RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.663027-10 (P)
Uitspraak: 28 september 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(verdachte),
geboren op (geboortedatum) 1991
wonende te (adres)
thans verblijvende (verblijfplaats)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2010, 29 juli 2010 en 14 september 2010.
De verdachte is steeds verschenen, op 14 september 2010 bijgestaan door mr. P.T. Pel, advocaat te Hattem.
Als officier van justitie was aanwezig mr. M. Zwartjes.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt de ter terechtzitting van 14 september 2010 toegestane vordering nadere omschrijving tenlastelegging)
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen terzake het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het onder 2 primair en subsidiair en het onder 6 ten laste gelegde. Voorts heeft de raadsman van verdachte vrijspraak bepleit van het onderdeel "een vuurwapen gericht houden op die De Hoop" bij het onder 3 ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Feit 1:
Op 15 december 2009 heeft (aangever 1) aangifte van winkeldiefstal met geweld gedaan. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik ben werkzaam bij de firma (xxx) gevestigd te Groningen. Op dinsdag 14 december 2009 omstreeks 17:30 à 17:40 uur kwamen er twee mannen de zaak binnen. De oude man pakte mij vast bij mijn linkerarm. Ik zag dat de man een revolver uit zijn broek of zijn jaszak pakte. Hij richtte de revolver op mijn nek. De man zei: "Niet schreeuwen niet gek doen". Hij duwde mij richting ons rokershok. Ik zag dat de kamer van de revolver was gevuld met kogels. Collega (aangever 2) moest ook meelopen naar het rokershok. De oudere man richtte de revolver ook op (aangever 2). Ik zag dat (aangever 3) ook naar het rokershok werd gebracht. Dit deed de jongere Antiliaan. (naam 1) was het laatste personeelslid dat in het rokershok werd gezet. Ik hoorde de oudere man zeggen: "Haal je telefoon uit je zak, alle spullen eruit". Ik heb mijn IPhone op de tafel gelegd. (aangever 2) heeft zijn portemonnee en zijn telefoon op tafel gelegd. (aangever 3) heeft zijn telefoon op tafel gelegd. Nadat wij de spullen op tafel hadden gelegd hoorde ik de oude man zeggen: "Haal alles uit je zak want ik ga je fouilleren. Als ik nog wat tegen kom dan is het niet te best" of woorden van gelijke strekking. De oude man heeft ons inderdaad gefouilleerd. De oudere man heeft al onze spullen gepakt en in zijn jaszak gestopt. Ik hoorde toen de oudere man zeggen: "Meisje, jij gaat mee om het geld te pakken". (naam 1) moest meekomen. Ik zag dat de jongere man samen met (naam 1) terugkwam. Ik zag dat de jongere man een blauwe Albert Heijn tas bij zich had. Verder zei de oudere man: "Jullie blijven hier nog 10 minuten zitten, dan pas mogen jullie eruit komen."
Op 15 december 2009 heeft (aangever 2) aangifte van diefstal met geweld en bedreiging met geweld door twee personen gedaan. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik ben namens de benadeelde (xxx) te Groningen gerechtigd tot het doen van aangifte. Tussen 15 december 2009 te 17:56 uur en 15 december 2009 te 17:57 uur werd op de (adres) te Groningen het vermelde feit gepleegd. Rond 17:25 uur zag ik twee jongens de winkel inlopen. Ik hoorde ineens achter mij: "Psst, psst!", een soort sissend geluid, kennelijk bedoeld om mijn aandacht te trekken. Ik reageerde daar niet op en hoorde toen achter mij: "He. Hier komen!". Of woorden van