ECLI:NL:RBZLY:2010:BO4395
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Kort geding
- J.H. Huijzer
- Rechtspraak.nl
Derdenbeslag onder de Staat: botsende rechten van benadeelde partij en ontnemingsvordering
In deze zaak, die voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad werd behandeld, vorderde eiser, wonende te [woonplaats], dat de Staat der Nederlanden een volledige en correcte opgave zou geven van de beslagen vermogenbestanddelen. Tevens vorderde eiser de opheffing van de door de Staat gelegde beslagen en een verbod voor de Staat om zonder toestemming van eiser tot executie van onroerende zaken over te gaan. De procedure volgde op eerdere veroordelingen van [veroordeelde] voor afpersing, waarbij de Hoge Raad de opgelegde gevangenisstraf en ontnemingsmaatregelen had herzien.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de vermeerdering van eis door eiser in strijd was met de eisen van een goede procesorde, omdat deze niet vooraf was aangekondigd aan de Staat. De Staat voerde aan dat de rechtbank niet bevoegd was, omdat het geschil niet over een onroerende zaak ging, maar over de vraag of de strafvorderlijke conservatoire beslagen opgeheven moesten worden. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de rechtbank Zwolle-Lelystad op basis van de aard van de rechtsverhouding bevoegd was om van de zaak kennis te nemen.
Eiser stelde dat hij een executoriale titel had, terwijl de Staat slechts een conservatoire titel had, en dat hij daarom recht had op opheffing van het beslag. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat zowel eiser als de Staat over een executoriale titel beschikten, en dat de wet een regeling biedt voor uitwinning bij botsende beslagen. Uiteindelijk werden de vorderingen van eiser afgewezen, en werd hij veroordeeld in de proceskosten van de Staat, die op EUR 1.167,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken door mr. J.H. Huijzer op 6 juli 2010.