweerder is verschenen ing. H.A. van Vliet. Belanghebbende is verschenen bij C.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd onmiddellijk uitspraak
te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
Bij besluit van 9 oktober 2009 heeft verweerder onder gebruikmaking van het bestreden projectbesluit aan belanghebbende bouwvergunning verleend voor het oprichten van een expositiegebouw met bijgebouw op het in rubriek 1 omschreven perceel. Op grond van artikel 46, vierde lid, van de Woningwet juncto 3.11 van de Wro geldt voor de verleende bouw-vergunning de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure. Bij besluit van 14 april 2010 heeft verweerder onder toetsing aan het projectbesluit bouwvergunning verleend voor twee windturbines. De procedurele koppeling neergelegd in artikel 46, vierde lid, van de Woningwet is niet van toepassing omdat de bouwaanvraag voor de windmolens is ingediend op het moment dat het projectbesluit was bekendgemaakt. Dit betekent dat de bouwvergunning voor de windmolens geen onderdeel uitmaakt van het onderhavige geschil.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers’ zienswijzen en beroep zich richten tegen het projectbesluit en impliciet mede tegen de bouwvergunning van 9 oktober 2009.
Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, van de Wro kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang een projectbesluit nemen. Verweerder was dan ook - met inachtneming van de delegatie door de gemeenteraad d.d. 23 juni 2008 - bevoegd om het projectbesluit te nemen.
Belanghebbende heeft op 3 maart 2009 een bouwaanvraag ingediend voor het oprichten van een expositiegebouw met bijgebouw op het in rubriek 1 omschreven perceel. Dit bouwplan is in strijd is met de vigerende bestemmingen “Agrarisch gebied met landschappelijke waarde”en “Natuurgebied” ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied Olst”.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming “Agrarisch gebied met landschappelijke waarde” in principe bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf met de daarbij behorende ontsluitingspaden, wegen en waterlopen, alsmede voor het behoud, opbouw, en herstel van de aldaar voorkomende, dan wel daaraan eigen landschappelijke kenmerken; ten behoeve van de landelijke openheid wordt gestreefd naar concentratie van bebouwing.
Ingevolge het tweede artikellid mogen op deze gronden, met inachtneming van het bepaalde in lid 3, uitsluitend gebouwen, waaronder begrepen bedrijfswoningen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming “Natuur” bestemd voor het behoud, opbouw en herstel van de aldaar voorkomende, dan wel daaraan eigen zijnde landschappelijke, natuurlijke en/of kultuurhistorische kenmerken.
De op de kaart voor natuurontwikkeling aangewezen gronden met de bestemming Natuurgebied N zijn tevens bestemd voor de ontwikkeling en het herstel van de natuurlijke dynamiek van het riviersysteem van de IJssel. Daaronder wordt mede begrepen het graven van geulen, het aanleggen van nieuwe oevers, het verwijderen en aanbrengen van kades en gronddammen, het creëren van moerassige laagten en overige werken ten behoeve van natuurontwikkeling.
Ingevolge het tweede artikellid mogen op deze gronden, met inachtneming van het bepaalde in derde 3 uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan.
Verweerder heeft aan het projectbesluit een ruimtelijke onderbouwing ten grondslag gedateerd 11 augustus 2009 en heeft aan het projectbesluit voorschiften en beperkingen verbonden als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de Wro.
Verzoekers exploiteren een paardenhouderij aan de Rijksstraatweg 107 te Olst. Hun bedrijf grenst aan het perceel waarop het bestreden bouwplan is geprojecteerd.
Ter zitting is namens de gemachtigde van verzoekers aangegeven dat de grieven tegen het bestreden projectbesluit en bouwvergunning voor het Infocentrum zich in de kern beperken tot hetgeen in de ter zitting overhandigde pleitnotitie staat aangegeven.
De gronden komen erop neer dat in de vereiste belangenafweging die ten grondslag ligt aan het projectbesluit onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van verzoekers. Daarvan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter geen sprake. De voorzieningenrechter heeft daarbij de reactie van verweerder op de zienswijze van verzoekers in ogenschouw genomen.
Bovendien hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt en onderbouwd dat het projectbesluit een zodanige inbreuk met zich brengt op hun belangen zoals hun woongenot, hun privacy, hun uitzicht en het achterwege blijven van overlast, dat de belangenafweging verweerder tot een andere uitkomst had dienen te leiden.
