ECLI:NL:RBZLY:2010:BN3262

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
23 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
109943 - HA ZA 05-769
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschadezaak met betrekking tot postwhiplashklachten en toerekening van schade

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad werd behandeld, heeft eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.G. Keizer, een schadevergoeding geëist van de naamloze vennootschap Univé Schade B.A., vertegenwoordigd door advocaat mr. M.T. Spronck, naar aanleiding van letselschade die zij zou hebben opgelopen door een ongeval in 1998. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen vastgesteld dat er geen causaal verband is aangetoond tussen de klachten van eiseres en het ongeval. Eiseres heeft na het ongeval diverse klachten ervaren, waaronder geheugenproblemen en pijnklachten aan haar linkerarm, maar deskundigen hebben geconcludeerd dat deze klachten niet aan het ongeval kunnen worden toegeschreven. De rechtbank heeft deskundigenrapporten van zowel een neuroloog als een psychiater in overweging genomen. De neuroloog, prof. dr. Wokke, heeft vastgesteld dat eiseres een whiplash associated disorder (WAD) graad 1 heeft doorgemaakt, maar geen functieverlies of objectief letsel kon vaststellen. De psychiater, drs. Gerssen, heeft geconcludeerd dat er geen psychiatrisch ziektebeeld aanwezig is en dat de klachten van eiseres ook zonder het ongeval hadden kunnen optreden. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat Univé niet gehouden is de gevorderde schade te vergoeden, en heeft de vorderingen van eiseres afgewezen. Eiseres is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Univé zijn begroot op EUR 16.584,00.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 109943 / HA ZA 05-769
Vonnis van 23 juni 2010
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. J.G. Keizer,
tegen
de naamloze vennootschap
UNIVE SCHADE B.A.,
gevestigd te Zwolle,
gedaagde,
advocaat mr. M.T. Spronck.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Univé genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 juni 2009
- het deskundigenbericht d.d. 28 oktober 2009
- de conclusie na deskundigenbericht van [eiseres] en van Univé
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van [eiseres] en van Univé.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij deskundigenbericht van 28 oktober 2009 heeft drs. Gerssen verslag gedaan van zijn psychiatrisch onderzoek en heeft hij de door de rechtbank in het tussenvonnis geformuleerde vragen beantwoord. Daarbij heeft drs. Gerssen een samenvatting van de medische informatie over [eiseres] gegeven en de rechtbank, voor zover van belang, als volgt bericht:
Anamnese ( 10 augustus 2009)
Mw. [eiseres] antwoordt als gevraagd wordt naar haar klachten dat ze zich goed voelt en dat ze “goed in haar vel zit”. Ze is niet onder psychiatrische behandeling tevens is er geen sprake van andere specialistische behandeling. Verder geeft betrokkene aan dat ze weinig bij de huisarts komt. Ze zegt: “Ik ben geen huisartsloper, zo ben ik”. Als ondergetekende betrokkene vraagt wanneer zij voor het laatst bij neuroloog Van Kooten is geweest geeft betrokkene als antwoord dat dit in 2007 was. Betrokkene zou nog een MRI-scan gehad hebben in dat jaar waarop geen bijzonderheden waren te zien. Het enige wat lichamelijk nog een rol gespeeld heeft de afgelopen tijd is een slijmbeursontsteking geweest in haar heup links.
Als behandeling heeft betrokkene, zoals ze het zelf noemt, een whiplashtraject gevolgd. (…) Haar vroegere behandelend neuroloog heeft mw. [eiseres] gezegd dat het klachtenpatroon van mw. [eiseres], de postwhiplashklachten meestal een beloop van ongeveer 10 jaar hebben en dan zou stabilisatie optreden. (…) Als ondergetekende vraagt naar klachten, geeft mw. [eiseres] aan dat ze soms last heeft van migraine en dat ze verder per dag kijkt hoe ze de dag in gaat vullen. Bij teveel lichamelijke belasting krijgt ze pijn in haar linker arm. Ze gebruikt geen medicijnen behalve bij hoofdpijn soms indomethacine.
