ECLI:NL:RBZLY:2010:BO6952

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
9 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.662243-10
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot gekwalificeerde doodslag en diefstal met geweld door minderjarige verdachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 9 december 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met een medeverdachte een 93-jarige vrouw in haar woning heeft overvallen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks haar licht verminderd toerekeningsvatbaarheid, zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van poging tot gekwalificeerde doodslag en diefstal met geweld. De feiten vonden plaats op 26 april 2010, toen de verdachte en haar medeverdachte het slachtoffer met een hard voorwerp op het hoofd sloegen en haar bedreigden met een mes om haar sieraden af te nemen. Het slachtoffer raakte ernstig gewond en werd achtergelaten zonder hulp. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en haar medeverdachte zich bewust waren van de risico's van hun handelen en dat zij de kans op de dood van het slachtoffer willens en wetens hebben aanvaard. De rechtbank achtte de poging tot doodslag en de diefstal met geweld wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdachte voor andere tenlastegelegde feiten werd vrijgesproken. De rechtbank legde een jeugddetentie van twaalf maanden op, met de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, en verplichtte de verdachte tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.662243-10 (P)
Uitspraak: 9 december 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
thans verblijvende te [jeugdinrichting].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is aangevangen ter terechtzitting met gesloten deuren van 19 oktober 2010. Het onderzoek ter terechtzitting is op 19 oktober 2010 geschorst en is hervat en opnieuw geschorst ter terechtzitting met gesloten deuren op 9 november 2010. Het onderzoek is hervat ter terechtzitting met gesloten deuren op 25 november 2010. De verdachte is op alle voornoemde terechtzittingen verschenen, telkens bijgestaan door mr. J.G. Wiebes, advocaat te [plaats].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.J.H. Vijlbrief-Smit en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van hetgeen ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht door de moeder van verdachte, door mevrouw S.B. Fransman van de Raad voor de Kinderbescherming, mevrouw M. Kogenhop en mevrouw L.J.T. de Vries, beiden werkzaam bij Bureau Jeugdzorg.
Ter terechtzitting is de verklaring van [gemachtigde], gemachtigde van de benadeelde partij [slachtoffer], zoals deze op het voegingsformulier d.d. 1 oktober 2010 is opgenomen, voorgehouden.
2 DE TENLASTELEGGING
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding. De tenlastelegging is ter terechtzitting van 19 oktober 2010 gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 26 april 2010 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht)
- met een sabeltje, in elk geval een hard voorwerp, op het hoofd heeft geslagen en/of
- tegen het lichaam heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer] met haar hoofd
en/of lichaam tegen een muur en/of op de grond is geklapt/gevallen en/of
- met het hoofd tegen een muur heeft geslagen en/of geduwd en/of gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke vorenomschreven poging doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of
voorafgegaan van enig strafbaar feit (zijnde feit 2), te weten diefstal met geweld in vereniging en/of afpersing in vereniging van één of meer sieraden en/of een geldbedrag
en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of haar mededader(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2.
zij op of omstreeks 26 april 2010 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één of meer sieraden en/of een geldbedrag, in elk geval datgene wat van haar/hun gading bleek te zijn, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van één of meer sieraden en/of een geldbedrag, in elk geval datgene wat van haar/hun gading bleek te zijn, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s) meermalen, althans éénmaal (met kracht)
- met een sabeltje, in elk geval een hard voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of
- tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geduwd, waardoor die [slachtoffer] met haar hoofd en/of lichaam tegen een muur en/of op de grond is geklapt/gevallen en/of
- die [slachtoffer] met het hoofd tegen een muur heeft/hebben geslagen en/of geduwd en/of gegooid en/of
- een sabeltje en/of een mes, in elk geval een op een mes gelijkend voorwerp, tegen de hals/kin, in elk geval tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben gebracht/geduwd/gehouden en/of
- die [slachtoffer] stevig bij haar arm(en)/pols(en) heeft/hebben vastgepakt en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft hebben gezegd: "Doe je ringen af" en/of "Afdoen", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
zij op of omstreeks 13 juni 2010 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Samsung Star, kleur roze), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s) meermalen, althans éénmaal (met kracht)
- tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: "Ik ga je wel slaan", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- haar mededader(s) heeft/hebben aangemoedigd die [slachtoffer 2] te slaan door te zeggen/roepen: "Sla haar gewoon" en/of "Klappen, klappen, klappen", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- in/op/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2], heeft/hebben geslagen/gestompt en/of
- aan de haren van die [slachtoffer 2] heeft/hebben getrokken ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] ten val is gekomen en/of
- die [slachtoffer 2] aan de haren over de grond heeft/hebben gesleept/getrokken en/of
- in/op/tegen het gezicht/hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt, terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag;
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
A.
