ECLI:NL:RBZLY:2010:BN5954

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
30 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/839
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en de status van pleegkind in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 30 augustus 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres A en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de definitieve vaststelling van haar huurtoeslag over 2008, waarbij een bedrag van € 1610,- was teruggevorderd. Het bezwaar van eiseres werd ongegrond verklaard, waarna zij op 1 mei 2010 beroep aantekende. De rechtbank heeft de partijen toestemming verleend om zonder zitting uitspraak te doen.

De kern van het geschil betrof de vraag of de kleinzoon van eiseres als pleegkind kon worden aangemerkt, wat invloed zou hebben op het toetsingsinkomen voor de huurtoeslag. Artikel 7, vijfde lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) bepaalt dat het toetsingsinkomen van een medebewoner die een pleegkind is, onder bepaalde voorwaarden niet in aanmerking wordt genomen. De rechtbank overwoog dat de Hoge Raad in een eerdere uitspraak had vastgesteld dat een pleegkind een kind is dat door de belastingplichtige wordt onderhouden en opgevoed als een eigen kind.

Eiseres voerde aan dat zij sinds het overlijden van haar dochter in oktober 2005 voogd is van haar kleinzoon en hem volledig verzorgt. De rechtbank concludeerde dat eiseres aannemelijk had gemaakt dat zij haar kleinzoon onderhoudt en opvoedt als een eigen kind, en dat hij derhalve als pleegkind moest worden aangemerkt. Hierdoor voldeed eiseres aan de voorwaarden voor de vrijstelling van het toetsingsinkomen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 8 april 2010, en herstelde het besluit van 14 oktober 2009. Tevens werd bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het herroepen besluit en dat de Belastingdienst aan eiseres het door haar gestorte griffierecht van € 41,- dient te vergoeden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: Awb 10/839
Uitspraak
in het geding tussen:
A te B,
eiseres,
en
de Belastingdienst/Toeslagen,
kantoorhoudende te Utrecht, verweerder.
1.Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2009 is voor eiseres de huurtoeslag over 2008 definitief vastgesteld. Van haar is daarbij een bedrag van € 1610,- teruggevorderd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 8 april 2010 ongegrond verklaard. Eiseres heeft op 1 mei 2010 beroep aangetekend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend om zonder zitting uitspraak te doen.
2.Overwegingen
Verweerder heeft de definitieve huurtoeslag van eiseres over 2008 berekend op basis van het toetsingsinkomen van haarzelf en dat van haar kleinzoon (..) die als medebewoner
in de zin van artikel 7, eerste en tweede lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is aangemerkt.
In geschil is vooral of verweerder voor wat betreft het toetsingsinkomen van de kleinzoon
de vrijstelling van het vijfde lid van artikel 7 van de Awir had dienen toe te passen.
Op basis van artikel 7, tweede lid van de Awir, wordt bij het bepalen van de huurtoeslag mede het toetsingsinkomen van de medebewoner in aanmerking wordt genomen.
Artikel 7, vijfde lid van de Awir bepaalt dat het toetsingsinkomen van een medebewoner
die een eerstegraads bloed- of aanverwant in de neergaande lijn of een pleegkind is van de belanghebbende, van zijn partner, of van een medebewoner, en die bij de aanvang van het berekeningsjaar de leeftijd van 23 jaar niet heeft bereikt, voor de toepassing van het tweede lid slechts in aanmerking wordt genomen voor zover het meer bedraagt dan € 4424,--.
De Awir bevat geen definitie van het begrip pleegkind. De rechtbank overweegt, dat de
Hoge Raad in een uitspraak van 27 november 1996 (nummer 31 547, BNB 1997/27) heeft overwogen dat onder pleegkind moet worden verstaan een kind dat door de belasting-plichtige wordt onderhouden en opgevoed als een eigen kind. Artikel 7, elfde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet kent een gelijke bepaling.
Niet in geschil is dat (..) geen eerstegraads bloedverwant van eiseres is, zodat zij
niet op grond hiervan voor de gevraagde vrijstelling aanmerking kan komen. De vraag is vervolgens of (..) als een pleegkind moet worden aangemerkt.
In het beroepschrift heeft eiseres gedocumenteerd aangevoerd, dat zij sinds het overlijden
van haar dochter in oktober 2005 voogd is van (…), hem volledig verzorgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat (…) door eiseres wordt onderhouden (waarbij het ontvangen van een wezenuitkering niet als kostendekkend kan worden beschouwd) en opgevoed als een eigen kind en dat eiseres in dit opzicht de plaats van haar dochter heeft ingenomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de hiervoor opgeworpen vraag bevestigend dient te worden beantwoord en (…) als pleegkind van eiseres dient te worden beschouwd. Eiseres voldoet dan ook aan het bepaalde in artikel 7, vijfde lid van de Awir voor het verkrijgen van de vrijstelling.
Het beroep is gegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.Beslissing
De rechtbank
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het besluit van 8 april 2010
-herroept met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht
het besluit van 14 oktober 2009;
-bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het herroepen besluit;
-gelast dat verweerder aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ad € 41,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van C. Kuiper als griffier, op
Afschrift verzonden op: