ECLI:NL:RBZLY:2010:BN6838

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
13 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/1271 en 10/1272
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige kapvergunning verleend zonder toestemming gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 13 september 2010 uitspraak gedaan in een geschil over een kapvergunning. Verzoekster, A, had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg, waarbij aan belanghebbende een kapvergunning was verleend voor het kappen van een berk op gemeentegrond. Verzoekster stelde dat de kapvergunning onterecht was verleend, omdat de aanvraag niet was ingediend met toestemming van de gemeente, zoals vereist door de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Hardenberg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de boom niet op grond staat waarvan belanghebbende eigenaar of zakelijk gerechtigde is, maar op gemeentegrond. De aanvraag was niet ingediend met toestemming van de gemeente, wat in strijd is met artikel 4.3.3 van de APV. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangenafweging die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, niet correct was uitgevoerd, omdat de beleidsregels die verweerder hanteerde niet waren genoemd in het bestreden besluit en niet aan verzoekster waren kenbaar gemaakt.

De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder opnieuw op de aanvraag moet beslissen. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en verweerder is veroordeeld tot vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht van € 300,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij het aanvragen van een kapvergunning en de noodzaak voor transparantie in de besluitvorming van de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter
Registratienummer: Awb 10/1271 en 10/1272
Uitspraak betreffende het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen:
A te B,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg,
verweerder,
en
(…), belanghebbende.
1.Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2010 heeft verweerder aan belanghebbende een kapvergunning verleend voor het kappen van een berk op het perceel aan de (…) te Bergentheim.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brieven van 30 juli 2010 beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb ingediend.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend en verweer gevoerd.
De zaak is op 7 september 2010 ter zitting behandeld.
Verzoekster is ter zitting verschenen Namens verweerder zijn verschenen A.M. Zwiers en H. Warners. Belanghebbende is niet verschenen.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Ingevolge artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
Verzoekster is woonachtig aan de (..) en heeft zicht op de te kappen boom en daarmee belanghebbende.
Ingevolge artikel 4.4.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Hardenberg (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te (doen) vellen.
In artikel 4.3.3, eerste lid, van de APV is bepaald dat de vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.
Artikel 4.4.4 van de APV kan een kapvergunning worden geweigerd in het belang van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
d. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
e. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
De voorzieningenrechter stelt vast dat, anders dan de aanvrager in zijn aanvraag heeft aangegeven en waar bij vergunningverlening vanuit is gegaan, de boom niet op grond staat waarvan belanghebbende eigenaar of zakelijk gerechtigde is, maar op gemeentegrond. Belanghebbende heeft de aanvraag ook niet ingediend met toestemming van de gemeente. De kapvergunning is daarmee in strijd met het bepaalde in artikel 4.3.3, eerste lid, van de APV verleend. Dat, zoals verweerder in zijn verweerschrift aangeeft, de gemeente als grondeigenaar belanghebbende toestemming wil verlenen om de boom te vellen, maakt dit niet anders.
Bij de behandeling van de zaak ter zitting is verder gebleken dat verweerder de belangenafweging die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, heeft verricht aan de hand van beleidsregels die verweerder voor de beoordeling van aanvragen om kapvergunning heeft vastgesteld. Deze beleidsregels worden in het bestreden besluit niet genoemd en zijn ook niet aan verzoekster kenbaar gemaakt.
Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
Nu nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak ziet de voorzieningenrechter aanleiding met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-bepaalt dat verweerder met inachtneming van het in de uitspraak gestelde opnieuw op de aanvraag beslist;
-wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
-bepaalt dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 300,- (2x € 150,-) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzieningenrechter, en door deze en mr. A. Landstra als griffier ondertekend
itgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op: