ECLI:NL:RBZLY:2010:BN5652

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
19 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
173182 / KG ZA 10-313
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de nakoming van een joint venture overeenkomst tussen Discus Holding en PPDE

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad werd behandeld, vorderden de eiseressen, de coöperatieve vereniging CV Discus U.A. en Discus Holding B.V., nakoming van een joint venture overeenkomst met de gedaagde, PETSPRODUCTS DISTRIBUTION EUROPE B.V. (PPDE). De procedure volgde op een eerder vonnis van de Voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht, waarin werd bepaald dat PPDE verantwoordelijk was voor de opslag en distributie van goederen voor de leden van CV Discus. De eiseressen stelden dat PPDE niet voldeed aan de overeenkomst, terwijl PPDE betwistte dat de joint venture overeenkomst correct werd nageleefd door Discus.

De feiten wezen uit dat Discus ontevreden was over de prestaties van haar distributeur en een joint venture met PPDE was aangegaan. Echter, Discus had later besloten om een andere distributeur, Mol Diervoeding, in te schakelen, wat leidde tot een conflict over de nakoming van de joint venture overeenkomst. De voorzieningenrechter oordeelde dat Discus Holding de overeenkomst moest nakomen zoals deze feitelijk was uitgevoerd sinds de oprichting van de joint venture in 2008. De rechter stelde vast dat Discus niet voldeed aan de voorwaarden van het eerdere vonnis, wat leidde tot de verbeurte van dwangsommen.

De voorzieningenrechter gelastte Discus Holding om de joint venture overeenkomst na te komen tot 31 maart 2013 en legde dwangsommen op voor elke dag dat zij in strijd handelde met deze verplichting. Tevens werd CV Discus verboden om handelingen te verrichten die de nakoming van de overeenkomst zouden frustreren. De rechter oordeelde dat Discus onvoldoende had aangetoond dat zij niet in overtreding was en dat de vorderingen van PPDE terecht waren. De zaak eindigde met de veroordeling van Discus in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 173182 / KG ZA 10-313
Vonnis in kort geding van 19 juli 2010
in de zaak van
1. de coöperatieve vereniging
CV DISCUS U.A.,
gevestigd te Utrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DISCUS HOLDING B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseressen,
advocaat mr. L.F. Delfgaauw te Capelle aan den IJssel,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PETSPRODUCTS DISTRIBUTION EUROPE B.V.,
gevestigd te Deventer,
gedaagde,
advocaat mr. H.J. de Groot te Deventer.
Eisers zullen hierna afzonderlijk CV Discus en Discus Holding en gezamenlijk Discus worden genoemd. Gedaagde wordt aangeduid als PPDE.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de producties van Discus
- de producties van PPDE
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van Discus
- de pleitnota van PPDE.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 26 maart 2010 wijst de Voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht vonnis,
waarin voor zover van belang is opgenomen:
(…)
2. De feiten
2.1. CV Discus is een vereniging van winkeliers die gespecialiseerd zijn in benodigdheden voor dieren. Blijkens haar bedrijfsomschrijving in het handelsregister houdt CV Discus zich bezig met de in- en verkoop van producten voor dierenspeciaalzaken alsmede het behartigen van de commerciële belangen van haar leden, alles in de ruimste zin van het woord. Er zijn circa 140 winkeliers lid van de vereniging. De winkeliers zijn door heel Nederland gevestigd.
2.2. CV Discus is enig aandeelhoudster en samen met de heer [A] (hierna: [A]) bestuurster van Discus Holding. (…)
(…)
2.5. Omdat Discus niet tevreden was over de prestaties van haar toenmalige distributeur DKSH, is Discus Holding op 17 maart 2008 met [B] Beheer mondeling een joint venture overeenkomst aangegaan, waarbij is besloten om PPDE (…) voor Discus de totale inslag, warehousing en order-picking te laten verzorgen. Tevens hebben partijen mondeling een aandeelhoudersovereenkomst gesloten, op grond waarvan [B] Beheer en Discus Holding ieder 50% van de aandelen houden. Bestuurders van PPDE waren aanvankelijk [A] en [B]. [A] heeft zich nadien als bestuurder terug getrokken en is opgevolgd door Discus Holding. Sedert die tijd fungeert [B] als feitelijk bestuurder van PPDE.
(…)
2.9. CV Discus heeft haar leden tijdens de ledenvergadering op 25 januari 2010 laten weten dat PPDE voor wat betreft de food producten niet meer als distributeur zal optreden maar dat Mol Diervoeding B.V. te Dalfsen (hierna: Mol Diervoeding) dit per 1 maart 2010 zal gaan doen. Discus heeft haar leveranciers voor wat betreft de food producten verzocht alle goederen die door haar worden besteld per 1 maart 2010 niet meer aan PPDE maar aan Mol Diervoeding te leveren.
(…)
5. De beoordeling in conventie
(…)
5.2. Discus voert als verweer dat de joint venture overeenkomst door middel van de brief van 27 november 2009 buitengerechtelijk is ontbonden, omdat PPDE niet aan de sommatie heeft voldaan om het te werk stellen van [C] te staken. (…)
5.4. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat Discus onvoldoende heeft gesteld om de conclusie te kunnen dragen dat het PPDE in haar contractuele en vennootschapsrechtelijke relatie met Discus Holding niet vrij stond om [C] te werk te stellen. (…) Het beroep van Discus Holding op de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst treft daarom geen doel. (…)
5.5. Gezien het voorgaande zal de primaire vordering sub 1 tot nakoming van de joint venture overeenkomst tot 31 maart 2013 ten aanzien van Discus Holding worden toegewezen. De vordering dat Discus Holding zich zal moeten houden aan de inhoud van de door haar zelf opgestelde tekst van de overeenkomst komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu tussen partijen niet vast staat dat de door Discus Holding opgestelde concept joint venture overeenkomst van september 2009 de inhoud van de mondeling gesloten overeenkomst correct weergeeft. Discus heeft in dit verband als productie 10 nog een memo, d.d. 28 oktober 2009 overgelegd met een groot aantal aandachtspunten die volgens Discus nog moesten worden besproken. Naar het oordeel van de Voorzieningenrechter staat wel vast dat de joint venture overeenkomst tenminste inhoudt dat PPDE zelfstandig zorg draagt voor de opslag en distributie van goederen bestemd voor de leden van CV Discus. Gelet hierop zal de Voorzieningenrechter Discus Holding veroordelen tot nakoming van de overeenkomst zoals partijen deze overeenkomst sinds 17 maart 2008 in dit kader feitelijk hebben gevoerd.
(…)
5.6. Voorzover de vordering tot nakoming gericht is tegen CV Discus, zal zij worden afgewezen. De voorzieningenrechter deelt het standpunt van Discus dat CV Discus geen partij is bij de joint venture overeenkomst. (…)
5.7. De voorzieningenrechter is echter wel van oordeel dat CV Discus, gezien haar feitelijke vervlochtenheid met Discus Holding, onrechtmatig jegens PPDE handelt door handelingen te verrichten waardoor de nakoming van de joint venture overeenkomst wordt gefrustreerd. (…)
7. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
7.1. gelast Discus Holding de gesloten joint venture overeenkomst met PPDE tot 31 maart 2013 na te komen zoals onder 5.5. is bepaald;
7.2. bepaalt dat Discus Holding voor iedere dag dat zij in strijd handelt met het onder 7.1. bepaalde, aan PPDE een dwangsom verbeurt van EUR 5.000,-, tot een maximum van EUR 500.000,-;
7.3. verbiedt CV Discus tot enig handelen of nalaten waardoor de nakoming van de joint venture overeenkomst wordt gefrustreerd, waaronder het sluiten van overeenkomsten met andere distributeurs en het aanschrijven van leveranciers dat niet meer aan PPDE mag worden geleverd, alsmede het aanschrijven van leden dat van een andere distributeur dan PPDE gebruik moet worden gemaakt;
7.4. bepaalt dat CV Discus voor iedere keer dat zij in strijd handelt met het onder 7.3. bepaalde, aan PPDE een dwangsom verbeurt van EUR 10.000,-, vermeerderd met een dwangsom van EUR 1.000,- voor elke dag dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van in totaal EUR 500.000,-;
(…)
7.6. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
(…)
2.2. Discus heeft tegen dit vonnis spoedappel ingesteld. De zaak staat voor arrrest op 20 juli 2010.
2.3. De grosse van voormeld vonnis is op 30 maart 2010 aan CV Discus en Discus Holding betekend, met aanzegging dat bij het in strijd handelen met bovengemelde veroordelingen de opgelegde dwangsommen verschuldigd zullen zijn en dat bij niet tijdige voldoening aan het bevel de executoriale titel ten uitvoer zal worden gelegd.
2.4. In het mailbericht d.d. 31 maart 2010 van de raadsman van PPDE aan mr. R.P. [D] (raadsman van Discus) staat voor zover van belang:
(…)Leverancier Nutro geeft aan niet te kunnen leveren omdat Discus hiertoe geen toestemming verleent. Op grond hiervan is aan Discus holding een boete verschuldigd van EUR 5.000,- per dag totdat Nutro gaat leveren.
CV Discus is een boete van EUR 10.000,- verschuldigd.
Distributeur Mol levert vrolijk door aan afnemers van Discus. Discus Holding en CV Discus worden gesommeerd haar leden vandaag nog te laten weten dat koop bij Mol in strijd is met de overeenkomst en dat bij PPDE besteld moet worden. Wordt aan deze sommatie geen gevolg gegeven dat wordt vanaf morgen aanspraak gemaakt op de boete van EUR 5.000,- per dag. (…)
2.5. Bij mailbericht d.d. 1 april 2010 schrijft de raadsman van PPDE onder meer aan voornoemde mr. [D]:
(…)Ik verzoek u te bevorderen dat Discus vandaag nog aan Pestell kenbaar maakt dat aan PPDE kan worden geleverd, bij gebreke waarvan aanspraak wordt gemaakt op de verschuldigde dwangsom.
Daarnaast wordt Discus verzocht nog vandaag aan alle leveranciers kenbaar te maken dat op verzoek van PPDE aan PPDE wordt geleverd.
Laat Discus dit na dan kan zij zich er niet op beroepen dat geen dwangsommen verschuldigd zijn wanneer vanaf morgen wederom leveranciers laten weten dat zij pas zullen leveren na een bericht van uw cliënte. (…)
2.6. Discus heeft haar leden en leveranciers aangeschreven om ze op de hoogte te stellen van voormeld vonnis en zij geeft daarin aan dat ze – hangende het hoger beroep – op straffe van verbeurte van dwangsommen gehouden is om het vonnis na te komen.
Aan de leden heeft Discus daarbij voorts geschreven:
In verband daarmee informeren Discus Holding BV en CV Discus UA u van dit vonnis en bericht CC Discus UA u dat als zij u heeft aangeschreven dat van een andere distributeur dan PPDE gebruik moet worden gemaakt zij dit gebod intrekt: het staat u vrij om van PPDE gebruik te maken.
Aan de leveranciers heeft Discus nog bericht:
In verband daarmee informeren Discus Holding BV en CV Discus UA u van dit vonnis en bericht CV Discus UA u dat als zij u heeft verboden om aan PPDE te leveren een dergelijk verbod wordt ingetrokken: het staat u vrij om te leveren.
2.7. De raadsman van PPDE schrijft bij mailbericht van 9 april 2010 aan voornoemde mr. [D]:
Het vonnis van de voorzieningenrechter wordt door Discus aan haar laars gelapt.
Discus Holding zal de overeenkomst moeten nakomen zoals partijen die feitelijk hebben uitgevoerd.
Dat impliceert dat Discus niet kan volstaan met een zouteloze mededeling aan leveranciers dat zij de vrijheid hebben waar aan PPDE te gaan leveren.
Net zoals discus in het verleden de leveranciers heeft bewogen de Discus goederen enkel en alleen aan PPDE te leveren en niet meer aan DKSH of enige andere distributeur, zal Discus de leveranciers nu moeten melden dat zij Discus goederen niet meer aan Mol mogen leveren en enkel en alleen aan PPDE.
Hetzelfde geldt uiteraard voor de FPG goederen en daarvan afgeleide goederen.
De leveranciers doen precies wat Discus hen opdraagt en zullen dan nu (net zoals in het nabije verleden) ook weer doen wanneer Discus de juiste toon aanslaat.
Het is de plicht van Discus ervoor zorg te dragen dat Discus goederen niet meer aan Mol worden geleverd. Door dit na te laten verbeuren zowel Holding als UA dwangsommen.
Dezerzijds zal een inventarisatie van de overtredingen worden gemaakt.
(…)
2.8. In het op verzoek van PPDE aan Discus uitgebrachte deurwaardersexploot van 11 mei 2010 wordt aan Discus aangezegd om binnen twee dagen EUR 645.000,- wegens verbeurde dwangsommen ten kantore van de deurwaarder te betalen. Volgens dit exploot heeft PPDE moeten ervaren dat Discus niet aan de veroordeling onder 7.1. in voormeld dictum voldaan en is Discus deswege 29 x EUR 5.000,- ofwel EUR 145.000,- aan verbeurde dwangsommen verschuldigd aan PPDE. Voorts heeft volgens dit exploot PPDE moeten ervaren dat Discus niet aan de veroordeling onder 7.3. in voormeld vonnis heeft voldaan en is Discus deswege 140 x EUR 10.000,-, 1 x EUR 10.000,- en 29 keer EUR 1.000,-, ofwel EUR 1.439.000,- met een maximum van EUR 500.000,- aan verbeurde dwangsommen verschuldigd aan PPDE.
2.9. Op verzoek van PPDE wordt op 18 mei 2010 ten laste van Discus executoriaal derdenbeslag onder de ABN Amro Bank N.V. te Amsterdam (hierna ABN Amro Bank) gelegd. Betekening daarvan aan Discus heeft plaatsgevonden op 27 mei 2010.
2.10. Op verzoek van PPDE wordt op 25 juni 2010 ten laste van Discus executoriaal derdenbeslag gelegd onder Mol Diervoeding B.V. te Dalfsen (hierna: Mol Diervoeding). De betekening daarvan aan Discus vindt plaats op 7 juli 2010.
2.11. Tussen partijen staat vast dat de joint venture als een overeenkomst tussen PPDE en Discus Holding heeft te gelden.
3. Het geschil
3.1. Discus vordert, na vermeerdering van eis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de door PPDE bij exploot van 11 mei 2010 aangezegde dwangsommen niet verbeurd te verklaren, althans PPDE de executie daarvan te verbieden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 50.000,- voor elke overtreding en van EUR 10.000,- voor elke dag dat een overtreding voortduurt,
2. primair: het op 25 juni 2010 onder Mol Diervoeding gelegde executoriaal derdenbeslag op te heffen, omdat de overbetekening daarvan aan Discus plaatsvond bij exploot van 7 juli 2010 en derhalve buiten de wettelijke termijn van artikel 475i Rv,
subsidiair: het op 25 juni 2010 onder Mol Diervoeding door PPDE gelegde beslag van onwaarde te verklaren en PPDE te gelasten om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis dit beslag op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 50.000,- bij overtreding van het gebod,
3. primair: in verband met de onjuist uitgevoerde beslaglegging PPDE te gelasten binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan CV Discus EUR 252.324,59 te betalen door overmaking op de door CV Discus aangehouden bankrekening 556870379 bij de ABN Amro Bank, te verhogen met EUR 130,90 in verband met door ABN Amro Bank aan CV Discus in rekening gebrachte kosten,
subsidiair: PPDE te gelasten binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan CV Discus de door ABN Amro Bank aan PPDE afgedragen gelden ten belope van EUR 252.324,59 te restitueren door overmaking op de door CV Discus bij de ABN Amro Bank aangehouden bankrekening onder nummer 556870379,
4. het op 18 mei 2010 door PPDE gelegde executoriaal derdenbeslag onder ABN Amro Bank op te heffen, aangezien overbetekening niet binnen de wettelijke termijn van artikel 475i Rv heeft plaatsgevonden.
5. PPDE in de kosten van het geding te veroordelen,
3.2. PPDE voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de gevraagde voorzieningen.
4.2. Kern van het geschil betreft de vraag of Discus dwangsommen heeft verbeurd.
4.3. Discus stelt dat dit niet het geval is, omdat zij zich aan het dictum van voormeld vonnis houdt. Zij stelt in dit verband het volgende.
In het dictum wordt verboden om leveranciers te schrijven dat niet aan PPDE geleverd mag worden. Discus schrijft de leveranciers dat het hen vrij staat om aan PPDE te leveren.
In het dictum wordt ook verboden om leden te schrijven dat zij van een andere leverancier dan PPDE gebruik moeten maken. Discus schrijft haar leden dat het hen vrij staat om van PPDE gebruik te maken. Discus had dit vóór 1 april 2010 reeds op het voor de leden toegankelijke intranet medegedeeld.
Discus heeft feitelijk noch juridisch de mogelijkheid om leveranciers te dwingen om producten via een bepaalde distributeur te leveren. De leden hebben geen afnameplicht.
Discus heeft aan PPDE ook geen exclusiviteit verleend, want PPDE levert maar maximaal 10% van de totale omzet.
Discus komt de joint venture overeenkomst derhalve na en doet dat niet anders dan voor de door Discus ingeroepen buitengerechtelijke ontbinding in november 2009.
4.4. PPDE betwist dat en voert daartoe het volgende aan.
Weliswaar distribueert PPDE ongeveer 10% van het totaal van de goederen die de winkeliers aan uiteindelijke afnemers leveren, maar deze 10% betreft wel de totale omzet (100%) van de ‘private labels’ van Discus en de ‘Frank’s Pro Gold (FPG) goederen’.
Kern van de tussen partijen gesloten joint venture overeenkomst is dat 100% van de ‘private labels’ en de ‘FGP goederen’ door PPDE worden opgeslagen en aan de leden van Discus worden gedistribueerd. De hele opzet van de samenwerking was de feitelijke exclusiviteit van dochteronderneming PPDE met betrekking tot de distributie van deze goederen. Discuswinkeliers zijn ook lid van CV Discus, omdat via deze inkooporganisatie de ‘Discusgoederen’ en ‘FPG goederen’ exclusief in Nederland verkregen kunnen worden. Omdat de ‘private labels’ en ‘FPG goederen’ alleen via PPDE verkrijgbaar waren, bestelden de winkeliers automatisch bij PPDE. Dit is vanaf maart 2008 ook het geval geweest, totdat door Discus distributeur Mol Diervoeding is ingeschakeld. Vanaf dat moment is alles in het werk gesteld om de ‘private labels’ via Mol aan de leden te leveren. Met betrekking tot de ‘FPG goederen’ lukt dat niet nu de (mede)eigenaar van het merk FPG zich op het standpunt stelt dat aan PPDE een exclusief distributierecht is gegeven.
Discus heeft het in haar macht om de distributie via PPDE te laten verlopen. Nu de voorzieningenrechter heeft bepaald dat de overeenkomst tussen partijen nagekomen moet worden zoals dat vanaf 2008 is gebeurd, dient Discus haar macht aan te wenden om er voor te zorgen dat haar ‘private labels’ (wederom) via PPDE worden gedistribueerd.
Het aanschrijven van winkeliers dat het hen vrij staat goederen te betrekken waar zij willen is, zo begrijpt de voorzieningenrechter PPDE, onvoldoende.
4.5. Bij de beoordeling van de vraag of dwangsommen zijn verschuldigd, dient de voorzieningenrechter te onderzoeken of aan het eerdere kort geding vonnis, waaraan de dwangsommen zijn verbonden, is voldaan.
Voorzover de veroordeling een bevel tot nakoming (gebod) inhoudt zal de voorzieningenrechter de ter uitvoering van het vooroordelend vonnis verrichte handelingen toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals die door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij moeten doel en strekking van de veroordeling tot richtsnoer worden genomen, aldus dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
Voorzover de veroordeling een verbod inhoudt geldt een restrictievere regel, te weten de regel dat een redelijke uitlegging van een dergelijk verbod meebrengt de draagwijdte daarvan beperkt te achten tot handelingen waarvan niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op de gronden waarop het verbod werd gegeven, inbreuken als door de rechter verboden opleveren.
4.6. Doel en strekking van de veroordeling in voormeld kort geding vonnis is dat de joint venture overeenkomst wordt nagekomen zoals partijen deze overeenkomst sinds 17 maart 2008 feitelijk hebben uitgevoerd.
Zoals in r.o. 2.5. van dat vonnis valt te lezen, stond tussen partijen vast dat PPDE voor Discus de totale (onderstreping voorzieningenrechter) inslag, warehousing en order-picking zou verzorgen.
Discus heeft ter zitting erkend dat de winkeliers voorheen voor de ‘private labels’ alleen bij PPDE terecht konden. Wat er verder ook zij van het niet hebben van een afnameplicht van de winkeliers, Discus heeft niet bestreden dat zij haar macht aan kan wenden om er voor te zorgen dat de ‘private labels’ wederom weer exclusief via PPDE worden gedistribueerd.
Dat Discus deze macht kan aanwenden volgt ook uit de in dit geding tussen partijen vaststaande feitelijke gang van zaken.
