ECLI:NL:RBZLY:2010:BO1917

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
18 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
143202 - HA ZA 08-348
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en schadevergoeding in vennootschapsrechtelijke context

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad werd behandeld, hebben eiseressen, [B] B.V. en [C] B.V., vorderingen ingesteld tegen gedaagde [A] in het kader van een geschil over onrechtmatige daad en schadevergoeding. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 8 juli 2009 eiseressen de gelegenheid gegeven om de geleden schade inzichtelijk te maken en te onderbouwen welke handelingen van gedaagde een onrechtmatige daad jegens eiseres sub 2 opleveren. In het tussenvonnis werd het verweer van gedaagde dat eiseressen niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen verworpen, terwijl de eiswijziging van eiseressen werd geweigerd. De rechtbank heeft de door eiseres sub 1 gevorderde schadeposten afgewezen en eiseressen in de gelegenheid gesteld om een nadere toelichting te geven op de debetstand van de ondernemersrekening van eiseres sub 2.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [A] als bestuurder van [C] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst en mogelijk een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens [C]. De rechtbank heeft eiseressen in de gelegenheid gesteld om gespecificeerd en onderbouwd inzichtelijk te maken welke schade door [B] en welke schade door [C] is geleden. De rechtbank heeft ook overwogen dat de gevorderde schadevergoeding voor de niet betaalde restant-koopsom niet kan worden toegewezen, omdat de vordering niet voldoende is onderbouwd. De zaak is vervolgens aangehouden voor het nemen van een akte door eiseressen over de debetstand van de bankrekening, waarna gedaagde [A] op zijn beurt een antwoordakte kan nemen.

De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de stelplicht en bewijslast bij eiseressen ligt, en dat zij voldoende inzicht moeten geven in de schade die zij hebben geleden. De zaak is opnieuw op de rol gezet voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank iedere verdere beslissing aanhield. Dit vonnis is gewezen door de rechters M.H.S. Lebens-de Mug, J. van der Hulst en T.R. Hidma en openbaar uitgesproken op 18 augustus 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 143202 / HA ZA 08-348
Vonnis van 18 augustus 2010
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C] B.V.,
kantoorhoudende te [woonplaats],
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. J.M. Rommes,
tegen
[A],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R.K.E. Buysrogge.
Partijen zullen hierna [B en C], dan wel ieder afzonderlijk [B] en [C], en [A] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 juli 2009
- het op 28 september 2009 gehouden pleidooi en de betreffende pleitnota’s
- de akte na pleidooi, tevens houdende wijziging van eis aan de zijde van [B en C]
- de incidentele vorderingen en antwoordakte na pleidooi, tevens houdende antwoordakte op de wijziging van eis aan de zijde van [A].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank verwijst naar en blijft bij hetgeen zij heeft overwogen en beslist in gemeld tussenvonnis.
Ontvankelijkheid [B en C]; weigering eiswijziging
2.2. De door [A] in zijn laatst genomen processtuk geformuleerde incidentele vorderingen tot niet-ontvankelijkheid naar aanleiding van de verleende akte niet dienen zijn niet als incidentele vorderingen als bedoeld in artikel 208 Rv te kwalificeren. Uit dien hoofde is voor een (afzonderlijke) incidentele rechterlijke beslissing bij incidenteel vonnis geen plaats. De rechtbank overweegt dienaangaande voorts als volgt.
2.3. Bij gemeld tussenvonnis is de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating door [B en C] als aldaar overwogen in rechtsoverweging 6.3.5 en 6.4.3, welke rechtsoverwegingen duidelijkheidshalve hier worden herhaald:
6.3.5 Gelet op het standpunt van [B en C] dat zij gezamenlijk schade hebben geleden, hebben zij deze schade vooralsnog niet voldoende gespecificeerd en voor iedere vennootschap afzonderlijk inzichtelijk gemaakt. Zoals hiervoor overwogen zal echter per vennootschap duidelijk moeten worden welke schade is geleden. Gelet op het voorbehoud van rechten op dit punt zal de rechtbank hen in de gelegenheid stellen alsnog gespecificeerd en onderbouwd inzichtelijk te maken welke schade [B] BV heeft geleden door voormelde tekortkoming. [A] zal hierop mogen reageren.
(…)
6.4.3. Gelet op de omstandigheid dat [B en C], zoals hiervoor ook is overwogen, vooralsnog niet (gespecificeerd en onderbouwd) inzichtelijk heeft gemaakt welke handelingen en gedragingen van [A] een onrechtmatige daad jegens [C] BV opleveren, alsmede welke schade door [C] BV is geleden, zullen [B en C] in de gelegenheid worden gesteld ook op dit punt hun stellingen te verduidelijken en te specificeren. [A] zal vervolgens daarop kunnen reageren.
2.4. Waar [B en C] zich vervolgens conform het in dit vonnis bepaalde heeft uitgelaten ter gelegenheid van het door haar aangevraagde pleidooi en nadien - op instigatie van de rechtbank in overleg met partijen, als (schriftelijke) tweede termijn van dit pleidooi - nog nader bij akte, valt bezwaarlijk in te zien dat zij uit dien hoofde niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Dat op 15 augustus 2009 een akte niet dienen is verleend, kan hieraan niet afdoen. Het door [A] bij antwoordakte deswege gedane beroep op de door hem in het geding gebrachte jurisprudentie faalt, reeds vanwege het feit dat daarin het recht om alsnog een bepaalde proceshandeling te verrichten - te weten: het nemen van een schriftelijk processtuk - centraal staat en in het onderhavige geval [B en C] zich over een en ander mondeling ten pleidooie en (in het verlengde daarvan) in de door haar nadien genomen akte heeft uitgelaten, terwijl aan [B en C] (ondanks protest van [A]) toestemming is gegeven voor dit pleidooi, mede indachtig artikel 134 Rv, waar immers voordien niet de gelegenheid was geweest de standpunten mondeling uiteen te zetten.
2.5. De rechtbank deelt het door [A] gemaakte bezwaar - in het bijzonder wat betreft de gevorderde restant-koopsom - tegen de wijziging van (de grondslag van) de eis van [B en C] in de door haar genomen akte na pleidooi wegens strijd met de eisen van een goede procesorde, aangezien [A] door deze eiswijziging onredelijk wordt bemoeilijkt in zijn verdediging. [B en C] heeft haar eis immers gewijzigd na de conclusiewisseling tot en met dupliek, het op basis daarvan gewezen inhoudelijke tussenvonnis en gehouden pleidooi, waarbij haar vorderingen thans deels worden gestoeld op een andere feitelijke en juridische grondslag en in zoverre moeten worden aangemerkt als nieuwe vorderingen, die niet in het verlengde liggen van, c.q. een uitwerking zijn van het oorspronkelijk gevorderde. De rechtbank gaat bij gevolg voorbij aan deze wijziging en zal een en ander beoordelen op de voet van de oorspronkelijke grondslag.
2.6. De onderhavige door [B en C] oorspronkelijk gevorderde schade is in gemeld tussenvonnis in rechtsoverweging 5.1.3 - in navolging van de dagvaarding - als volgt samengevat: gederfde winst, de kosten die gemaakt zijn in verband met de afwikkeling van [C] en de op [B en C] rustende schadebeperkingsplicht alsmede de kosten die [B] en/of [C] hebben moeten maken met betrekking tot de vaststelling van de aansprakelijkheid en de begroting van de schade. De daarnaast beweerdelijk ontstane schade wegens financiële onttrekkingen dan wel aangegane verplichtingen door [A] is in rechtsoverweging 6.4.2 van het tussenvonnis reeds verworpen, in welke rechtsoverweging tevens is uitgemaakt dat artikel 2:8 BW hier niet van toepassing is.
2.7. Het vorenstaande leidt ertoe dat in ieder geval de na eiswijziging gevorderde EUR 44.428,00 wegens de niet betaalde restant-koopsom - wat daar overigens van zij - voor dadelijke afwijzing gereed ligt.
De door [B en C] gespecificeerde schade per vennootschap
2.8. In gemeld tussenvonnis is uitgemaakt dat [A] met betrekking tot [B] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit de (koop)overeenkomst en dat hij mogelijk jegens [C] een onrechtmatige daad heeft gepleegd. [B en C] is in de gelegenheid gesteld gespecificeerd en onderbouwd inzichtelijk te maken welke schade door [B] en welke schade door [C] is geleden en welke handelingen en gedragingen van [A] een onrechtmatige daad jegens [C] opleveren.
2.9. [B en C] specificeert een en ander - daargelaten gemelde hiervoor afgewezen vordering inzake de niet betaalde restant-koopsom - thans als volgt.
2.9.1. Wat [B] betreft gaat het om:
A. de extra afwikkelingskosten, aangezien [B] als bestuurder van [C] de crediteuren van laatstgenoemde heeft moeten voldoen hetgeen is geschied door middel van geldleningen, waarvan EUR 27.676,28 onbetaald is gebleven;
B. de kosten ter vaststelling van de schade en de buitengerechtelijke invordering daarvan ad in totaal EUR 8.144,34.
2.9.2. Wat [C] betreft, wordt - naast het hiervoor in rechtsoverweging 2.9.1 onder A gemelde bedrag dat ten behoeve van haar voorwaardelijk is gevorderd - verwezen naar de nog openstaande schuld aan de ABN AMRO-bank (ondernemerskrediet), welk krediet onderwerp was van de tussen partijen gesloten overeenkomst omdat [A] gebruik wilde kunnen maken van onderhavige bancaire faciliteiten. Die schuld is inmiddels opgelopen tot EUR 49.383,21, waarvoor [C] als enige aansprakelijk is.
2.10. De rechtbank overweegt ten aanzien van [B] als volgt. De gevorderde ‘afwikkelingskosten’ ad (per saldo) EUR 27.676,28 zouden betrekking hebben op een door [B] verstrekte ‘lening’ aan [C] om daarmee crediteuren te kunnen voldoen. Door [B]s c.s. is dienaangaande over het causale verband met de onrechtmatige gedragingen van [A] opgemerkt dat, indien deze de onderneming voor diens rekening en risico had voortgezet, [B] dit bedrag nimmer had behoeven te betalen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt evenwel hoe dan ook niet in te zien op grond waarvan en in welk opzicht het niet (kunnen) afbetalen door [C] van deze lening - daargelaten de juridische kwalificatie als lening, de gehoudenheid van [B] tot deze in beginsel onverplichte rechtshandeling en de hoogte van de onderhavige transacties - in dezen aan [A] valt toe te rekenen, zodat dit onderdeel van het gevorderde ten aanzien van [B] dient te stranden.
2.11. Met betrekking tot de kosten ter vaststelling van de schade en de buitengerechtelijke invordering daarvan ad in totaal EUR 8.144,34 verwijst [B en C] naar randnummer 97 van haar conclusie van repliek in conventie, waarbij de daar gemelde kosten overigens in totaal (ten minste) uitkomen op EUR 9.654,34 exclusief BTW, zodat [B en C] geacht wordt de betreffende vordering in zoverre te hebben beperkt. Nu vorenstaande vorderingen ten behoeve van [B] - op de hiervoor aangegeven gronden - zullen worden afgewezen, is ook voor toewijzing van de betreffende kosten ter vaststelling van deze schade en de buitengerechtelijke invordering uiteraard geen plaats.
2.12. Ten aanzien van de verweten handelingen en gedragingen van [A] jegens [C] en de beweerdelijk door haar geleden schade wordt als volgt overwogen.
De rechtbank gaat voorbij aan het eerst in dit stadium van de procedure door [B en C] ingeroepen - en ook overigens nauwelijks toegelichte - derdenbeding als grondslag van haar vorderingen.
In haar pleitnota heeft [B en C] gewezen op het van de ene op de andere dag het bijltje erbij neergooien door [A], zonder te zorgen voor een behoorlijke overdracht en opvolging. De rechtbank is van oordeel dat dit laatste genoegzaam als vaststaand heeft te gelden en dat daarin (ook) een onrechtmatige daad jegens [C] is gelegen, die in beginsel leidt tot de verplichting tot vergoeding van de daardoor geleden schade aan haar. Dat vervolgens is overgegaan tot liquidatie van [C] kan aan bedoelde aansprakelijkheid niet afdoen.
2.13. Het door [B en C] gestelde ten aanzien van de (voorwaardelijk) gevorderde
EUR 27.676,28 uit hoofde van de lening door [B] ten behoeve van (de crediteuren van) [C] kan die vordering evenwel niet dragen, waartoe wordt verwezen naar hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 2.10.
2.14. De debetstand in rekening-courant bij de ABN-AMRO (ondernemerskrediet) bedroeg per 15 november 2007 - de dag van het plotselinge vertrek van [A] -
EUR 48.645,69, welk saldo per 1 september 2007 - conform was overeengekomen - volgens [B en C] nihil was; onderhavige schuld is inmiddels opgelopen tot EUR 49.383,21. Volgens [A] had de kredietfaciliteit (van EUR 50.000,00) per 1 september 2007 een negatiefstand van EUR 19.000,00.
2.15. Dienaangaande zijn in de koopovereenkomst de navolgende bepalingen opgenomen:
3.1.
Tot en met 31 augustus 2007 wordt de onderneming binnen [C] BV gedreven voor rekening en risico van [B] BV en vanaf 1 september 2007 voor rekening en risico van koper;
(…)
5.1
Aan deze overeenkomst is een bijlage gehecht die als integraal onderdeel van deze overeenkomst beschouwd dient te worden. (…)
In bedoelde bijlage is onder meer vermeld:
6.
Uitgangspunt is dat alles zoveel mogelijk blijft zoals het is. De bankrekening met nummer [nummer 1], met de daaraan gekoppelde kredietfaciliteit blijft achter in Advocaten BV. De verkoper blijft (…) wel gemachtigd over deze rekening alsook over de zogenaamde derdenrekening (…) en is toegestaan betalingen die aan Beheer BV toekomen, zelf over te maken op de rekening van Beheer BV. Uiteraard zal aan [A] iedere overboeking gemeld worden. Op die manier zullen stukje bij beetje eerst de vorderingen van Beheer BV op Advocaten BV worden betaald.
7.
Het saldo van de bankrekening met nummer [nummer1] zal per 1 september 2007 EUR 0,00 dienen te zijn.
(…)
17.
[A] dient er voor zorg te dragen dat er altijd voldoende saldo aanwezig is waardoor de door Advocaten BV ontvangen bedragen daadwerkelijk doorgestort kunnen worden op de rekening van Beheer BV.
18.
[A] is het niet toegestaan de debiteuren, wiens betalingen op grond van deze overeenkomst als betaling op haar vorderingen aan [B] toekomen, te laten betalen op een andere bankrekening dan die met nummer [nummer 1] of eventueel de derdenrekening met nummer [nummer 2] dan wel handelingen te verrichten als gevolg waarvan het incasseren van de betalingen op de vorderingen van [B] BV wordt bemoeilijkt. Voor zover in de contractuele verplichtingen tekortgeschoten is, is de Advocaten BV gehouden het daardoor ontstane tekort direct op de bankrekeningen met de nummers [nummer 1] en [nummer 2] aan te vullen en bij gebreke van directe aanvulling rust die plicht tot directe aanvulling op [A]. In geval van een faillissement of surseance van betaling van [C] BV is [A] hoofdelijk aansprakelijk voor het dan nog aan Beheer BV op grond van deze overeenkomst toekomende bedrag.
2.16. De rechtbank heeft in het licht van vorenstaande bepalingen behoefte aan een nadere inzichtelijke toelichting op het verloop van de litigieuze debetstand van de bankrekening [nummer 1] waarvan [B en C] betaling vordert ten einde te kunnen uitmaken of en in hoeverre [A] daarvoor (op grond van onrechtmatige daad) aansprakelijk kan worden gehouden jegens [C]. Zij zal daartoe de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een akte aan de zijde van [B en C] die gelet op de hoofdregel van artikel 150 Rv ter zake de stelplicht en de bewijslast heeft. Voor alle duidelijkheid wordt nog opgemerkt dat de betreffende door [B en C] in het geding gebrachte producties 40 en 47 - anders dan zij kennelijk meent - in dit kader geenszins het vereiste inzicht verschaffen; in het bijzonder wenst de rechtbank daarbij ook te worden geïnformeerd over de debetstand per 1 september 2007, waaromtrent partijen blijkens rechtsoverweging 2.14 eveneens van mening verschillen.
2.17. Ten slotte stelt de rechtbank nog het volgende vast. De kosten van Raadgever en [D] als becijferd in de conclusie van repliek in conventie in de randnummers 98 e.v. ad respectievelijk EUR 40.093,75 en EUR 10.155,00, telkens exclusief BTW, worden klaarblijkelijk - gelet op de inhoud van de akte na pleidooi van [B en C] - in dezen niet langer gehandhaafd. Datzelfde geldt voor de in randnummer 16 van de pleitnota van [B en C] gemelde bedragen in verband met het ontslag van personeel c.a. alsmede de kosten van de door de plaatselijke Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten aangestelde stille curator, ad in totaal EUR 13.368,00.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 15 september 2010 voor het nemen van een akte door [B en C] over hetgeen is vermeld in rechtsoverweging 2.16, waarna [A] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
3.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. J. van der Hulst en mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2010.