gelijke strekking. Ik draaide me om en zag daar de lange jongen staan, samen met mijn collega . Toen zag ik plotseling dat hij een wapen in zijn hand had en dat hij dat wapen op mij richtte. Ik zag dat het een glanzend, grijsgekleurd pistool was. Plotseling zag en voelde ik dat de lange jongen mij aan mijn mouw trok. Ik zag toen ook duidelijk het wapen dat hij op mij richtte. (aangever 1) en ik werden in het rookhok gezet en moesten gaan zitten op stoelen die daar stonden. Toen zag ik dat (aangever 3) werd bedreigd door de kleine jongen. (aangever 3) werd onder bedreiging van een pistool meegenomen onze richting uit. Hij moest naast ons in het rookhok gaan zitten. Ik zag toen ook dat het wapen waarmee (aangever 3) bedreigd werd een echt pistool was. Toen we in dat hok waren geplaatst zag ik dat (naam 1) ook door die kleine jongen in het rookhok werd gezet. De lange jongen stond in de deuropening ons te bewaken. Zo af en toe richtte hij het pistool op mijn collega's, indien hij vond dat daar aanleiding voor was. Op een gegeven moment wilde die lange jongen dat wij allemaal onze zakken leegmaakten. Hij zei: "Maak jullie zakken leeg. Geef je telefoon". Of woorden van gelijke strekking. Zijn wapen hield hij daarbij gewoon voor zich in onze richting. Hij zei ook nog: "Als ik jullie straks fouilleer en ik vind nog wat, dan heb je een probleem". Of woorden van gelijke strekking. Wij hebben toen onze zakken leeg gemaakt. Wij legden toen alle drie onze mobiele telefoon op tafel. Ik legde ook mijn portemonnee met daarin 35 euro, mijn sleutelbos van het bedrijf en een aansteker op tafel. De lange jongen heeft toen alles gepakt, met uitzondering van de aansteker en de sleutel. (naam 1) is meegelopen met die kleine jongen naar de balie. Naar de kassa. De kluis zit ook bij de balie. Toen zeiden ze tegen ons: "We doen nu de deur dicht. Jullie blijven tien minuten zitten".
Op 15 december 2009 heeft (aangever 3) aangifte gedaan terzake diefstal onder bedreiging met geweld van zijn telefoon, vrijheidsbeneming dan wel gijzeling. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
Toen ik met de kleinere man voor de balie stond, zag ik ineens dat hij in zijn rechterhand een kleine revolver had welke hij half uit zijn jaszak liet zien. Ik zag dat hij de revolver op mij richtte en ik hoorde hem iets tegen mij zeggen, wat klonk als "Meekomen!". Ik schrok hiervan en ik liep met de man mee in de richting van het rookhok. Ik zag toen ook dat de andere man bezig was met mijn collega's naar het rookhok te dirigeren. Ik zag toen ook dat deze man een vuurwapen richtte op mijn collega's. Wij moesten met z'n vieren in het rookhok zitten. Ik hoorde toen dat de grotere man tegen ons zei dat wij onze mobiele telefoons op tafel moesten leggen. De grotere man pakte vervolgens de telefoons, waaronder die van mij, en stopte deze in de zak van zijn witte jas. Op dat moment werd mijn collega (naam 1) gedwongen om met een van de mannen mee te gaan. Ze liep volgens mij uit zichzelf met de kleinere man mee. Wat ik later begreep zijn ze naar de kassa en een kluis gelopen welke zich achter de balie bevinden. In die kassa lag iets van vijfhonderd of zeshonderd euro. Op een gegeven moment kwamen (naam 1) en de kleinere man er weer aan. Ik zag toen dat de kleinere man een plastic tas in zijn hand had. Ik hoorde toen dat de mannen zeiden dat wij tien minuten in het rookhok moesten blijven en er niet uit mochten komen, anders zouden er problemen komen.
Op 15 december 2009 legt (aangever 4) een getuigenverklaring af, waarin zij onder meer het volgende heeft verklaard:
Ik ben werkzaam als baliemedewerkster van (xxx) locatie Groningen. Op 15 december 2009 omstreeks 17:45 uur kwamen twee personen de hoofdingang binnen. De kleinste Antilliaan kwam in mijn richting gelopen. Deze Antilliaan hield in zijn rechter hand een pistool vast. Hij hield het pistool schuin voor zich en maakte hiermee een soort van "kom hier gebaar". De Antilliaan ging vervolgens rechts van mij staan en hield het pistool tegen zijn buik aan en hield het pistool gericht op mij. Aangekomen bij de rookkamer ben ik deze naar binnen gelopen en zag (aangever 1), (aangever 3) en (aangever 2) aan de tafel zitten. Beide Antillianen bleven voor de ingang van de rookkamer staan en de grootste Antilliaan zei tegen ons allen "maak jullie zakken leeg". Hierop hebben de andere drie hun zakken leeggemaakt en hun spullen aan de grootste Antilliaan gegeven. De bedoelde Antilliaan pakte alleen de mobiele telefoons. De Antilliaan gaf tegenover (aangever 2) aan dat als hij nog spullen in de zakken zou hebben, dan zou dat niet best zijn. Hierop sprak de kleinste Antilliaan mij aan en verzocht mij om mee te lopen. Aangekomen bij de balie bleef de Antilliaan op de hoek en voor de balie staan en zei op een rustige toon "brandkast, brandkast". Toen heb ik de kluissleutels uit mijn jas die op een stoel achter de balie hing uit de jaszak gepakt en ben naar de kassa gelopen. Tegelijkertijd zag ik dat de Antilliaan een plastic blauw/witte Albert Heijn boodschappentas tevoorschijn haalde en deze in mijn handen drukte. Hij zei toen "geld, geld". Ik heb toen al het geld dat in de kassa zat in de tas gedaan en heb de tas aan hem gegeven. In de kassa zat een totaalbedrag van 443,35 euro. Hierna vroeg de Antilliaan "waar is de brandkluis er is meer geld". Ik vertelde hem dat daar geen geld in zat, omdat dit al eerder op de dag gestort was. Hij geloofde dit niet en zei "maak open". Met behulp van een sleutel heb ik de kluis geopend en heb alles uit de kluis gehaald. Het vakje boven de kluis moest ik ook openen. Hierna ben ik opgestaan en moest ik met hem meelopen in de richting van de rookkamer. De grote Antilliaan zei toen tegen ons, jullie blijven 10 minuten zitten. Hierna werd de deur van de rookkamer gesloten.
De verdachte heeft op 1 april 2010 een bekennende verklaring afgelegd. Hij heeft onder meer verklaard:
Ik was met dezelfde groep mensen. Zij haalden mij op in de stad. Onder andere (naam 2). We gingen daar naar toe. Ik ben naar binnen gegaan met een andere jongen. Het leek een inside job. Die andere jongen had een pistool in zijn hand. Die jongen stuurde die vrouw langs mij naar de balie om er geld in te doen en toen moest die vrouw mij die zak met geld geven. Mijn mededader heeft mij een telefoon in de auto gegeven.
De verdachte heeft op 9 april 2010 het volgende verklaard:
We zijn met de auto naar die winkel toegegaan. (naam 3) bestuurde de auto. Ik had een alarmpistool in mijn zak. Ik kwam de andere jongen, (naam 2), halverwege tegen en die bracht het meisje naar die ruimte. Die vrouw kwam halverwege naar mij toe en toen nam ik haar mee en gingen we geld halen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de overval met twee mededaders, dat (medeverdachte 1) de auto bestuurde en dat (medeverdachte 2) ook in de auto zat. Hij heeft voorts verklaard dat zijn mededader toezicht hield op de slachtoffers en dat hij geld uit de kassa heeft gepakt. Verdachte heeft verklaard dat ( medeverdachte 2) en (medeverdachte 1) zeiden dat hij de overval moest plegen.
De rechtbank overweegt dat zij in het midden laat of verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft gepleegd met één of twee mededaders nu de verklaringen die verdachte in het kader van het politie-onderzoek en in het kader van het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris heeft afgelegd over de rol van (medeverdachte 1) niet zonder meer met elkaar vallen te rijmen en voorts gelet op de ontkennende verklaring van (medeverdachte 1). Dit geldt te meer nu de feitelijkheden in de tenlastelegging zich toespitsen op één mededader.
Feit 2:
Op 20 december 2009 heeft (aangever 5) aangifte van bedreiging gedaan. Zij heeft onder meer het volgende verklaard:
Zondag 30 december 2009 was ik aan het werk in cafetaria (xxxx) te Steenwijk. Toen ik in het cafetariagedeelte kwam zag ik een man staan. De man droeg een babyblauwe fleece sjaal voor zijn mond en neus en over zijn oren. Ik vroeg de man om zijn sjaal voor zijn gezicht weg te doen. Ik hoorde dat de man tegen mij riep: "Overval". Ik zag dat de man bij het uitspreken van het woord "overval" een pistool of iets daarop lijkend op mij richtte kennelijk met de bedoeling om mij te bedreigen. Wat mij opviel aan het pistool van de man was een lange dunne loop. De man reikte mij met zijn linkerhand een tas aan, ik denk dat het de bedoeling was dat ik daar geld in zou doen. In plaats van geld in de tas doen, liep ik bij de kassa weg, in de richting van de overvalknop en (naam 4) die nog achter was. Ik heb de overvalknop ingedrukt en ik zag dat (naam 4) meekeek op de monitor die achter hangt. Ik hoorde dat (naam 4) zei dat de overvaller de zaak uit liep. De overvaller heeft de cafetaria zonder buit verlaten. Ik voelde mij bedreigd op het moment dat ik zag dat de man het pistool op mij richtte en mij toeriep: "overval".