Onweersproken stelt PPDE dat toen destijds besloten werd de goederen bij (exclusief) distributeur DKSH weg te halen, korte tijd daarna de distributie van ‘private labels’ en ‘FPG goederen’ was overgegaan naar de eigen (op te richten) distributie B.V. (PPDE). Ook is niet betwist dat vanaf het moment dat een distributieovereenkomst is gesloten met Mol Diervoeding (1 maart 2010) alles in het werk is gesteld om de ‘private label’ goederen via Mol Diervoeding aan de leden te leveren.
Als niet weersproken staat voorts vast dat CV Discus bepaalt waar de ‘private labels’ worden gefabriceerd en waar de fabrikant deze artikelen dient af te leveren.
Onder die omstandigheden kon Discus niet volstaan met de inhoud van de brieven als bedoeld in r.o. 2.6. De uitleg die Discus aan het dictum geeft is te beperkt; het dictum gebiedt immers te handelen zoals feitelijk vanaf 17 maart 2008 gebeurde. Door na te laten haar macht aan te wenden om de distributie van ‘private labels’ weer exclusief via PPDE plaats te laten vinden, wordt de nakoming van de overeenkomst belemmerd.
In het dictum van het vonnis is ook uitdrukkelijk opgenomen dat geen overeenkomsten met andere distributeurs mogen worden gesloten. Het laten doorlopen van de distributie via Mol Diervoeding - niet in geschil is dat distributie via Mol Diervoeding nog tot op de dag van vandaag plaatsvindt - kan daarom ook niet anders worden aangemerkt dan als een handelen dat in strijd is met nakoming van de joint venture overeenkomst.
4.7. Het hiervoor overwogene betekent voorshands dat niet aan het eerdere kort geding vonnis is voldaan en om die reden dwangsommen zijn verschuldigd.
Voor wat betreft de omvang van de verbeurde dwangsommen wordt overwogen dat Discus het aantal door PPDE gestelde overtredingen onvoldoende gemotiveerd betwist. Discus volstaat met te stellen dat haar gedragingen geen overtreding opleveren, welke stelling, zoals hierboven is overwogen, de voorzieningenrechter niet volgt.
De vorderingen kunnen derhalve niet tot toewijzing leiden.
4.8. Discus heeft nog gesteld dat de executoriaal gelegde derdenbeslagen onder de ABN Amro Bank en onder Mol Diervoeding niet binnen de wettelijke termijn van artikel 475i Rv zijn overbetekend aan Discus en om die reden opgeheven dienen te worden.
4.9. Ook dit kan niet tot toewijzing van het onder 2. en 4. gevorderde leiden.
Niet in geschil is dat het beslagexploot buiten de wettelijk voorgeschreven termijn van acht dagen na het leggen van het beslag aan Discus is betekend. Artikel 475i Rv geeft aan de rechter in kort geding de vrije bevoegdheid het beslag op die grond op te heffen, waarbij de rechter – zoals Discus ter zitting ook naar voren heeft gebracht – rekening dient te houden met de wederzijdse belangen van partijen. PPDE stelt dat Discus geen schade lijdt door de te late betekening. Nu Discus dat niet heeft weersproken en overigens geen feiten en omstandigheden heeft aangedragen waardoor zij is benadeeld, is er geen reden de beslagen op te heffen.
4.10. Slotsom is dat de vorderingen van Discus voor afwijzing gereed liggen.
4.11. Discus zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van PPDE worden begroot op:
- vast recht EUR 263,00
- salaris advocaat 4.000,00
Totaal EUR 4.263,00
PPDE heeft daarnaast veroordeling van Discus in de nakosten gevorderd. Deze zullen worden toegewezen tot een (forfaitair) bedrag van EUR 131,00 aan procureurssalaris zonder dat betekening van het vonnis heeft plaatsgehad, verhoogd met een bedrag van EUR 68,00 indien en voor zover de veroordeelde partij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan de veroordeling heeft voldaan en het vonnis om die reden is betekend.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt Discus in de proceskosten, aan de zijde van PPDE tot op heden begroot op EUR 4.263,00,
5.3. veroordeelt Discus in de nakosten, aan de zijde van PPDE begroot op EUR 131,00 zonder dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgehad, vermeerderd met een bedrag van EUR 68,00 indien en voor zover de veroordeelde partij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan de veroordeling heeft voldaan en het vonnis om die reden is betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2010.