zij op of omstreeks 13 juni 2010 in de gemeente [plaats] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [adres], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het meermalen, althans éénmaal (met kracht)
- tegen die [slachtoffer 2] zeggen: "Ik ga je wel slaan", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- aanmoedigen van haar mededader(s) om die [slachtoffer 2] te slaan door te zeggen/roepen: "Sla haar gewoon" en/of "Klappen, klappen, klappen", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- slaan/stompen in/op/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of
- aan de haren van die [slachtoffer 2] trekken ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] ten val is gekomen en/of
- die [slachtoffer 2] aan de haren over de grond slepen/trekken en/of
- slaan/stompen en/of schoppen/trappen in/op/tegen het gezicht/hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2], terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag;
en/of
B.
zij op of omstreeks 13 juni 2010 in de gemeente [plaats] met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Samsung Star, kleur roze), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4.
zij in of omstreeks de periode van 13 december 2008 tot en met 7 juli 2010, in de gemeente [[plaats]] althans in Nederland, een voorwerp, te weten een simkaart (provider: KPN, nummer: [simnummer]), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een simkaart (provider: KPN, nummer: [simnummer]), gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist en/of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
4.1 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte van het onder 3 primair en subsidiair onder A ten laste gelegde vrij te spreken. Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten heeft zij gesteld dat deze wettig en overtuigend bewezen verklaard kunnen worden. Zij heeft daartoe – zoals vervat in een schriftelijk requisitoir – kort weergegeven onder meer het navolgende aangevoerd.
Met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte, het geconstateerde letsel, het forensisch onderzoek, de camerabeelden, de telefoongesprekken en MSN-gesprekken, het aangetroffen DNA-materiaal, alsmede de bekennende verklaring van verdachte. De officier van justitie stelt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachte, omdat van tevoren is afgesproken hoe de beroving plaats zou vinden en wie welke rol op zich zou nemen. Verdachte en haar medeverdachte hebben volgens de officier van justitie willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van de overval en het toegepaste geweld zou overlijden. Ondanks het feit dat het slachtoffer hevig bloedde, hebben verdachte en haar medeverdachte hun overval niet gestaakt. Toen zij de woning verlieten, hebben zij het slachtoffer hevig bloedend achtergelaten zonder op enige wijze zich ervoor in te spannen dat hulp aan het slachtoffer werd verleend. Het handelen van verdachten was enkel gericht op financieel gewin.
Voor het onder 3 subsidiair onder B ten laste gelegde heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte, de verklaringen van [medeverdachte], [getuige 1], [getuige 2] en verdachte waaruit naar voren komt dat zij die dag bij de vechtpartij aanwezig waren. Tevens verwijst de officier van justitie naar het MSN-gesprek tussen verdachte en [getuige 3] waarin verdachte zegt dat zij de telefoon heeft gestolen en dat deze te koop is.
De officier van justitie heeft aangegeven dat het onder 4 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, gelet op de aangifte, het feit dat de simkaart op haar kamer is aangetroffen en de verklaring van verdachte zelf dat alles op haar kamer van haar is en dat niemand op haar kamer komt.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – zoals vervat in de pleitnota – kort weergegeven het navolgende aangevoerd.
De verdediging verzoekt in de eerste plaats de processen-verbaal van verhoor verdachte van 15 juli 2010 en van 9 september 2010, uit te sluiten voor het bewijs nu tijdens deze verhoren sprake is van dusdanig politieoptreden dat geconcludeerd moet worden dat er in strijd met het pressieverbod is gehandeld.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de verdediging bepleit dat [slachtoffer] zelf heeft aangegeven bepaalde dingen niet meer te weten en dat ze in de war raakt. Meerdere personen hebben aangegeven dat [slachtoffer] licht dementerend is.
De ouders van verdachte zijn bang dat verdachte uit angst voor de medeverdachte de schuld op zich neemt. Dit lijkt aan te sluiten bij de de auditu-verklaring van [getuige 4] die heeft verklaard dat zij medeverdachte [medeverdachte] heeft horen verklaren dat [medeverdachte] de stoot heeft gegeven waardoor [slachtoffer] is gevallen.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte de opdracht had gekregen om de bewoner aan de kant te duwen en dat ze geen tijd had om na te denken. Verdachte was geschrokken bij het zien van de op leeftijd zijnde [slachtoffer], maar medeverdachte [medeverdachte] voerde de druk op en had haar verboden te stoppen. Terwijl medeverdachte [medeverdachte] de woning heeft doorzocht , is verdachte bij [slachtoffer] gebleven en heeft zij [slachtoffer] naar haar bed proberen te brengen. Aangeefster zelf heeft ook verklaard dat één van de vrouwen bij haar is gebleven.
