ECLI:NL:RBZLY:2010:BN0718

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
7 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/990
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen kapvergunning voor lindebomen in Wilsum

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 7 juli 2010 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen een kapvergunning voor tien lindebomen aan de Dorpsweg in Wilsum. De kapvergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Kampen op 15 juli 2009. Verzoekers, waaronder de Stichting Bomenmeldpunt Kampen en enkele bewoners van Wilsum, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat zij van mening zijn dat de bomen van grote waarde zijn voor de natuur en het dorpsbeeld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de belangenafweging door de gemeente onvolledig was en dat er onvoldoende gemotiveerd was waarom er geen alternatieven waren om de bomen te behouden. Tijdens de zitting is gebleken dat er onzekerheid bestond over de mogelijkheid om de bomen terug te planten die qua hoogte passen in het herinrichtingsplan. De voorzieningenrechter heeft het beroep van de Stichting Bomenmeldpunt Kampen gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan de gemeente om opnieuw te beslissen op de bezwaren van de verzoekers. Tevens is de kapvergunning geschorst tot zes weken na de nieuwe beslissing. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, omdat er al een uitspraak was gedaan op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter
Registratienummer: Awb 10/990
Uitspraak betreffende het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen:
Stichting Bomenmeldpunt Kampen,
gevestigd te Kampen,
A,B,C en D,
allen wonende te Wilsum,
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Kampen,
verweerder,
de gemeente Kampen,
belanghebbende.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2009 heeft verweerder aan de gemeente Kampen een kapvergunning verleend voor het kappen van tien lindebomen aan de Dorpsweg in Wilsum. Bij brieven van 24 augustus 2009 hebben verzoekers hier allen bezwaar tegen gemaakt.
Bij besluit van 4 mei 2010 heeft verweerder het bezwaar, voor zover ingediend door de Stichting Bomenmeldpunt Kampen, ongegrond verklaard en heeft verweerder het bezwaar, voor zover ingediend door de overige verzoekers, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 14 juni 2010 hebben verzoekers hiertegen beroep ingesteld. Het beroep is geregistreerd onder procedurenummer Awb 10/991.
Bij brief van 14 juni 2010 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen en om het bestreden besluit te schorsen, totdat op het beroep is beslist.
Bij brief van 23 juni 2010 heeft de rechtbank (ambtshalve) de gemeente Kampen in de gelegenheid gesteld om als belanghebbende partij deel te nemen aan dit geding.
Het verzoek is op 2 juli 2010 behandeld ter zitting. Stichting Bomenmeldpunt Kampen heeft zich doen vertegenwoordigen door E en F. Verzoekers A, B, C en D zijn in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L.P. van der Roest. Belanghebbende heeft zich doen vertegenwoordigen door ing. W.J.G. Poortman.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Ingevolge artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
De voorzieningenrechter stelt vooreerst vast dat het verzoekschrift de volgende zinsnede bevat:
Hierbij wil het bomenmeldpunt Kampen samen met de bewoners van Wilsum C, A, B en D in beroep gaan tegen het besluit van het onnodig kappen van 10 monumentale lindebomen te Wilsum door de gemeente Kampen.
Het beroepschrift bevat een vergelijkbare zinsnede.
De voorzieningenrechter leidt uit deze zinsnede en voorts uit de omstandigheid dat in de gronden van het verzoek om een voorlopige voorziening en van het beroep tevens wordt ingegaan op de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren van voornoemde personen, af dat het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep mede namens C, A, B en D, allen te Wilsum, zijn ingediend. Ter zitting is bevestigd dat dit inderdaad de bedoeling was.
Ter zitting is namens belanghebbende verklaard dat het de bedoeling is om de tien lindebomen op enig tijdstip tussen 15 juli 2010 en 1 november 2010 te kappen. De bepaling van het tijdstip waarop daadwerkelijk zal worden gekapt is afhankelijk van een aantal feitelijke omstandigheden. Gelet op deze verklaring acht de voorzieningenrechter de reële kans aanwezig dat de bomen kort na 15 juli 2010 zullen worden gekapt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook voldaan aan het vereiste dat sprake moet zijn van onverwijlde spoed, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de feiten en omstandigheden in de hoofdzaak geen nader onderzoek vergen. De voorzieningenrechter zal dan ook onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter zal eerst beoordelen of de bezwaren van C, A,B en D, terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, jo. artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende, behoudens in geval van hier niet ter zake uitzonderingen, bezwaar maken tegen een besluit.
Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Verweerder heeft de bezwaren van verzoekers C, A, B en D niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerder meent dat zij niet als belanghebbenden, in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kunnen worden aangemerkt.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat C, A en B niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt. Zij wonen alle drie op een afstand van ongeveer 300 meter van de locatie van de te kappen bomen. Al hoewel de voorzieningenrechter, gelet op het verhandelde ter zitting, niet wil uitsluiten dat verzoekers A en B vanuit hun woning enig zicht hebben op deze bomen, is dit zicht, zo al aanwezig, zeer beperkt. Niet gebleken is dat C vanuit zijn woning zicht heeft op de bomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter verschilt de situatie van verzoekers niet wezenlijk van die van andere inwoners van de dorpskern van Wilsum. Dat de te kappen bomen beeldbepalend zijn voor Wilsum en dat verzoekers C, A en B in de dorpskern van Wilsum wonen, is op zichzelf genomen onvoldoende om hen aan te merken als belanghebbenden. Nu verzoekers C, A en B niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt heeft verweerder de door hen ingediende bezwaarschriften dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep, voor zover ingediend namens verzoekers C, A en B, is daarom ongegrond.
Ten aanzien van de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van D overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Verzoekster D woont op een afstand van ongeveer 200 meter van de te kappen bomen, aan de Dorpsweg xx te Wilsum. Mede op grond van ter zitting getoond fotomateriaal acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat verzoekster D vanuit haar woning meer dan slechts marginaal zicht heeft op deze bomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is zij, gelet hierop, ten onrechte niet als belanghebbende bij het bestreden besluit van 15 juli 2009 aangemerkt. Het door haar ingediende bezwaarschrift is dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep, voor zover ingesteld namens verzoekster D, is daarom gegrond en het bestreden besluit, voor zover hierbij het namens verzoekster D ingediende bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, dient te worden vernietigd.
De voorzieningenrechter zal vervolgens beoordelen of het door Stichting Bomenmeldpunt Kampen ingediende bezwaar, dat – gelet op haar statutaire doelstelling – terecht ontvankelijk is geacht, terecht ongegrond is verklaard.
Verweerder heeft een kapvergunning verleend voor het kappen van tien lindebomen aan de Dorpsweg te Wilsum. Deze lindebomen zijn aangeplant na de grote brand, waardoor Wilsum in april van het jaar 1911 getroffen is. De lindebomen zijn niet geknot en geleid en zij hebben thans een hoogte van 15 à 20 meter. Aan belanghebbende is een herplantplicht opgelegd. Belanghebbende is voornemens om nieuwe lindebomen aan te planten, die geknot en geleid zullen worden.
Ingevolge artikel 4.3.2. van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Kampen (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te (doen) vellen.
In artikel 4.3.3. is bepaald dat de vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.
Artikel 4.3.3A van de APV bepaalt dat een kapvergunning kan worden geweigerd in het belang van:
a) de natuurwaarde van de houtopstand;
b) de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c) de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d) de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e) de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f) de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Tot slot kan een kapvergunning worden geweigerd in verband met de boomwaarde.
De voorzieningenrechter stelt vooreerst vast dat G schriftelijk heeft verklaard dat hij instemt met de kap van de twee bomen die voor zijn huis, aan de Dorpsweg yy te Wilsum, staan. De omstandigheid dat de grond waarop twee van de tien lindebomen geplant zijn eigendom is van G behoefde dan ook niet aan verlening van de kapvergunning in de weg te staan, nu sprake is van toestemming als bedoeld in artikel 4.3.3 van de APV.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de kapvergunning slechts geweigerd kan worden op een van de gronden, als genoemd in artikel 4.3.3A van de APV. Indien een of meer van de in deze bepaling genoemde onderdelen van toepassing is, betekent dit niet dat verweerder verplicht is om een aangevraagde kapvergunning te allen tijde te weigeren. Wel dient verweerder de betrokken belangen, waaronder de belangen als genoemd in artikel 4.3.3A van de APV, zorgvuldig tegen elkaar af te wegen.
Niet in geschil is dat de bomen landschappelijke waarde hebben, dat deze waarde hebben voor het dorpsschoon van Wilsum en dat de bomen beeldbepalend zijn. Verweerder was dan ook bevoegd om de kapvergunning te weigeren op grond van de onderdelen b, c en d van artikel 4.3.3A van de APV.
Verweerder heeft de aangevraagde kapvergunning verleend, omdat het kappen van de bomen en het aanplanten van nieuwe lindebomen, die zullen worden geknot, past in het herinrichtingsplan voor Wilsum. Er is sprake van hoogteverschil tussen de bomen waarvoor de kapvergunning is aangevraagd en de wel geknotte bomen in Wilsum. Gestreefd wordt naar een continue (hoogte)lijn.
De voorzieningenrechter stelt vast dat voor de uitkomst van de door verweerder uitgevoerde belangenafweging met name het herinrichtingsplan voor Wilsum van belang is geweest. Verweerder heeft de rechtbank, niettegenstaande een verzoek om toezending van het herinrichtingsplan, slechts een bij dit plan behorende werktekening doen toekomen. De voorzieningenrechter is desalniettemin van oordeel dat verweerder met de verwijzing naar dit plan en met wat verklaard is over het doel van dit plan een begin van een belangenafweging heeft gemaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze belangenafweging evenwel onvolledig en is onvoldoende gemotiveerd waarom er geen alternatieven zijn, waarin de huidige lindebomen behouden blijven. Zo is, blijkens de rapportage van Expedio Arbori van 6 april 2009, de toekomstverwachting van acht van de tien bomen goed en van twee bomen matig. Ten aanzien van de twee bomen waarvan is geconcludeerd dat zij een matige toekomstverwachting hebben heeft Expedio Arbori geadviseerd om een jaarlijkse inspectie van deze bomen te laten plaatsvinden. De enkele opmerking namens belanghebbende ter zitting, dat kandelaberen van de bestaande bomen niet kan, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd. Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat ter zitting is gebleken dat nog onzeker is of bomen teruggeplant kunnen worden die qua hoogte passen in het herinrichtingsplan.
Het beroep, voor zover ingesteld namens de Stichting Bomenmeldpunt Kampen, is daarom gegrond en het bestreden besluit dient, wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, en met artikel 3:2 van de Awb, te worden vernietigd.
Verweerder dient, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw op de bezwaren van de Stichting Bomenmeldpunt Kampen en van D te beslissen.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, een voorlopige voorziening te treffen en om te bepalen dat het besluit van 15 juli 2009, waarbij aan belanghebbende een kapvergunning is verleend, wordt geschorst, tot zes weken nadat op de bezwaren van de Stichting Bomenmeldpunt Kampen en van D is beslist.
Omdat reeds uitspraak is gedaan op het beroep en, met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening is getroffen, dient het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen te worden.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover ingesteld door A, B en C, ongegrond;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van D, gegrond;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar van de Stichting Bomenmeldpunt Kampen, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover hierbij het bezwaar van D niet-ontvankelijk is verklaard en voor zover hierbij het bezwaar van de Stichting Bomenmeldpunt Kampen ongegrond is verklaard;
- gelast verweerder om, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw te beslissen op de bezwaren van de Stichting Bomenmeldpunt Kampen en van D;
- schorst het besluit van 15 juli 2009, waarbij aan belanghebbende een kapvergunning is verleend, tot zes weken nadat opnieuw op de bezwaren van de Stichting Bomenmeldpunt Kampen en van D is beslist;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat verweerder de door verzoekers betaalde griffierechten, ten bedrage van
€ 596,--, aan hen dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr.A. van der Weij als griffier, op
Afschrift verzonden op: