ECLI:NL:RBZLY:2010:BN2270

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
22 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/653098-10
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • G.P. Nieuwenhuis
  • M.A. Wijnands-Veninga
  • J.E. van den SteenhovenDrion
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens onrechtmatig verkregen bewijs en onvoldoende bewijs voor diefstal

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 6 april 2010 in Deventer werd aangehouden, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 22 juli 2010 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van diefstal van vlees en Oral B producten. Tijdens de zitting op 8 juli 2010 heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleit, stellende dat het bewijs onrechtmatig was verkregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank oordeelde dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld bestond op het moment van aanhouding. Dit leidde tot de conclusie dat het proces-verbaal van bevindingen en de daaruit voortvloeiende verklaringen van het bewijs moesten worden uitgesloten.

De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de feiten die de verdachte ten laste waren gelegd niet bewezen konden worden. Voor het eerste feit, de diefstal van vlees, was er onvoldoende bewijs dat de verdachte daadwerkelijk de dader was. Voor het tweede feit, de diefstal van Oral B producten, was de rechtbank van mening dat het ook door de tweelingbroer van de verdachte gepleegd had kunnen worden. Hierdoor kon de rechtbank niet tot een veroordeling komen.

De rechtbank heeft de verdachte dan ook van beide ten laste gelegde feiten vrijgesproken. De uitspraak benadrukt het belang van een rechtmatige aanhouding en de noodzaak van voldoende bewijs voor een veroordeling in strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummers: 07.653098-10 (P)
Uitspraak: 22 juli 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
geboren op (geboortejaar)
(adres)
thans verblijvende (verblijfplaats)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2010. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Vlug, advocaat te Deventer.
Als officier van justitie was aanwezig mr. R.H. den Haan.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 april 2010 in de gemeente Deventer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vlees en/of vleeswaren, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de (naam), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij op of omstreeks 24 februari 2010 in de gemeente Deventer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen Oral B producten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het (naam 2 ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte terzake het onder 1 en 2 ten laste gelegde dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 51 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, althans zoveel dagen als gelijk aan het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens verdachte primair aangevoerd dat uit het dossier geen concrete feiten en omstandigheden zijn aan te wijzen op grond waarvan er ten tijde van de aanhouding van verdachte op 6 april 2010 (feit 1) sprake kon zijn van een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met als gevolg dat het nadien tegen verdachte verkregen bewijs onrechtmatig tot stand is gekomen. De raadsman acht de gang van zaken zodanig ernstig dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging. De raadsman heeft subsidiair bepleit dat het proces-verbaal van bevindingen, waarin de waarnemingen van verbalisant voorafgaande aan de aanhouding van verdachte zijn gerelateerd, en al de daaruit voortvloeiende verklaringen, van het bewijs dienen te worden uitgesloten, zodat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman eveneens vrijspraak van verdachte bepleit, omdat dit feit onvoldoende wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ook het gerechtshof heeft aangenomen dat uit de stukken niet van ernstige bezwaren tegen verdachte ter zake dit feit is gebleken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de aanhouding van verdachte op 6 april 2010 onrechtmatig is geschied. Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2010 blijkt dat verbalisant (naam verbalisant) hardlopend naar zijn op twintig meter afstand geparkeerde dienstfiets is gelopen toen hij één van de hem ambtshalve bekende tweeling-broers (naam verdachte) met een boodschappentas uit de supermarkt (naam) gevestigd aan het (adres) in Deventer, zag komen lopen. Verbalisant is op zijn fiets gesprongen en is hard in de richting van het (adres) gefietst. Aanvankelijk zag hij (verdachte) niet meer, maar zag hem later met zijn broer over het fietspad van de (straat) fietsen. Verbalisant bevond zich op dat moment op ongeveer vijftig meter afstand van hen. Hij besloot hierop hen hard achterna te fietsen teneinde hen staande te houden, hetgeen ook is geschied. Hij heeft vervolgens in de boodschappentas gekeken en toen hij zag dat er vleespakketten in zaten heeft hij beide broers aangehouden.
Het enkele feit dat verbalisant een hem ambtshalve bekend persoon uit een supermarkt ziet komen lopen levert naar het oordeel van de rechtbank geen redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht op. De rechtbank is van oordeel dat dit niet moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, doch dat het proces-verbaal van bevindingen en al de daaruit voortvloeiende verklaringen van het bewijs dienen te worden uitgesloten. De rechtbank zal verdachte derhalve van dit feit vrijspreken.
Voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde feit is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook voor dit feit dient te worden vrijgesproken, omdat dit feit niet kan worden bewezen, nu het feit ook kan zijn gepleegd door de tweelingbroer van verdachte.
BESLISSING
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. M.A. Wijnands-Veninga en
J.E. van den SteenhovenDrion, rechters, in tegenwoordigheid van W.F. Grotenhuis als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juli 2010.