De verdediging heeft aangevoerd dat het voor de vraag of er sprake is van een poging tot doodslag, relevant is of er na de duw een klap is gegeven met een voorwerp op het hoofd. De verdediging merkt op dat aangeefster daarover niets heeft verklaard. Uit de verklaringen in het dossier is niet gebleken dat er sprake was van een voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, wel om de woning binnen te dringen. Het was niet voorgenomen, voorzien noch is het de bedoeling geweest dat [slachtoffer] met haar hoofd de deurpost raakte. In de aard van de gedraging van verdachte ligt niet het opzet tot de dood besloten. Omdat poging tot doodslag niet kan worden bewezen, kan evenmin poging tot gekwalificeerde doodslag wettig en overtuigend bewezen worden geacht. Ook kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte een mesje of sabeltje voorhanden heeft gehad. Er is geen letsel bij [slachtoffer] geconstateerd dat door een mes kan zijn veroorzaakt. De hoofdwond van [slachtoffer] past bij een klap tegen een deurpost.
De verdediging heeft derhalve vrijspraak bepleit voor het onder 1 ten laste gelegde feit.
Voor het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de verdediging vrijspraak bepleit voor zover dat ziet op afpersing en de gedachtestreepjes 1 en 3 tot en met 6.
De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte weliswaar een bekennende verklaring heeft afgelegd, maar dat zij uitdrukkelijk heeft bestreden dat zij onder bedreiging met geweld en met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen [slachtoffer] heeft gedwongen om ringen of een geldbedrag af te geven. Aangeefster heeft desgevraagd niet kunnen verklaren wie dit gedaan heeft. Verdachte heeft zich over aangeefster bekommerd en is in feite teruggetreden, waardoor zij niet als medepleger kan worden beschouwd voor de handelingen van een ander.
Met betrekking tot het gebruikte geweld kan enkel het tweede gedachtestreepje bewezen worden verklaard. Verdachte heeft aangeefster wel bij haar armen gepakt, maar heeft dit enkel gedaan om hulp te bieden.
De verdediging heeft tevens vrijspraak bepleit van het onder 3 ten laste gelegde. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte de betrokkenheid bij het incident volledig ontkent. Verdachte heeft hierover verklaard dat ze slechts getuige was. Uit de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 2] en uit de verklaringen van de getuigen [getuige 5] en [getuige 2] kan niet worden afgeleid dat verdachte betrokken was bij het incident. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de telefoon niet bij verdachte is aangetroffen na haar aanhouding. Ten slotte heeft de verdediging bepleit dat uit de tekst van de MSN-gesprekken niet blijkt dat in die gesprekken gerefereerd wordt aan het incident op 13 juni 2010.
Tot slot heeft de verdediging vrijspraak bepleit van het onder 4 ten laste gelegde. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de simkaart pas na 2,5 jaar op de zolder is aangetroffen. Verdachte had een slaapkamer op de eerste verdieping, maar heeft na een verblijf op een internaat eerst medio 2009 een slaapplaats op de zolder gekregen, omdat haar slaapkamer op de eerste verdieping was vergeven. Op de zolder stonden ook goederen van de overige familieleden. Tevens zou de vader van verdachte met zijn kennissen op zolder roken. Het aantreffen van de simkaart na een dergelijk lange periode op de zolder kan volgens de verdediging dan ook niet automatisch in verband gebracht worden met verdachte. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat de op de zolder aangetroffen simkaart haar niets zegt. In het geval verdachte de simkaart op de zolder had gezien dan wist zij niet, noch had zij, gelet op het vorenstaande, redelijkerwijs moeten vermoeden dat deze simkaart van enig misdrijf afkomstig was.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De vaststaande feiten:
Feit 1 en 2:
Op 26 april 2010 kwam bij de Regionale Meldkamer van Politie Flevoland de melding binnen dat er een overval had plaatsgevonden in de woning aan [adres] te [plaats].
Op diezelfde dag heeft het team Forensische Opsporing het perceel betreden en sporenonderzoek verricht. Voor en op de dorpel alsmede in de hal van de woning lag een grote plas bloed. Tevens bevond zich in de hal een spoor van bloeddruppels. In de woonkamer werd bij de dorpel van de deur een concentratie van drie bloedvlekken aangetroffen. Vanaf deze bloedvlekken was een veegspoor te zien dat richting het midden van de woonkamer ter hoogte van de zitbank en het eenpersoonsbed liep.
Op 28 april 2010 werd door de GGD arts een letselbeschrijving van het slachtoffer opgemaakt. In het belang van het onderzoek is bij [slachtoffer] wangslijmvlies afgenomen.
Mevrouw [slachtoffer] is op 27 april 2010 en 6 mei 2010 als aangeefster gehoord.
Op 26 en 27 april 2010 en op 19 mei 2010 hebben buurtonderzoeken plaatsgevonden. Naar aanleiding van deze buurtonderzoeken zijn verschillende personen als getuige gehoord.