Verzoekers vragen zich af waarom het bestreden bouwplan op de onderhavige locatie wordt gerealiseerd en waarom niet is gekozen voor één van de door verzoekers aangedragen alternatieve locaties die voor verzoekers minder belastend zouden zijn. Verweerder heeft echter te beslissen omtrent het verlenen van een projectbesluit, zoals die is aangevraagd. Indien het project op zichzelf voor verweerder aanvaardbaar is, hoeft het bestaan van alternatieven slechts te leiden tot het weigeren van het projectbesluit, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Dat dat zo is, heeft verweerder niet hoeven aannemen.
De inrit naar het terrein waarop het infocentrum is geprojecteerd komt volgens verzoekers op een afstand van 20 meter vanaf hun perceelsgrens. Verzoekers verwachten overlast te zullen ondervinden van het verkeer dat gebruik gaat maken van de inrit en wijzen er voorts op dat door de komst van het Infocentrum de verkeersintensiteit over de Rijksstraatweg zal toenemen. Verweerder heeft in de Nota van Zienswijzen, die als bijlage onderdeel uitmaakt van de Ruimtelijke Onderbouwing, aangegeven dat het geschatte aantal bezoekers per jaar 20.000 is en dat dit gemiddeld per dag 54 bezoekers zullen zijn, uitgaande van een door de gehele week verspreid bezoek, en 192 bezoekers per dag, uitgaande van bezoek uitsluitend in het weekend.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat op grond van deze bezoekersaantallen het niet aannemelijk is dat overlast in de vorm van geluid en fijnstofemissie zodanig zal zijn dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen het benodigde projectbesluit in redelijkheid niet had kunnen nemen. Verzoekers hebben genoemde aantallen niet gemotiveerd betwist.
Uit het hangende beroep in opdracht van verweerder door akoestisch buro Tideman uitgevoerde onderzoek (rapport d.d. 8 oktober 2010 ) volgt dat het komen en gaan van bezoekers niet tot extra hinder leidt. Verzoekers hebben ook dit rapport niet gemotiveerd betwist.
Anders dan verzoekers is naar het oordeel van de voorzieningenrechter met vaststelling van de aan het projectbesluit verbonden Voorschriften en beperkingen voldoende gewaarborgd dat de horecavoorziening in het Infocentrum ondergeschikt zal blijven aan de bestemming “Natuur”.
In artikel 3.1, aanhef en onder g, sub 3, van de Voorschriften en beperkingen is aangegeven,
dat een daghorecabedrijf is toegestaan ten dienste van en ondergeschikt aan de bestemming. Volgens artikel 1.12 van de Voorschriften en beperkingen wordt onder daghorecabedrijf verstaan een horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van andere functies, zoals een museum en dagrecreatie, zoals theehuisjes, ijssalons, dagrestaurant en naar de aard daarmee gelijk te stellen horecabedrijven. Niet aannemelijk is dat de exploitatie van de horecavoorziening meer overlast zal veroorzaken
dan hetgeen omwonenden aan overlast van bezoekers van het Infocentrum zullen ondervinden.
Ten aanzien van verzoekers grief dat de Ruimtelijke onderbouwing een planschaderegeling ontbeert, geldt dat de Wro voorziet in een afzonderlijke procedure voor planschade. Overigens heeft verweerder geheel onverplicht hangende beroep door Nomis Advies Rentmeesterkantoor een concept-planschaderisicoanalyse (datum rapport 22 januari 2010) waarin de hoogte van te vergoeden planschade voor verzoekers op nihil wordt geschat.
Ten aanzien van de door verzoekers gestelde overlast die zij bij het africhten van hun (jonge) paarden stellen te zullen ondervinden van de aanwezigheid van de windmolens geldt dat deze molens een hoogte hebben van 12 meter met wieken met een diameter van 3 meter. Niet aannemelijk is dat gezien de grootte van de windmolens en de afstand waarop zij ten opzichte van de trainingsbak van verzoekers’ paardenhouderij zullen komen te staan een dusdanige invloed zullen hebben bij het africhten van de jonge en daarmee schrikachtige paarden dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot het verlenen van het projectbesluit had kunnen overgaan. De voorzieningenrechter wijst in dit verband ook op de aanwezigheid van de Rijksstraatweg die pal langs het bedrijf van verzoekers loopt en het geluid dat daar vandaan komt.
Het door verzoekers gestelde leidt niet tot het oordeel dat verweerder het projectbesluit niet in redelijkheid heeft kunnen nemen.
Gesteld noch gebleken is dat een van de in artikel 44 van de Woningwet genoemde weigeringsgronden zich verzet tegen verlening van een bouwvergunning voor het in geding zijnde bestemmingsplan.
Nu nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak ziet verweerder aanleiding met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzieningenrechter, en door deze en mr. A. Landstra als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op: