ECLI:NL:RBZLY:2010:BN8491

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
23 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607256-08
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervalsing en uitgifte van valse bankbiljetten in Lelystad

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 23 september 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het in bezit hebben en uitgeven van valse bankbiljetten. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte op de hoogte was van de valsheid van de bankbiljetten op het moment dat zij deze in haar bezit kreeg. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte op de hoogte was van de valsheid van een bankbiljet van vijftig euro op het moment van uitgifte. De feiten vonden plaats op 25 juli 2008 in Lelystad, waar de verdachte bij de kassa van een Albert Heijn een vals biljet van vijftig euro wilde gebruiken. Na haar aanhouding werden in de auto en woning van medeverdachten ook valse bankbiljetten aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de valse bankbiljetten via medeverdachten had verkregen, maar dat er onvoldoende bewijs was dat zij deze zelf had vervalst. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee weken op, rekening houdend met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank gelastte ook de teruggave van een aantal bankbiljetten aan de verdachte, terwijl de valse biljetten aan het verkeer werden onttrokken.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.607256-08 (P)
Uitspraak: 23 september 2010
Tegenspraak
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
laatst bekende woonplaats: [adres],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
1. Onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft in het openbaar plaatsgevonden op 10 november 2008, 25 mei 2010 en 9 september 2010 te Lelystad. De verdachte is niet verschenen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.J.W.M. Janssen, en van hetgeen door de gemachtigde raadsman, mr. K.D. Regter, advocaat te Heerlen, naar voren is gebracht.
2. Tenlastelegging
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 25 juli 2008 in de gemeente Lelystad en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
- 64, althans meer dan één, bankbiljet(ten) van vijftig euro en/of
- 3, althans meer dan één, bankbiljet(ten) van honderd euro,
dat/die verdachte zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen zij dat/die ontving, bekend was, met het oogmerk om dat/die als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad.
2.
zij op of omstreeks 25 juli 2008 in de gemeente Lelystad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk twee, althans meer dan één, vals(e) of vervalst(e) bankbiljet(ten) van vijftig euro heeft uitgegeven.
3. De voorvragen
Door de raadsman is betoogd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 nietig is, omdat uit de tenlastelegging niet duidelijk blijkt over welke twee, althans meer dan één vals(e) of vervalst(e) bankbiljet(ten) het gaat.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Bij de beoordeling van de materiële geldigheid van de dagvaarding is immers essentieel of de verdachte/verdediging weet waar de beschuldiging zich op richt. Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geval, gezien het dossier, geen onduidelijkheid bestaan over het feit dat het onder 2 ten laste gelegde ziet op het uitgeven van de valse bankbiljetten welke op 25 juli 2010 bij de Albert Heijn in Lelystad zijn aangetroffen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering
4.1 Vaststaande feiten
Op vrijdag 25 juli 2008 wil verdachte bij de kassa van de Albert Heijn gevestigd aan de Voorhof 12 te Lelystad betalen met een vals biljet van 50 euro.
Even later wordt een rode Honda Civic, welke door getuigen ook is gezien bij de Albert Heijn en het politiebureau waar verdachte naartoe is vervoerd, aangehouden op de A1. De auto wordt doorzocht en in een rieten tas, waarvan verdachte later verklaart dat die van haar is, worden nog eens 51 valse briefjes van 50 euro aangetroffen. De drie inzittenden van de auto, [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], worden aangehouden. Bij een doorzoeking in de woning van [medeverdachte 2] wordt ook vals geld gevonden. Verdachte blijkt ook in de woning van [medeverdachte 2] te verblijven.
4.3 Het standpunt van de Officier van justitie
Naar het oordeel van de officier van justitie kan op grond van de omstandigheden zoals deze uit de wettige bewijsmiddelen naar voren komen worden bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 ten laste is gelegd. Verdachte woont bij [medeverdachte 2]. Deze [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn op hetzelfde moment als verdachte in de Albert Heijn en in de auto van [medeverdachte 1] wordt de tas van verdachte aangetroffen met daarin nog eens 51 valse bankbiljetten. Ook in de woning van [medeverdachte 2] worden valse biljetten aangetroffen.
De verklaring van verdachte, dat zij op straat de biljetten van 100 euro heeft geruild voor de biljetten van 50 euro, acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
4.4. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van zowel hetgeen onder 1 als onder 2 ten laste is gelegd dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 geldt naar het oordeel van de raadsman dat uit geen van de bewijsmiddelen volgt dat verdachte de bankbiljetten zelf heeft vervalst, of op het moment dat zij de bankbiljetten voorhanden kreeg bekend was met de valsheid daarvan. Ten aanzien van de 51 bankbiljetten welke in haar tas zijn aangetroffen geldt bovendien dat niet kan worden vastgesteld dat deze van verdachte zijn. Het is heel goed mogelijk dat iemand deze buiten haar weten in haar tas heeft gestopt. Evenmin is er bewijs voor betrokkenheid bij het in de woning van [medeverdachte 2] aangetroffen geld.
Ook ten aanzien van feit 2 geldt volgens de raadsman dat niet kan worden bewezen dat verdachte wist dat het vals geld betrof, ook niet op het moment dat zij het geld uitgaf, zodat verdachte ook van dit feit dient te worden vrijgesproken.