Op 20 december 2009 heeft (aangever 6) aangifte van poging tot dieftal met geweld gedaan. Zij heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik ben samen met mijn broer eigenaar van cafetaria '(xxxx) te Steenwijk en vanuit deze functie gerechtigd tot het doen van aangifte. Zondag 20 december 2009 was ik aan het werk in cafetaria (xxxx) te Steenwijk. Ik hoorde (naam 5) in het cafetariagedeelte zeggen: "Kun jij die sjaal niet naar beneden doen, want ik kan je gezicht niet zien." Even later zie ik (naam 5) terugkomen in de keuken achter het cafetariagedeelte en ik hoorde dat (naam 5) zei: "een overval". Ik zag dat (naam 5) de overvalknop in de keuken indrukte en ik kon op de monitor zien dat een man met een zwarte jas en een capuchon op bij de vitrine en de daarop staande kassa in het cafetariagedeelte stond. Ik zag dat de man zich omdraaide, richting de deur liep en de cafetaria verliet. Ik hoorde van (naam 5) dat de man een pistool bij zich had en dat hij met dat pistool op (naam 5) had gericht.
De verdachte heeft met betrekking tot dit feit onder meer het volgende verklaard:
Ze hadden gezegd: daar moet je gaan. Ik ben er naar binnen gegaan, maar ik was in shock en ik ben ook naar buiten gegaan. Ik heb niks gezegd tegen die mevrouw. Die mevrouw bleef me aankijken. Ik heb niet met een pistool gericht. Ik heb hem even tevoorschijn gehaald en meteen weer teruggestopt. Maar ik heb er niet mee gedreigd. Het was een alarmpistool. Toen ik in de auto zat, heeft (naam 2) mij het pistool gegeven en toen ik weer terug kwam heb ik het teruggegeven aan (naam 2). (naam 2) heeft mij gegeven wat ik voor mijn gezicht hield.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een strafbare poging, omdat er een begin was van uitvoering nu de rechtbank het, gelet op het voorgaande, geloofwaardig acht dat verdachte zijn gezicht bedekt had, dat verdachte heeft geroepen "overval" en dat hij een wapen op (aangever 5) heeft gericht, waardoor zij zich bedreigd voelde en op de overvalknop heeft gedrukt.
Feit 3:
Op 31 december 2009 heeft (aangever 7) aangifte van een overval gedaan. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
Op donderdag 31 december 2009 werd een overval gepleegd. Ik zag een man op mij afkomen. Ik hoorde dat hij zei: "Ik wil het geld, dit is een overval". Hij zei dat hij een pistool in zijn jaszak had. In eerste instantie dacht ik het zal mij worst zijn totdat hij een pistool uit zijn rechter jaszak haalde. Ik schrok hiervan. Ik moest van de man naar de blauwe deur lopen. Halverwege daar naartoe zei hij iets in het Papiaments en toen zag ik een tweede man aan komen lopen. De tweede man pakte mij de sleutelbos af. De tweede man ging als eerste naar binnen, daarna volgde ik en daarna de man met het pistool. De man met het pistool liep rechts naast mij. Hij hield het vuurwapen tegen zijn buik aan en hield deze in mijn richting. De tweede man liep naar de deur waar de kluis zich achter bevindt. De man met het pistool vroeg aan mij welke sleutel hij moest hebben. Ik heb de sleutel aangewezen. Ik zag dat de tweede man de deur met de sleutel opende en naar binnen ging. Op aanwijzen van de man met het pistool moest ik ook deze ruimte naar binnen. De man met het vuurwapen zei tegen mij doorlopen en gaan liggen. Ik moest van de man met het pistool mijn telefoon geven. Ik had geen telefoon bij mij en zei dat. De man met het pistool zei heel vluchtig tegen mij: Je blijft hier, anders schiet ik op je".
Op 7 januari 2010 heeft (aangever 8) aangifte van diefstal met bedreiging van geweld gedaan. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik ben eigenaar van het bedrijf (xxxxx) gevestigd te Groningen. Afgelopen donderdag 31 december 2009 is mijn bedrijf overvallen door twee Antilliaanse mannen. Er is uiteindelijk 5007,01 euro weggenomen. Dit geld lag in de kassalade; deze lag los in de kluis. Ook zijn er wat rollen kleingeld meegenomen.
De verdachte heeft op 8 april 2010 een bekennende verklaring afgelegd. Hij heeft onder meer verklaard:
Ik heb bij (xxxxx) die tas met geld vastgehouden. Ik moest van (naam 2) daar naar binnen gaan. (naam 2) en (naam 3) zaten in de auto. Ik heb die overval met nog twee personen gepleegd.
Op 10 mei 2010 heeft verdachte aanvullend het volgende verklaard:
Ik ben toch degene geweest die het geld uit de kluis heeft gepakt. Ik heb dit de vorige keer niet verteld, omdat ik niet alle schuld op mij wilde krijgen.
De rechtbank heeft geen reden om de aangifte waarin aangever zegt dat de overvaller een vuurwapen op hem gericht heeft gehouden in twijfel te trekken, gelet op het steunbewijs in het dossier en acht het onder 3 ten laste gelegde feit derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4:
Op 22 januari 2010 heeft (aangever 9) aangifte van bedreiging met een vuurwapen, mishandeling en diefstal van goederen gedaan. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik ben medewerker bij Coffeeshop (xxxxxx). Op 20 januari 2010 was ik aan het werk in de Coffeeshop. Op een gegeven moment kwamen er twee mannen binnen. Als eerste kwam man 2 binnen, met een pistool in zijn rechterhand. Hij hield zijn rechterarm gestrekt naar voren en richtte zijn pistool op mij en (naam 6). Man 2 werd onmiddellijk gevolgd door man 1. Ik hoorde dat man 2 riep: "geld, geld". Ik zag dat man 2 het pistool op zowel mij als (naam 6) gericht hield. Ik zag en voelde dat man 1 mij met zijn beide handen stevig bij mijn schouders pakte en ik voelde en zag dat hij vervolgens mij in mijn broekzakken probeerde te graaien. Hij riep tegen mij: "geld, geld!". Ik zag dat man 1 van mij achter de bar naar de kassa liep en de lade eruit trok. Ik zag dat man 2 een plastic tasje uit zijn jaszak haalde. Ik zag dat man 2 het plastic tasje overhandigde aan man 1. Man 1 pakte eerst de biljetten uit de la en stopte ze in het tasje. Vervolgens hield hij het tasje onder de lade en zette de lade scheef en schudde deze leeg zodat al het muntgeld ook in het tasje belandde. Ondertussen hield de andere man steeds zijn pistool even op mij gericht. Nadat man 1 het plastic tasje gevuld had met geld hoorde ik dat hij riep: "Wiet! Wiet! Waar is de wiet?". Ik zei tegen hem dat de wiet in de bovenste lade lag en wees naar de bovenste la. Toen man 1 de bovenste lade open had gekregen stopte hij het plastic tasje vol met alles wat er in de bovenste la zat. Er zaten voornamelijk zakjes wiet in. Hierna vroeg man 1 waar nog meer wiet lag en ik wees hem een la aan het einde van de bar. In deze la lagen allerlei zakjes met daarin spul wat niet veel waarde had, zoals tabaksvervanger, shag, gruis, kaf, etc. Ik zag dat de man deze zakjes allemaal in het plastic tasje propte waardoor het plastic tasje zo goed als vol was. Vervolgens zag ik dat man 1 naar de lade liep die onder de eerste lade die hij opengetrokken had zat. Ik zag dat man 1 haastig de zakjes die hij uit de tweede lade gehaald had uit het plastic tasje haalde en deze zakjes op de bar gooide. Hierna stopte hij de inhoud (doosjes hasj) van de derde la met hasj in zijn tasje. Hierop overhandigde man 1 het plastic tasje aan man 2. Ik zag dat man 1 weer op mij af liep en dat man 2 ook in mijn richting kwam lopen, nog steeds met zijn pistool op mij gericht. Man 1 vroeg mij opnieuw naar geld en probeerde weer in mijn broekzak te graaien. Ik duwde hem van mij af en er ontstond wat duw- en trekwerk. Ik hoorde dat hij riep: "Schieten, schieten!". Ik zag dat man 2 op mij af kwam lopen met zijn pistool op mij gericht. Man 1 graaide vervolgens in mijn linker broekzak en daar had ik Euro 625,-- opgevouwen in zitten die hij er in een keer uithaalde. Vervolgens zag ik dat man 1 het plastic tasje afpakte van man 2 en hier de 625 euro instopte. Hierna liep man 1 de deur uit met man 2 direct achter zich aan.
Op 21 januari 2010 heeft (aangever 10) aangifte van bedreiging met een vuurwapen gedaan. Zij heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik werk als barmedewerkster bij Coffeeshop (xxxxxx), gevestigd te Steenwijk. Op 20 januari 2010 rond 22 uur zag ik twee jongens de shop binnenkomen. Ik zag dat de smalle jongen een bivakmuts op had. Opeens zag ik dat deze jongen een pistool in zijn rechterhand had. Hij richtte dit pistool met gestrekte arm op mij en (naam 7). Ik zag toen dat dit geen pistool was, maar een revolver. De andere jongen liep achter de bar en vroeg "Waar ligt het geld". (naam 7) zei: Daar ligt alles, pak maar. Vervolgens greep de jongen (naam 7) beet en duwde hem weg tegen mij aan. Hij drukte met flink wat kracht (naam 7) weg. Ondertussen bleef die andere jongen de revolver telkens op (naam 7) en mij richten. De steviger jongen deed de kassa open en haalde het geld eruit. Nadat die jongen het geld in het tasje had gedaan, vroeg hij: Waar ligt alle weed, waar is de weed. Vervolgens deed die jongen de weedlades open en haalde de weed en de hash uit de lades. Toen ik achteruit schuifelde, zag ik dat die stevige overvaller (naam 7) heel agressief weer beetpakte. Hij zei tegen (naam 7): Je geld, meer geld. (naam 7) zei: ik heb geen geld. Ik zag dat die overvaller naar de broekzakken van (naam 7) greep en er ontstond een worsteling tussen (naam 7) en die overvaller. Toen ik weer bij (naam 7) stond hoorde ik die stevige jongen roepen "schieten, schieten". Die smalle jongen begon toen pas weer zijn revolver op (naam 7) en mij te richten. Heel plotseling hield het op en gingen de beide overvallers weg. (naam 9) vond voor de weedbar een OV-chipkaart en gaf die aan mij. Ik weet zeker dat die OV-chipkaart er voor de overval nog niet lag. Ik keek op de OV-chipkaart en ik zag een foto van een jongen op de OV-chipkaart. Ik weet bijna 100% zeker dat die jongen op de foto de overvaller was met het pistool.
De verdachte heeft op 24 maart 2010 een bekennende verklaring afgelegd. Hij heeft onder meer verklaard:
Een Antilliaan en een Afrikaan vroegen of ik geld wilde maken, maar ze wilden niet zeggen hoe. Het was makkelijk zeiden ze. Die Afrikaan kwam met de auto aanrijden. We waren met z'n vieren: Ik, die Afrikaan, die Antiliaan en nog een die ik niet kende. Die Antilliaan werd "(naam 2)" genoemd door de anderen. (naam 2) gaf mij een pistool. In de coffeeshop had ik het pistool in mijn hand. Die ander heeft gezegd dat het een overval was. Hij pakte allemaal weed en deed dit in een zak. Hij deed ook geld in de zak. En toen raakte hij die man. Hij wilde zijn geld. Ze hadden mij een bivakmuts gegeven die ik over mijn hoofd had.
Feit 5:
In het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming staat dat tijdens de doorzoeking in de woning (adres) te Groningen een vuurwapen van het merk Armenius HW 3 is gevonden (zwarte korte revolver).
In het proces-verbaal van bevindingen staat dat er een onderzoek is ingesteld naar de hierna genoemde voorwerpen:
1. Revolver, merk Armenius, nummer 353874, type HW3, kaliber: .22 Magnum.
2. 7 scherpe patronen van het kaliber: .22 Magnum.
De genoemde voorwerpen werden aantroffen tijdens de doorzoeking van een woning.
De revolver is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, onder 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Ter terechtzitting van 14 september 2010 heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd. Hij heeft onder meer verklaard:
De revolver is van mij. Ik had de revolver een paar dagen voor mijn arrestatie voor mijn veiligheid gekocht van een Joegoslaaf. Toen ik het wapen kocht, zat er al munitie in. Ik weet dat ik zo'n wapen niet mag hebben.
Feit 6:
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 april 2010 volgt dat er tijdens de doorzoeking in de woning (adres) te Groningen onder meer het volgende in beslag is genomen:
. Een plastic zakje inhoudende 5 witte poeder bolletjes (totaal gewicht 1,0 gram) (nummer 1)
. Een plastic zakje inhoudende 12 witte poeder bolletjes (totaal 2,1 gram) (nummer 2)
. Een plastic zakje inhoudende wit poeder (20,7 gram) (nummer 3)
De goederen werden aangetroffen in de slaapkamer in gebruik bij verdachte.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 april 2010 volgt dat er tijdens de doorzoeking in de woning (adres) te Groningen onder meer het volgende in beslag is genomen:
. Een plastic zakje inhoudende wit poeder (15,3 gram) (nummer 5)
. Een plastic zakje inhoudende wit poeder (33,2 gram) (nummer 8)
. Een zwart plastic fotorolletje met twee plastic zakjes inhoudende wit poeder (1,3 en 1,8 gram) (nummer 9 en 10)
De goederen werden aangetroffen in de slaapkamer waar de verdachte lag te slapen tijdens zijn aanhouding.
Uit het proces-verbaal van bevindingen in combinatie met het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut volgt dat bovengenoemde in beslag genomen stoffen cocaïne bevatten.
De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd ten aanzien van de drugs die gevonden zijn tijdens de doorzoeking in de woning (adres), maar hij stelt gedacht te hebben dat de drugs nep waren. De verdachte ontkent dat de drugs die gevonden zijn tijdens de doorzoeking in de woning (adres) van hem zijn.
De rechtbank acht het onder 6 ten laste gelegde feit gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van verdachte dat de drugs die gevonden zijn tijdens de doorzoeking in de woning (adres) niet van hem zijn, acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu deze drugs zijn gevonden in de slaapkamer die verdachte in gebruik had.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
1 primair:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 317 juncto artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.
2 primair:
Poging tot diefstal vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 312 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
3:
Diefstal voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.
4:
Diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.
5:
Met betrekking tot het wapen:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl hij het feit begaat met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
Met betrekking tot de munitie:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
6:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd
verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de tijd van 8 jaar, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit zijn cliënt te veroordelen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank rekent het de verdachte met name zwaar aan dat hij met het oog op geldelijk gewin en zonder zich daarbij enige rekenschap te geven van de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers samen met medeverdachte(n) is overgegaan tot het plegen van overvallen, waarbij de slachtoffers met een wapen zijn bedreigd.
Dergelijke feiten veroorzaken grote maatschappelijke onrust en het mag als een feit van algemene bekendheid worden verondersteld dat slachtoffers van dit soort traumatische ervaringen als gevolg daarvan te kampen kunnen krijgen met grote psychische problemen, waardoor zij geruime tijd in hun (dagelijks) functioneren kunnen worden belemmerd.
De rechtbank heeft ten voordele van de verdachte rekening gehouden met de zeer jeugdige leeftijd van verdachte, met de omstandigheid dat verdachte een blanco strafblad heeft en met de omstandigheid dat de psycholoog en de psychiater in hun onderzoeksrapportages hebben geconcludeerd tot enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid respectievelijk licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 15 juni 2010;
een de verdachte betreffend psychologisch rapport d.d. 16 augustus 2010 uitgebracht door drs. P.G. van Benschop, ontwikkelingspsycholoog;
een de verdachte betreffend psychiatrisch rapport d.d. 6 augustus 2010 uitgebracht door C.J.M. Vredeveld, zenuwarts, forensisch psychiater;
een de verdachte betreffend reclasseringsadvies (beknopt) d.d. 23 augustus 2010, uitgebracht door N. Kerkhof-van Holsteijn, werkzaam bij Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering;
een de verdachte betreffend reclasseringsadvies d.d. 15 juni 2010 uitgebracht door N. Kerkhof-van Holsteijn, werkzaam bij Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering;
de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslag
De rechtbank is evenals de officier van justitie van oordeel dat de in beslag genomen bivakmuts en de twee zwarte jassen met bontkragen dienen te worden verbeurdverklaard, omdat dit voorwerpen betreffen die aan verdachte toebehoren en met behulp van welke de feiten zijn begaan.