Op 7 mei 2010 werden de camerabeelden van de [adres] veiliggesteld door de Forensische Opsporingsdienst en op 10 mei 2010 werden deze beelden onderzocht. Op 17 mei 2010 is een passantenonderzoek verricht op de [adres] te [plaats] waarbij onder andere verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn aangetroffen.
[medeverdachte] is op vijf dagen in de periode van mei tot en met juli 2010 geobserveerd. Tevens zijn de camerabeelden ten tijde van het passantenonderzoek bekeken.
Op 14 juni 2010 zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aangehouden naar aanleiding van een straatroof (zie vaststaande feiten bij feit 3). Verdachte is na het verhoor weer heengezonden en medeverdachte [medeverdachte] is in vreemdelingendetentie gegaan. Verdachte is op 22 juni 2010 als getuige gehoord. Direct na het verlaten van het politiebureau is verdachte geobserveerd en haar telefoon werd getapt. Naar aanleiding van sms-berichten die verdachte had gestuurd is door de officier van justitie een bevel onderzoek telecommunicatie internet afgegeven voor de periode van 24 juni 2010 tot en met 8 juli 2010.
Op 28 en 29 juni 2010 zijn als getuige gehoord [getuige 6], [getuige 7], [getuige 4], [getuige 3] en [getuige 8]. Allen zijn vriendinnen van verdachte en medeverdachte. [getuige 8] en [getuige 4] zijn ook een tweede en derde keer als getuige gehoord.
Op 30 juni 2010 werd het bevel gegeven om de telefoon van [getuige 4] af te luisteren.
Op 5 juli 2010 werd medeverdachte [medeverdachte] aangehouden. Ze werd als verdachte gehoord op 5, 6, 13 en 14 juli 2010 en op 9 september 2010, waarbij zij zich voornamelijk beriep op haar zwijgrecht.
Op 7 juli 2010 werd verdachte aangehouden. Ze is als verdachte gehoord op 7, 8, 15, 21 juli en 9 september 2010.
Bij beide verdachten heeft een doorzoeking in de woning plaatsgevonden waarbij verschillende goederen in beslag werden genomen.
Op 30 september 2010 is [getuige 4] opnieuw als getuige gehoord.
Verdachte is op 30 september en op 1 oktober 2010 nogmaals gehoord.
Feit 3:
Op 13 juni 2010 komt bij de regionale Meldkamer van Politie Flevoland de melding binnen dat er een straatroof had plaatsgevonden ter hoogte van de [adres] in [plaats]. De getuigen [getuige 2] en [getuige 5] werden direct kort gehoord. Verdachte, [medeverdachte] en [getuige 1] werden op heterdaad aangehouden. Zij werden op 14 juni 2010 als verdachte gehoord. Op 16 juni 2010 is verdachte op haar eigen verzoek nogmaals gehoord.
Aangeefster [slachtoffer 2] werd op 13 juni 2010 gehoord.
Op 15 juni 2010 werd getuige [getuige 2] nogmaals gehoord en op 17 juni 2010 getuige [getuige 5].
De ingevolge het onderzoek telecommunicatie internet opgenomen MSN-gesprekken zijn uitgelezen.
Feit 4:
Bij de doorzoeking voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde werd een simkaart aangetroffen van de provider KPN, voorzien van nummer [simnummer]. De simkaart blijkt te horen bij het telefoonnummer [telefoonnummer]. Op de simkaart staan sms-berichten die eindigen op 11 december 2008.
Uit het politiesysteem blijkt dat op 13 december 2008 aangifte is gedaan door [slachtoffer 3] van diefstal waarbij onder andere een telefoon was weggenomen.
4.3.2 Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde:
Allereerst ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of er sprake is van strijd met het pressieverbod zoals dat is neergelegd in artikel 29, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Uit hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht, is de rechtbank niet gebleken dat er tijdens de verhoren onaanvaardbare druk door de politie is uitgeoefend op verdachte. De rechtbank concludeert dan ook dat er geen sprake is van strijd met het pressieverbod. Er zal derhalve geen bewijsuitsluiting plaatsvinden.
Op 7 mei 2010 zijn de camerabeelden van de [adres] veiliggesteld en op 10 mei 2010 zijn deze onderzocht. Op de camerabeelden is te zien dat twee vrouwen op 26 april 2010 via steegjes in de richting van het huis van het slachtoffer lopen. Tevens is te zien dat één van de vrouwen gele schoenen draagt. Van de camerabeelden zijn enkele prints gemaakt en één van de prints is verstrekt aan de Criminele Inlichtingen Eenheid regio Flevoland. Uit CIE-informatie volgt dat [medeverdachte] wordt herkend op de print van de camerabeelden.
