vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 155448 / HA ZA 09-351
[EISER],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. K. Spaargaren,
[GEDAAGDE],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. S.C. Scherpenhuysen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 januari 2010
- de akte uitlating materiële schade aan de zijde van [eiser]
- de antwoordakte aan de zijde van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In gemeld tussenvonnis heeft de rechtbank genoegzaam bewezen geacht dat het seksueel contact tussen partijen is begonnen toen [eiser] 13 of 14 jaar was. Het door [eiser] gestelde onrechtmatig handelen staat daarmee vast en kan toewijzing van de vordering van [eiser] tot veroordeling van [gedaagde] tot betaling van materiële en immateriële schadevergoeding dragen, aldus rechtsoverweging 4.9.
Ten aanzien van de materiële schade
2.2. [eiser] heeft de door hem gestelde materiële schade ten bedrage van in totaal EUR 10.367,60 gespecificeerd - therapiekosten, leges, griffierechten, advocaatkosten en reiskosten - als vermeld aan het slot van zijn akte (nummers 1 tot en met 9, waarnaar hieronder telkens tussen haakjes zal worden verwezen) en door middel van bescheiden onderbouwd. [gedaagde] heeft hierop aansluitend gereageerd.
2.2.1. De therapiekosten (1 en 2) ad in totaal EUR 1.750,00 - waarvan door [gedaagde] de noodzaak en de hoogte op zich niet zijn bestreden - vielen volgens [eiser] niet onder de ziektekostenverzekering. Dat laatste wordt door [gedaagde] in algemene termen betwijfeld, doch de rechtbank gaat aan die niet nader geconcretiseerd onderbouwde bezwaren voorbij.
2.2.2. De legeskosten (3) ad EUR 7,60 zijn niet betwist.
2.2.3. De griffierechten (9) en de advocaatkosten (7) in de onderhavige bodemprocedure en die ter zake van het voorlopig getuigenverhoor (4 en 5) komen in dit kader niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking aangezien deze zullen worden verdisconteerd in de onderhavige proceskostenveroordeling, als hierna in rechtsoverweging 2.5.1 en 2.5.2 vermeld.
2.2.4. Wat betreft de advocaatkosten ad EUR 930,00 in de procedure ex artikel 12 Sv (6) voert [eiser] aan dat daarvoor geen toevoeging is verstrekt. [gedaagde] bestrijdt de verschuldigdheid en de hoogte van deze kosten in deze procedure niet, doch verweert zich dienaangaande slechts met de stelling dat dit voor risico van [eiser] - die in dezen wél met een toevoeging procedeert - dient te blijven. De rechtbank gaat aan het beroep op artikel 6:101 BW van [gedaagde] voorbij, waar op grond van het daartoe door [gedaagde] gestelde, wat daar verder van zij, hoe dan ook niet valt in te zien dat het destijds niet op toevoegings-basis aanspannen van onderhavige klachtprocedure dient te worden aangemerkt als een de vergoedingsplicht verminderende omstandigheid wegens eigen schuld in de zin van bedoeld wetsartikel, alleen reeds omdat niet is komen vast te staan dat [eiser] voor een toevoeging in aanmerking zou zijn gekomen.
2.2.5. De verschuldigdheid van reiskosten (8) voor 920 kilometer staan, behoudens de hoogte van de aan te houden kilometervergoeding, op zich niet ter discussie. De rechtbank zal bij de verdere afdoening niet uitgaan van de door partijen genoemde bedragen (respectievelijk EUR 0,25 en EUR 0,125), waar het immers een feit van algemene bekendheid is dat de gebruikelijke vergoeding ten dezen EUR 0,19 per kilometer bedraagt.
2.2.6. Het vorenstaande leidt ertoe dat aan materiële schade toewijsbaar is in totaal een bedrag ad EUR 2.862,40 (1.750,00 + 7,60 + 930,00 + 174,80).
Ten aanzien van de immateriële schade
2.3. Met betrekking tot (de hoogte van) het smartengeld overweegt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat seksueel misbruik op zowel kortere als langere termijn psychische schade tot gevolg heeft. Volgens het in het geding gebracht rapport van maatschappelijk werker/ gezinstherapeut Sj. Huisingh heeft er in de periode maart 2002 tot juli 2003 een intensieve behandeling plaats gevonden, die gezien de ernst van de klachten ook noodzakelijk was. Bij het bepalen van de hoogte van het smartengeld houdt de rechtbank voorts rekening met de jeugdige leeftijd van [eiser] ten tijde van de litigieuze gebeurtenissen - bewezen is geacht dat het seksueel contact is begonnen toen hij 13 of 14 jaar oud was - , de duur van de periode (vast staat dat een en ander tot zijn 23e is doorgegaan) waarin onderhavige contacten hebben plaats gevonden en de bijzondere vertrouwensrelatie die er tussen partijen bestond. Al met al komt de rechtbank tot de toekenning van een bedrag van EUR 10.000,00 wegens immateriële schade van [eiser].
2.4. De vordering van [eiser] tot betaling van materiële en immateriële schadevergoeding zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van in totaal EUR 12.862,40. De daarover gevorderde wettelijke rente is niet betwist en zal bij gevolg dienovereenkomstig per datum dagvaarding worden toegewezen.
2.5. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de geliquideerde proceskosten worden veroordeeld.
2.5.1. Omdat een deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank deze kosten aan de zijde van [eiser] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding EUR 85,98
- in debet gesteld vast recht 196,00
- salaris advocaat 1.130,00 (2.5 punten x tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.411,98
2.5.2. Wat betreft de kosten van het voorlopig getuigenverhoor - ter zake waarvan [eiser] niet op basis van een toevoeging heeft geprocedeerd - begroot de rechtbank deze kosten op:
- verzoekschrift EUR 244,00
- salaris advocaat 1.808,00 (4 punten x tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 2.052,00
2.6. De rechtbank vermag ten slotte niet in te zien waarom in dezen zou dienen te worden afgeweken van de gebruikelijke uitvoerbaarheid bij voorraad.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 12.862,40 (twaalfduizendachthonderdtweeënzestig euro en veertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 23 februari 2009 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten ten zien van onderhavige bodemprocedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.411,98, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 5699.90.734 ten name van MvJ Arrondissement Zwolle onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
3.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten ten aanzien van het voorlopig getuigenverhoor, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 2.052,00, te voldoen aan [eiser],
3.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. H.C. Moorman en mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2010.