De rechtbank is evenals de officier van justitie van oordeel dat de in beslag genomen revolver, munitie en de verdovende middelen dienen te worden onttrokken aan het verkeer, omdat dit voorwerpen betreffen met betrekking tot welke de feiten 5 en 6 zijn begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De vordering van de benadeelde partij (xxx) is naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Benadeelde partij (aangever 5)
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (aangever 5) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 2 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het "voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van ? 750,00, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van ? 750,00 ten behoeve van het slachtoffer (aangever 5).
Benadeelde partij (aangever 6)
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (aangever 6) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 2 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het "voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van ? 750,00, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van ? 750,00 ten behoeve van het slachtoffer (aangever 6).
Benadeelde partij (xxxxx)
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (xxxxx) (gemachtigde (aangever 8)) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 3 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het "voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van ? 5174,96, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De vordering van de benadeelde partij (xxxxx) is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van ? 5174,96 ten behoeve van het slachtoffer (xxxxx).
Benadeelde partij (aangever 7)
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (aangever 7) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 3 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het "voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 750,00 (immateriële schadevergoeding), vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De vordering van de benadeelde partij (aangever 7) is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van ? 750,00 ten behoeve van het slachtoffer (aangever 7).
Benadeelde partij Coffeeshop (xxxxxx)
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij Coffeeshop (xxxxxx) (gemachtigde (naam 8)) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 4 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het "voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 4.128,50, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De vordering van de benadeelde partij Coffeeshop (xxxxxx) is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 4.128,50 ten behoeve van het slachtoffer Coffeeshop (xxxxxx).
Benadeelde partij (aangever 9)
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (aangever 9) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 4 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het "voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1375,00, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van ? 1375,00 ten behoeve van het slachtoffer (aangever 9).
Benadeelde partij (aangever 10)
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (aangever 10) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 4 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het "voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 750,00, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 750,00 ten behoeve van het slachtoffer (aangever 10).
Het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Beslag
De rechtbank verklaart verbeurd de in beslag genomen bivakmuts en de twee zwarte jassen met bontkragen.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen revolver, munitie en de verdovende middelen.
Benadeelde partij (xxx)
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (xxx) in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Benadeelde partij (aangever 5)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 5), wonende te Steenwijk, van een bedrag van € 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 2 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 20 december 2009, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 750,00, ten behoeve van het slachtoffer (aangever 5), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 5) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 5), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Benadeelde partij (aangever 6)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 6), wonende te [plaats], van een bedrag van € 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 2 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 20 december 2009, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 750,00, ten behoeve van het slachtoffer (aangever 6), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 6) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 6), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Benadeelde partij (xxxxx)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (xxxxx) (gemachtigde (aangever 8)), gevestigd te Groningen, van een bedrag van ? 5174,96 (zegge: vijfduizendhondervierenzeventig euro en zesennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 3 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 31 december 2009, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot ? 5174,96, ten behoeve van het slachtoffer (xxxxx), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (xxxxx) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (xxxxx), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (xxxxx) voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Benadeelde partij (aangever 7)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 7), wonende te [plaats], van een bedrag van € 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 3 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 31 december 2009, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 750,00, ten behoeve van het slachtoffer (aangever 7), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 7) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 7), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (aangever 7) voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Benadeelde partij Coffeeshop (xxxxxx)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Coffeeshop (xxxxxx) (gemachtigde (naam 8)), gevestigd te Steenwijk, van een bedrag van € 4.128,50 (zegge: vierduizendhonderdachtentwintig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 4 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 20 januari 2010, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 4.128,50, ten behoeve van het slachtoffer Coffeeshop (xxxxxx), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 51 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij Coffeeshop (xxxxxx) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij Coffeeshop (xxxxxx), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij Coffeeshop (xxxxxx) voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Benadeelde partij (aangever 9)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 9), wonende te Steenwijkerwold, van een bedrag van € 1375,00 (zegge: dertienhonderdvijfenzeventig euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 4 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 20 januari 2010, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 1375,00, ten behoeve van het slachtoffer (aangever 9), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 23 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 9) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 9), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Benadeelde partij (aangever 10)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 10), wonende te Steenwijk, van een bedrag van € 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 4 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 20 januari 2010, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 750,00, ten behoeve van het slachtoffer (aangever 10), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 10) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 10), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. G.A. Versteeg, voorzitter, mrs. J.E. van den Steenhoven-Drion en H.H.J. Harmeijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 september 2010.
Mr. van den Steenhoven-Drion voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.