Op 1 juni 2010 werd op het internet onderzoek gedaan naar [medeverdachte], waaruit volgde dat zij op de site [site] onder de naam [bijnaam] bekend is. Voorts is geconstateerd dat [medeverdachte] op haar armen tatoeages heeft met de t[bijnaam]].
Uit verschillende MSN-gesprekken is gebleken dat verdachte het over “haar [bijnaam]” had en dat “ze geld gingen maken”. In een MSN-gesprek tussen [email adres 1] en [email adres 2] op 26 juni 2010 worden vanaf eerstgenoemd e-mailadres details gegeven die overeenkomen met die van de overval met geweld op [slachtoffer]. Verdachte heeft verklaard dat [email adres 1] haar e-mailadres is.
Bij de doorzoeking bij verdachte thuis zijn gele schoenen in beslag genomen. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat op deze gele schoenen zichtbaar bloed aanwezig was wat tevens positief testte op de tetra-base test, een bloedindicatief middel. Naar aanleiding van het aantreffen van het bloed is door het Nederlands Forensisch Instituut een onderzoek gedaan naar biologische sporen en DNA. Hieruit is gebleken dat het bloed op de schoen matcht met het DNA van [slachtoffer]. Uit aanvullend onderzoek is gebleken dat in de gele schoenen uitsluitend DNA-materiaal van verdachte aanwezig is.
De verdachte heeft bekend dat zij samen met [medeverdachte] had afgesproken om naar de woning van [slachtoffer] te gaan om haar te overvallen. Voor het plegen van deze overval is speciaal een mes aangeschaft door verdachte. [medeverdachte] heeft het adres aangewezen van [slachtoffer]. Volgens een van te voren gemaakte afspraak heeft verdachte het slachtoffer aan de kant geduwd en is zij bij haar gebleven. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat ze bij [slachtoffer] is gebleven omdat ze zich zorgen om haar maakte. De rechtbank hecht aan deze verklaring geen waarde, omdat verdachte eerder bij de politie heeft verklaard dat van te voren was afgesproken dat ze bij het slachtoffer zou blijven om haar stil te houden. Door de duw is [slachtoffer] ten val gekomen. [medeverdachte] heeft ondertussen het huis doorzocht, geld en sieraden weggenomen en vervolgens zijn verdachte en haar mededader snel weggegaan, zonder hulp voor het slachtoffer te regelen. Verdachte heeft verklaard dat zij een deel van het geld heeft ontvangen dat was buitgemaakt bij de overval. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte].
Ten aanzien van de vraag of verdachte en [medeverdachte] opzet hadden op de dood van [slachtoffer] overweegt de rechtbank als volgt.
Eén van de verbalisanten is met [slachtoffer] meegegaan naar het ziekenhuis. Tijdens de rit zag zij dat het slachtoffer hevig bloedde aan haar hoofd en dat het bloed “klopsgewijs” uit haar hoofd gutste. [slachtoffer] verklaarde in flarden wat haar was overkomen. Zij verklaarde dat zij toen zij de deur opendeed een klap of steek op haar hoofd voelde en dat zij vervolgens aan de kant werd gegooid waarbij zij tegen de muur terecht is gekomen. De dader was langs haar heengelopen naar de woonkamer en de bovenverdieping. Vervolgens heeft [slachtoffer] onder dreiging met een mes haar ringen af moeten staan. De behandelend arts gaf als voorlopige conclusie dat het slachtoffer een slagaderlijke bloeding in het hoofd heeft opgelopen als gevolg van geweld. Volgens de arts heeft het slachtoffer geluk gehad, omdat het trauma is opgelopen aan het dikste gedeelte van de schedel en de schedel op dit punt moeilijk te breken is. Uit de letselbeschrijving volgt dat [slachtoffer] onder andere een scherp begrensde wond van 5 cm lengte links op het voorhoofd heeft en een wondje van ongeveer 1 bij 3 cm langs de onderkaakrand rechts. Tevens zijn bij het slachtoffer bloeduitstortingen aan de rechterpols geconstateerd die passen bij een greep rond de pols.
Tijdens het verhoor van aangeefster werd ook door de verbalisanten geconstateerd dat zij een wond op haar voorhoofd had zitten. Aangeefster heeft toen verklaard dat dit door “die griet met die sabel” was gedaan. Tevens constateerden de verbalisanten dat aangeefster onder haar kin een wond had zitten, gelijkend op een snijwondje van ongeveer 1,5 cm. De rechtbank acht de verklaring van aangeefster dat zij op haar hoofd is geslagen en dat zij een mes tegen haar keel gekregen heeft, gelet op de geconstateerde verwondingen geloofwaardig.
Voorts is van belang dat [verdachte] heeft verklaard dat voorafgaand aan de overval met de medeverdachte was afgesproken dat wat er ook gebeuren zou tijdens de uitvoering van het plan om aangeefster te overvallen, zij niet zouden stoppen.
Nu aangeefster, een hoogbejaarde alleenstaande vrouw, op haar hoofd is geslagen, hard is geduwd waardoor zij ten val is gekomen en verdachte en haar mededader haar vervolgens hevig bloedend alleen hebben achtergelaten zonder zich om haar welzijn te bekommeren, hebben verdachte en [medeverdachte] zich blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden en hebben zij deze kans ook willens en wetens aanvaard. Dit blijkt voorts uit het feit dat zij ook daarna geen hulp voor het slachtoffer hebben ingeschakeld.
Aangezien verdachte en [medeverdachte] het plan hadden opgevat een overval te plegen en zij dit plan hebben doorgezet na het door hen toegepaste geweld acht de rechtbank de poging tot gekwalificeerde doodslag wettig en overtuigend bewezen. [medeverdachte] heeft immers, toen verdachte bij aangeefster was die hevig bloedend op de grond lag, het huis van aangeefster doorzocht en sieraden en geld weggenomen, waarna verdachte en [medeverdachte] het huis verlaten hebben. Door aldus te handelen hebben verdachte en [medeverdachte] het leven van [slachtoffer] ondergeschikt gemaakt aan hun hebzucht.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3.3 Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 primair en het onder 3 subsidiair onder A niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank is echter van oordeel dat het onder 3 subsidiair onder B wel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft verklaard dat ze wel bij de vechtpartij aanwezig was, maar niets heeft gedaan. In een MSN-gesprek op 26 juni 2010 wordt met het e-mailadres van verdachte, [emailadres 1] aan [emailadres 3] verteld dat ze een telefoon heeft gestolen bij een gevecht op straat, waarvoor ze is aangehouden en 5 nachten op het politiebureau heeft gezeten. Vervolgens wordt in dat MSN-gesprek door verdachte de telefoon, een roze Samsung, te koop aangeboden. Uit de aangifte is gebleken dat de telefoon die gestolen is een roze Samsung betreft
4.3.4 Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op de aangifte en de aangetroffen simkaart bij verdachte. Verdachte heeft geen goede verklaring gegeven voor de aanwezigheid van de simkaart op het gedeelte van de zolder waar zij verbleef. De simkaart is aangetroffen tussen haar spullen. Tevens heeft verdachte verklaard dat er niemand op de zolder kwam en mocht komen. Op de simkaart staan sms-berichten tot en met 11 december 2008 en in sommige van die berichten wordt aangeefster bij haar (verkorte) naam genoemd.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2, 3 subsidiair onder B en 4 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
zij op 26 april 2010 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer]
- met een hard voorwerp, op het hoofd heeft geslagen en
- tegen het lichaam heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer] tegen een muur en op de grond is gevallen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke vorenomschreven poging doodslag werd gevolgd en vergezeld van enig strafbaar feit (zijnde feit 2), te weten diefstal met geweld in vereniging en/of afpersing in vereniging van sieraden en een geldbedrag
en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
2.
zij op 26 april 2010 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen sieraden en een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
en/of
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van sieraden, toebehorende aan [slachtoffer],
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat zij, verdachte, en/of haar mededader
- met een hard voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en
- tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer] tegen een muur en op de grond is gevallen en
- een op een mes gelijkend voorwerp tegen de hals/kin van die [slachtoffer] heeft gebracht en
- die [slachtoffer] stevig bij haar arm(en)/pols(en) heeft vastgepakt en
- tegen die [slachtoffer] heeft hebben gezegd: "Doe je ringen af" en/of "Afdoen", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
B.
zij op 13 juni 2010 in de gemeente [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Samsung Star, kleur roze), toebehorende aan [slachtoffer 2];
4.
zij in de periode van 13 december 2008 tot en met 7 juli 2010, in de gemeente [[plaats]] een voorwerp, te weten een simkaart (provider: KPN, nummer: [simnummer]), voorhanden heeft gehad, terwijl zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
6 VRIJSPRAAK VAN HET MEER OF ANDERS TENLASTEGELEGDE
Van het onder 1, 2, 3 subsidiair onder B en 4 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
7 DE KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Feit 1:
Medeplegen van een poging tot doodslag gevolgd en vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken, strafbaar gesteld bij artikel 45, artikel 47, artikel 287 en artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, strafbaar gesteld bij artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.
en
Medeplegen van afpersing, strafbaar gesteld bij artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 3 subsidiair onder B:
Diefstal, strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 4:
Schuldwitwassen, strafbaar gesteld bij artikel 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
8 STRAFBAARHEID
Naar het oordeel van de rechtbank zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten, zodat verdachte deswege strafbaar is voor wat te harer laste bewezen is verklaard.
9 OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
9.1 De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot:
- een jeugddetentie voor de duur van achttien maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- de plaatsing in een jeugdinrichting (PIJ) voor de duur van twee jaren;
- de gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van twaalf maanden, subsidiair zes maanden vervangende jeugddetentie als nazorgmaatregel na de plaatsing in een jeugdinrichting, met als invulling ITB Harde Kern voor de duur van twaalf maanden, individuele behandeling bij De Waag, meewerken aan begeleid wonen en behandeling bij Tactus.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan het optreden van de politie bij de verhoren van verdachte op 15 juli 2010 en 9 september 2010 consequenties moeten worden verbonden in het voordeel van verdachte bij het vaststellen van de strafmaat.
Verder heeft de raadsman erop gewezen dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en zich heeft laten beïnvloeden en leiden door de medeverdachte. De verdediging verwijst naar het psychiatrisch rapport van P.M. Boeting en het psychologisch rapport van F.A.M. de Reeper waarin de noodzaak tot behandeling van verdachte wordt genoemd. Verdachte en haar ouders staan positief ten aanzien van een MTFC-plaatsing in combinatie met een WSART training. Door Boeting is ook verplicht reclasseringscontact genoemd.
De verdediging acht het opleggen van een maatregel tot het plaatsen in een jeugdinrichting al dan niet voorwaardelijk, niet gerechtvaardigd.
Tevens verzoekt de verdediging er rekening mee te houden dat verdachte het momenteel erg goed doet en veel vooruitgang laat zien. Het is in het belang van het strafproces dat deze progressie niet wordt verstoord.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van hetgeen de raadsman heeft aangevoerd omtrent het optreden van de politie verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder 4.3.2 is overwogen. De rechtbank is van oordeel dat het optreden van de politie, nu er geen sprake is van een overtreding van het pressieverbod, geen invloed heeft op de strafmaat.
De rechtbank overweegt dat ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht en dat zij – gelet op het bepaalde in voornoemd artikel – bij de bepaling van de strafmaat zal uitgaan van de strafbepaling waarop de zwaarste hoofdstraf is gesteld.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 11 november 2010;
- een psychologisch rapport d.d. 17 september 2010, uitgebracht door F.A.M. de Reeper, Gz-psycholoog;
- een rapport d.d. 8 oktober 2010, uitgebracht door M. Kogenhop, jeugdreclasseringswerker van Bureau Jeugdzorg Flevoland;
- een psychiatrisch rapport d.d. 2 november 2010, uitgebracht door P.M. Boeting, kinder- en jeugdpsychiater, door de rechter-commissaris op 25 oktober 2010 benoemd als deskundige;
- een rapport d.d. 3 november 2010, uitgebracht door mevrouw A. Webbink, raadsonderzoeker en de heer J. van der Zee, teamleider van de Raad voor de Kinderbescherming;
- een aanvullend psychologisch rapport d.d. 3 november 2010, uitgebracht door F.A.M. de Reeper, Gz-psycholoog;
- de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
De Raad voor de Kinderbescherming rapporteert dat eerder opgelegde straffen goed zijn afgerond, maar geen effect hebben gehad op het gedrag van verdachte. Er is sprake van een gedragsstoornis beginnend in de adolescentie. Ze heeft geen zinvolle en gestructureerde vrijetijdsbesteding. Ze heeft een laag zelfgevoel met narcistische trekken. Er is sprake van gebrek aan impulscontrole en van oppositionele, manipulatieve en agressieve neigingen. Bovendien mist verdachte normbesef. De kans op recidive wordt door de Raad als groot ingeschat. De Raad voor de Kinderbescherming acht, gelet op de ernst van het delict, de zeer zorgelijke ontwikkeling, de hoge kans op recidive en de noodzaak tot langdurig intensief behandelen, een gesloten behandeling in een gedwongen kader noodzakelijk en adviseert derhalve een onvoorwaardelijke PIJ op te leggen. Voor een gedragsbeïnvloedende maatregel is de draagkracht vanuit huis te klein.
Ook de Jeugdreclassering rapporteert dat het recidiverisico hoog is. Verdachte is geneigd de schuld bij anderen neer te leggen en geeft sociaal wenselijke antwoorden. De jeugdreclassering adviseert het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en een gedragsbeïnvloedende maatregel in het kader van nazorg met als modules ITB harde kern, individuele behandeling bij De Waag, meewerken aan begeleid wonen en behandeling bij Tactus.