4.5 Bespreking van de standpunten
De rechtbank stelt voorop dat vast staat dat verdachte op 15 juli 2008 een vals biljet van 50 euro heeft uitgegeven in de Albert Heijn te Lelystad.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde dat uit hetgeen zich in het dossier bevindt en uit het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat het verdachte is geweest die bankbiljetten heeft nagemaakt of vervalst.
Ten aanzien van de bankbiljetten welke in de auto van [medeverdachte 1] in de tas van verdachte zijn aangetroffen en de bankbiljetten welke in de woning van [medeverdachte 2] zijn aangetroffen geldt naar het oordeel van de rechtbank dat niet kan worden bewezen dat het verdachte is geweest die deze bankbiljetten in voorraad heeft gehad. Het is immers niet onaannemelijk dat dit valse geld afkomstig is van (één van) de huisgenoten van verdachte.
Ten aanzien van de drie valse biljetten van 50 euro, welke onder verdachte in beslag zijn genomen, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op het moment dat zij deze ontving, welk moment door de rechtbank niet geduid kan worden, bekend was met de valsheid daarvan, zodat verdachte van hetgeen haar onder 1 ten laste is gelegd zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals gezegd staat vast dat verdachte vals geld heeft uitgegeven. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de opzet van verdachte hier ook op was gericht.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte, dat zij de drie valse biljetten van 50 euro in haar bezit heeft gekregen door deze te ruilen tegen biljetten van 100 euro met een voor haar onbekende man, ongeloofwaardig is. Verdachte verblijft bij [medeverdachte 2] in Amsterdam. Op het moment dat verdachte in de Albert Heijn in Lelystad is wordt daar ook [medeverdachte 2] op camerabeelden waargenomen. Door een getuige wordt gemeld dat er bij de Albert Heijn kort na de aanhouding van verdachte een zich verdacht gedragende man wegrijdt in een rode Honda Civic met 55 in het kenteken. De politieauto waarin verdachte wordt vervoerd naar het politiebureau wordt gevolgd door deze Honda Civic en even later staat deze Honda op het parkeerterrein van de politie. De auto staat op naam van [medeverdachte 1]. De Honda Civic wordt enige tijd later door de politie gestopt op de A1. De inzittenden van de Honda, te weten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] worden aangehouden. In de auto wordt de tas van verdachte aangetroffen met daarin valse bankbiljetten. Ook in de woning van [medeverdachte 2], waar ook verdachte verbleef, worden valse biljetten aangetroffen.
Op basis van voornoemde feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte de valse bankbiljetten via [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in handen heeft gekregen. De rechtbank wordt gesterkt in deze overtuiging door het feit dat op het moment dat verdachte verklaart over haar aanhouding wegens het uitgeven van vals geld, zij begint te huilen en verklaart te weten dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verkeerde dingen doen.
Zoals ten aanzien van feit 1 reeds is overwogen kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte op het moment dat zij het geld ontving bekend was met de valsheid ervan.
Echter gezien het feit dat verdachte op 17 juli 2008 een sms heeft ontvangen van ene Gipsy waarin haar wordt gevraagd “de biljetten te checken” , in combinatie met de verklaring van verdachte dat zij wist dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met verkeerde dingen bezig waren en het feit dat verdachte over de herkomst van het geld een ongeloofwaardige verklaring aflegt, kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte op het moment van uitgifte door haar van het 50 euro biljet, wist dat deze vals was.
5. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
zij op 25 juli 2008 in de gemeente Lelystad, opzettelijk een vals bankbiljet van vijftig euro heeft uitgegeven.
Het onder 2 meer of anders ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen en verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
6. Kwalificatie
Het bewezene levert op:
Opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven, strafbaar gesteld bij artikel 213 van het Wetboek van Strafrecht.
7. Strafbaarheid
Het feit en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8. De strafoplegging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Indien de rechtbank mocht toekomen aan de oplegging van een straf heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het tijdsverloop en het feit dat verdachte inmiddels moeder is en in Zweden een ander leven heeft. De raadsman heeft verzocht te volstaan met een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan het voorarrest.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het uitgeven van vals geld. Niet alleen ondermijnt het uitgeven van vals geld het vertrouwen in het chartale geldverkeer, het vormt tevens een grote kostenpost voor de middenstand. Ondernemingen dienen zich immers met extra apparatuur te ‘wapenen’ om valse bankbiljetten bij de kassa te kunnen ontdekken. Bovendien krijgen ondernemers valse bankbiljetten niet vergoed door De Nederlandse Bank, waardoor de schade aanzienlijk kan zijn.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de op te leggen straf er rekening mee dat het feit reeds meer dan twee jaar geleden heeft plaatsgevonden en verdachte nadien niet weer met de Nederlandse justitie in aanraking is gekomen.
9. Beslag
De rechtbank is van oordeel dat de drie valse bankbiljetten van 50 euro dienen te worden ontrokken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit hiervan in strijd is met het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de 15 bankbiljetten van 20 euro, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
10. Wettelijke voorschriften
De oplegging van de straf of maatregel is, naast de reeds aangehaalde artikelen, gegrond op de artikelen 10, 27, 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht.
11. Beslissing
Het onder 1 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer de drie valse bankbiljetten van 50 euro.
De rechtbank gelast de teruggave van de 15 bankbiljetten van 20 euro aan verdachte.
Aldus gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mrs. M. Iedema en J.P.C. Obbink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 september 2010.
Mrs. R.M. van Vuure en J.P.C. Obbink voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.