ECLI:NL:RBZLY:2010:BN5954
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Huurtoeslag en de status van pleegkind in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 30 augustus 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres A en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de definitieve vaststelling van haar huurtoeslag over 2008, waarbij een bedrag van € 1610,- was teruggevorderd. Het bezwaar van eiseres werd ongegrond verklaard, waarna zij op 1 mei 2010 beroep aantekende. De rechtbank heeft de partijen toestemming verleend om zonder zitting uitspraak te doen.
De kern van het geschil betrof de vraag of de kleinzoon van eiseres als pleegkind kon worden aangemerkt, wat invloed zou hebben op het toetsingsinkomen voor de huurtoeslag. Artikel 7, vijfde lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) bepaalt dat het toetsingsinkomen van een medebewoner die een pleegkind is, onder bepaalde voorwaarden niet in aanmerking wordt genomen. De rechtbank overwoog dat de Hoge Raad in een eerdere uitspraak had vastgesteld dat een pleegkind een kind is dat door de belastingplichtige wordt onderhouden en opgevoed als een eigen kind.
Eiseres voerde aan dat zij sinds het overlijden van haar dochter in oktober 2005 voogd is van haar kleinzoon en hem volledig verzorgt. De rechtbank concludeerde dat eiseres aannemelijk had gemaakt dat zij haar kleinzoon onderhoudt en opvoedt als een eigen kind, en dat hij derhalve als pleegkind moest worden aangemerkt. Hierdoor voldeed eiseres aan de voorwaarden voor de vrijstelling van het toetsingsinkomen.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 8 april 2010, en herstelde het besluit van 14 oktober 2009. Tevens werd bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het herroepen besluit en dat de Belastingdienst aan eiseres het door haar gestorte griffierecht van € 41,- dient te vergoeden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.