Uit voornoemd rapport van psychiater Boeting komt het volgende naar voren. Bij verdachte is sprake van een gedragsstoornis met de kenmerken van oppositioneel, opstandig en antisociaal gedrag. Onderliggend is er sprake van een zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling en een zich ontwikkelde persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken en een beperkt vermogen tot empathie. Er is sprake van een achterstand in emotioneel en relationeel functioneren, agressie- en gedragsregulatieproblematiek. Verdachte heeft een beperkt vermogen tot het zich verplaatsen en inleven in de ander als persoon, een gebrekkige verinnerlijking van normen en waarden en een gebrekkig functionerend geweten.
De verdachte is als licht tot verminderd toerekeningsvatbaar aan te merken. Het recidiverisico wordt als groot ingeschat.
Uit voornoemd rapport van psycholoog De Reeper d.d. 3 november 2010 komt het volgende naar voren. Bij verdachte is sprake van een ernstige gedragsstoornis bij een (laag)gemiddelde intelligentie. Ze is zwakgestructureerd egocentrisch met een gebrekkige identiteit. Er is sprake van een fors gebrek aan impulscontrole en van oppositionele, manipulatieve en agressieve neigingen wat als antisociale trekken gezien kan worden. Er kan gesproken worden van trekken van low level (core) borderline problematiek (latent), wat te zien is als vroege pathologie met primaire narcistische affectafweer, tegenafhankelijkheid en grote impulsiviteit.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen op de daarvoor in de rapportages genoemde gronden over en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal bij het bepalen van de op te leggen straf rekening houden met het feit dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar was.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de algemene veiligheid van personen het opleggen aan verdachte van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist en voorts dat bedoelde maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De op te leggen maatregel moet de verdachte duidelijk maken dat behandeling noodzakelijk zal zijn alvorens in de samenleving terug te keren en de samenleving waarborg geven dat de verdachte niet met de (ontwikkelings)stoornis die mede aanleiding geweest is tot haar handelen in de samenleving terugkeert.
Voorts heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met haar mededader een alleenstaande vrouw van 93 jaar oud in haar woning overvallen en daarbij het slachtoffer in haar woning met een hard voorwerp op het hoofd geslagen en een harde duw gegeven en haar vervolgens een mes op de keel gezet om haar sieraden afhandig te maken. Zelfs toen het slachtoffer met een ernstige bloeding op de grond lag, hebben verdachte en haar mededader hun delict voortgezet. Vervolgens hebben ze de woning verlaten, zonder zich te bekommeren over het lot van de ernstig bloedende vrouw. Verdachte en haar mededader hebben [slachtoffer] onbeschrijfelijk veel leed toegebracht. Ze hebben hun hebzucht bevredigd zonder enige gedachte aan de gevolgen van hun optreden voor de bejaarde vrouw. De ervaring leert dat de beleving van het geweld, het gevoel van machteloosheid en de uitgestane angst bij slachtoffers van een dergelijk misdrijf nog lang kunnen nawerken, waarbij de omstandigheid dat de overval in de eigen woning heeft plaatsgevonden, de verwerking zal bemoeilijken. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een telefoon en schuldwitwassen van een simkaart.
Dergelijke misdrijven dragen, vooral door het gewelddadige karakter van de overval in de woning, in hoge mate bij aan het ontstaan en in stand houden van gevoelens van onrust in de samenleving en versterken gevoelens van onveiligheid.
Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte ten tijde van het plegen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten net enkele weken de leeftijd van 16 jaar had bereikt.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 27, 77a, 77g, 77h,77i, 77s en 77gg van het Wetboek van Strafrecht.
10 BENADEELDE PARTIJEN
10.1 benadeelde partij [slachtoffer]
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer] – daartoe vertegenwoordigd door [gemachtigde] – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 1.208,20.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van [slachtoffer] hoofdelijk toe te wijzen met oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft niets aangaande deze vordering opgemerkt.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1.208,20, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 1.208,20 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
10.2 benadeelde partij [slachtoffer 2]
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer 2] – daartoe vertegenwoordigd door [gemachtigde 2] – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 115,50.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van [slachtoffer 2] toe te wijzen met oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft niets aangaande deze vordering opgemerkt.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 3 bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 115,50, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 115,50 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
11 BESLISSING
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het onder 3 primair en 3 subsidiair onder A ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1, 2, 3 subsidiair onder B en 4 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1, 2, 3 subsidiair onder B en 4 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering worden gebracht.
De rechtbank legt aan de verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De rechtbank gelast de teruggave aan de verdachte van de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 2 november onder 3 en 4 vermelde voorwerpen, te weten gele muiltjes in tas Jumbo en een Medion mini laptop.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [[plaats]] van een bedrag van € 1.208,20 (zegge: twaalfhonderd en acht euro en twintig eurocent), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.208,20 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of haar mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of haar mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [[plaats]] van een bedrag van € 115,50 (zegge: honderdvijftien euro en vijftig eurocent), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 115,50 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. A.C. Schroten, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. M. Iedema en F.H. Schormans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 december 2010.