Betrokkene kan met name een mindere dag hebben als ze ‘s nachts verkeerd met haar hoofd in bed gelegen heeft. De dag daarna stemt ze haar activiteiten daar dan op af. Kort samengevat geeft mw. [eiseres] opnieuw aan dat ze zich goed voelt en er geen behandelingen zijn op dit moment. Ze wil graag een nieuwe toekomst opbouwen uitgaande van haar huidige situatie. Tenslotte geeft mw. [eiseres] bij de anamnese toch nog aan dat er in haar dagelijkse leven wel ongemak is omdat haar geheugen haar soms in de steek laat en ook is ze gevoelig voor lichamelijke belasting, maar betrokkene ziet dat niet als ziek zijn.
(…)
Conclusie psychiatrisch onderzoek:
Een 40-jarige alleenstaande vrouw die na een ongeval in 1998, klachten ontwikkelde met betrekking tot haar geheugen voor vroegere gebeurtenissen en bij lichamelijke belasting pijnklachten aan de linker arm kreeg. Thans voelt betrokkene zich gezond en zijn er op het terrein van de psychiatrie geen ziekelijke stoornissen of handicaps. Wel is er sprake van een amnestisch beeld, chronisch van aard in aansluiting op een auto-ongeval, echter zonder aanwijsbaar somatisch substraat.
(…)
Bespreking:
Bij een psychiatrisch onderzoek zijn er een aantal mogelijkheden als bron om uiteindelijk een psychiatrische stoornis te diagnosticeren. Uiteraard is belangrijk het verhaal van betrokkene zelf, de anamnese, met daarnaast het eigenlijke onderzoek van de betreffende psychiater (ondergetekende) en tenslotte aangevuld met andere gegevens die meestal tezamen tot een eensluidende conclusie komen. Bij betrokkene is dat ingewikkeld omdat de verschillende bronnen wel aanwezig zijn maar niet tot onderliggende samenhang kunnen worden gebracht. De eerste belangrijke aanwijzing voor psychiatrische problematiek is de ontwikkeling, met name de emotionele ontwikkeling gebaseerd op de biografische anamnese.
Bij betrokkene is de emotionele ontwikkeling vanwege de afwezigheid van herinneringen uit het vroegere verleden niet beschikbaar. Wel geeft de informatie op de huisartsenkaart duidelijke aanwijzingen dat er op zeer jeugdige leeftijd sprake is geweest van psychische problematiek, omdat vermeld staat: conversie en hysterie. (…) Voor wat betrokkene zelf is een keerpunt geweest het ongeval in 1998. Nadien ontwikkelden zich klachten die later zijn gediagnosticeerd als een whiplashsyndroom. Een aandoening die wordt gerekend tot het vakgebied van o.a. de neuroloog. Professor Wokke heeft daar uitgebreid verslag over gedaan. Na het eerder genoemde ongeluk was er niet alleen sprake van nekklachten en armklachten maar ook kreeg betrokkene problemen met de herinnering aan vroegere gebeurtenissen. In de psychiatrie wordt dit omschreven als een anamnestisch beeld. Deze klachten kunnen optreden als gevolg van een somatische, een lichamelijke aandoening (retrograde amnesie). Bij betrokkene is objectief lichamelijk geen oorzaak vastgesteld (Zie onderzoek prof. Wokke). Ook kan deze stoornis optreden bij dissociatie, d.w.z. sterke verdringing. Er zijn wel aanwijzingen in die richting maar onvoldoende om te kunnen spreken van een psychiatrische stoornis.
In de classificatie zoals de Nederlandse psychiatrie die gebruikt, gaat men uit van geheugenstoornissen als er significante beperkingen in het sociaal en beroepsmatig functioneren aanwezig zijn. Daar is echter geen sprake van.
Gezien het feit dat al vóór het ongeluk aanwijzingen gevonden worden in de richting van conversieachtige klachten en schemertoestanden en dat kort na het ongeval betrokkene gescheiden is, is een mogelijke hypothese dat betrokkenes persoonlijkheidsstructuur wordt gekenmerkt door een sterke neiging tot het gebruikmaken van verdringingsmechanismen om zich te kunnen handhaven. Dit verklaart mogenlijk de geheugenproblematiek van betrokkene voor vroegere gebeurtenissen. Van psychiatrie in engere zin, een psychiatrisch ziektebeeld is geen sprake.
2.2. Op de vraag welke beperkingen [eiseres] in haar huidige toestand ondervindt in het dagelijkse leven, bij de vrije tijdsbesteding, bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden en bij het verrichten van loonvormende arbeid heeft drs. Gerssen geantwoord dat [eiseres] op basis van medisch psychiatrisch objectiveerbare afwijkingen geen beperkingen ondervindt. Wel heeft zij subjectief ervaren beperkingen in het dagelijks leven bij het invullen van haar dagpatroon, als zij met name fysiek belastende activiteiten verricht. Ze krijgt dan last van haar arm, welke klachten Gerssen niet onderzocht heeft. Met de geheugenproblematiek ervaart [eiseres] volgens drs. Gerssen geen problemen.
2.3. Over de hypothetische situatie zonder ongeval rapporteert drs. Gerssen:
Op het vakgebied van de psychiatrie zijn er klachten die er ook zouden zijn geweest of op enig moment hadden kunnen ontstaan als het ongeval betrokkene niet was overkomen. Met name betrokkenes geheugenverlies voor vroegere gebeurtenissen zijn klachten die kunnen samenhangen met sterke verdringing als gevolg van vroegere traumatische gebeurtenissen. Daarvoor zijn geen sterke aanwijzingen maar wel signalen van vroegere huisartsgegevens , omdat betrokkene toen naar een psychiater is verwezen en de echtscheidingsproblematiek die mogelijk is verwerkt doordat betrokkene dat sterk verdringt. Volgens drs. Gerssen zijn de klachten in onvoldoende mate aanwezig om te kunnen spreken van een stoornis en evenmin is voor die klachten behandeling of therapie geïndiceerd. Op het vakgebied van de psychiater is het huidig functieverlies (impairment) niet van toepassing gezien het ontbreken van diagnostiek. Reintegratie in ander werk zou belangrijk voor [eiseres] zijn, aldus de deskundige.
2.4. Partijen hebben zich over het deskundigenbericht bij conclusie uitgelaten. [eiseres] heeft daarbij betoogd dat door de rapporten van prof. Wokke en drs. Gerssen is komen vast te staan dat zij lijdt aan een pijnsyndroom aangeduid als postwhiplashsyndroom. Zij stelt dat voor de bepaling van de daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid nader onderzoek door een verzekeringsgeneeskundige aangewezen is met eventueel hulponderzoek van een neuropsycholoog. Univé heeft zich daartegen verzet en concludeert dat met de beide rapportages van genoemde deskundigen niet is bewezen dat sprake is van causaal verband tussen het ongeval en de door [eiseres] ervaren klachten en beperkingen, zodat het gevorderde afgewezen dient te worden. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
2.5. In het tussenvonnis van 17 mei 2006 is geoordeeld dat [eiseres] vooralsnog niet had bewezen dat er causaal verband is tussen haar klachten en/of beperkingen en het haar op 17 januari 1998 overkomen ongeval, zodat nieuw onderzoek door een deskundige noodzakelijk was. Er was immers ook sprake van ingrijpende bijzondere omstandigheden, zoals door [eiseres] ervaren “life events”, die eveneens als oorzaak van haar klachten konden worden geduid. De neuroloog prof. dr. Wokke heeft dat onderzoek vervolgens ingesteld. In het daaropvolgende tussenvonnis van 11 maart 2009 heeft de rechtbank overwogen dat uit zijn rapportage volgt dat [eiseres] door het ongeval een accelaratie-deceleratie letsel van de nek heeft opgelopen en dat zij daarbij een wiphlash associated disorder (WAD) graad 1 heeft doorgemaakt. Op zijn vakgebied heeft de deskundige echter geen functieverlies (impairment) of objectiveerbaar letsel kunnen vaststellen, terwijl uit zijn rapport evenmin volgt dat er causaal verband bestaat tussen het ongeval en de door [eiseres] genoemde klachten en/of beperkingen. Omdat Wokke de door [eiseres] gestelde beperkingen op zijn vakgebied niet kon verklaren als een gevolg van het haar overkomen ongeval, heeft de rechtbank op zijn advies aanvullend medisch onderzoek door de psychiater drs. Gerssen gelast, in het bijzonder om de situatie na het ongeval als de hypothetische situatie zonder ongeval te beoordelen.
2.6. Thans blijkt uit het psychiatrisch onderzoek, zoals hiervoor is gerelateerd, dat geen sprake is van een psychiatrisch ziektebeeld of significante beperkingen. In ieder geval heeft drs. Gerssen vastgesteld dat de klachten van [eiseres] op zijn vakgebied er ook zouden zijn geweest of op enig moment hadden kunnen ontstaan als haar het ongeval niet was overkomen. Uit zijn rapportage volgt dan ook onomwonden dat de klachten niet aan het ongeval kunnen worden toegeschreven en dat met name de cognitieve klachten kunnen samenhangen met sterke verdringing als gevolg van vroegere traumatische gebeurtenissen.
2.7. Anders dan [eiseres] bij de rechtbank ingang wil doen vinden, kan op grond van zowel het deskundigenrapport van de neuroloog als dat van de psychiater niet worden geconcludeerd dat de klachten en/of beperkingen die [eiseres] ervaart, door haar aangeduid als pijnsyndroom, het gevolg zijn van het ongeval. Weliswaar heeft de deskundige Wokke vastgesteld dat [eiseres] een wiphlash associated disorder (WAD) graad 1 heeft doorgemaakt, maar daaraan kan hij de klachten van [eiseres] niet toeschrijven. Ook in de rapportage van
Gerssen is geen steun te vinden voor de stelling dat het pijnsyndroom het gevolg is van het ongeval. Bovendien worden door [eiseres], hoewel de deskundige daar herhaaldelijk bij haar naar gevraagd heeft, geen ernstige klachten of beperkingen genoemd. De beide deskundigen hebben voorts vastgesteld dat geen sprake is van aan het ongeval toe te schrijven functieverlies. Gelet op al het vorenstaande is voor redelijke toerekening van [eiseres]s’ klachten of daarop betrekking hebbend nader deskundigenonderzoek dan ook geen plaats. Al hetgeen [eiseres] verder nog naar voren heeft gebracht kan niet tot een ander oordeel leiden.
2.8. De conclusie is dat Univé niet gehouden is de door [eiseres] gevorderde schade te vergoeden, zodat de vorderingen afgewezen dienen te worden. Univé heeft de voorschotten ten behoeve van de deskundigenonderzoeken betaald. Ingevolge het bepaalde in
artikel 6: 96 lid 2 sub b BW, inhoudende dat kosten ter verkrijging en vaststelling van schade en aansprakelijkheid schade vormen, zullen de kosten van de deskundigenberichten voor rekening van de verzekeraar blijven.
2.9. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Unive worden begroot op:
- vast recht 4.584,00
- salaris advocaat 12.000,00 (6 punt × tarief EUR 2.000,00)
Totaal EUR 16.584,00
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Unive tot op heden begroot op EUR 16.584,00,
3.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. M. Zomer en mr. A.A.A.M. Schreuder en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2010.