RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.660099-10 (P)
Uitspraak: 13 december 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [woonplaats].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.J.W.M. Janssen, en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. H.M.A.W. Erven, advocaat te Almere, en de verdachte naar voren is gebracht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 maart 2010 in de gemeente [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht) op/tegen het borsteen en/of op/tegen de kin en/of op/tegen het (rechter)oog en/of elders in het gezicht, in ieder geval op/tegen/in het lichaam, heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 24 maart 2010 in de gemeente [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht)
- op/tegen het (rechter)oor en/of in het gezicht, in ieder geval op/tegen/in het lichaam, heeft geslagen (waardoor die [slachtoffer 2] met het hoofd tegen een muur aankwam) en/of
- op/tegen de (rechter)knie, in ieder geval op/tegen/in het lichaam, heeft geschopt/getrapt en/of
- bij de (linker)arm heeft vastgepakt en/of (vervolgens) in die (linker)arm heeft geknepen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 maart 2010 tot en met 25 maart 2010 in de gemeente [plaats], althans in Nederland, (telkens) opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer 3] (geboren op 30 mei 2009), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen (telkens) die [slachtoffer 3], welke onder toezicht was gesteld bij haar moeder [slachtoffer 2], zonder toestemming en/of tegen de wil en/of buiten medeweten van die [slachtoffer 2] meegenomen uit een woning (gelegen aan de [adres]) en gebracht naar een zodanige plaats -welke voor die [slachtoffer 2] onbekend was en/of onbekend werd gehouden- waardoor die [slachtoffer 3] (telkens) ontrokken werd aan dat wettig over haar gestelde gezag en/of aan het opzicht van degene die dat desbevoegd over haar uitoefende;
Ten gevolge van een kennelijke vergissing staat in de tenlastelegging van feit 1 in de derde regel "borsteen" in plaats van "borstbeen". De rechtbank herstelt deze vergissing door het laatste te lezen voor het eerste. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting wordt de verdachte daardoor in de verdediging niet geschaad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Vaststaande feiten
Op 24 maart 2010 omstreeks 22.15 uur vernemen [verbalisant X] en [verbalisant Y] dat een vrouw aan de [adres] te [plaats] zou zijn mishandeld door haar ex-vriend. Ter plaatse treffen zij een vrouw, te weten [slachtoffer 2], die verklaart dat haar ex-vriend, te weten verdachte, hun dochter zonder haar toestemming heeft meegenomen en dat zij is mishandeld door verdachte. Vervolgens komt een man, te weten [slachtoffer 1], aanlopen en verklaart verbalisanten dat hij eveneens is mishandeld. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] doen beiden diezelfde dag aangifte.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er in het proces-verbaal van bevindingen een kennelijke verschrijving staat, daar [slachtoffer 1] aangeeft door [slachtoffer 2] te zijn geslagen, terwijl uit de aangifte blijkt dat [slachtoffer 1] verklaart dat verdachte hem heeft geslagen. Indien de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een kennelijke verschrijving, vordert de officier van justitie het horen van de [verbalisant X] en [verbalisant Y].
De officier van justitie acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte van [slachtoffer 1], de getuigenverklaring van [slachtoffer 2] en het door verbalisanten geconstateerde letsel bij aangever.
De officier van justitie acht het onder 2 ten laste gelegde eveneens wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte van [slachtoffer 2] en het bij haar door verbalisanten geconstateerde letsel.
De officier van justitie acht het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Dat de moeder (impliciet) toestemming heeft gegeven aan verdachte om hun dochter mee te nemen acht de officier van justitie niet aannemelijk, aangezien verdachte de moeder heeft mishandeld en later niet wilde vertellen waar hij met hun dochter was.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 ten laste gelegde mishandeling. De politie heeft geverbaliseerd dat aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard zojuist te zijn geslagen door [slachtoffer 2] en derhalve niet door verdachte. Daarbij komt dat het door verbalisanten geconstateerde letsel is ontstaan op een ander moment en een andere plaats dan toen verdachte in de woning aanwezig was, aangezien het een feit van algemene bekendheid is dat het gezicht niet binnen enkele minuten blauw wordt, maar eerst vuurrood blijft. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht een arts als getuige te doen horen omtrent het ontstaan van blauwe plekken.
De raadsvrouw heeft eveneens vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde, aangezien verdachte stellig ontkent, bij aangeefster [slachtoffer 2] geen letsel op haar benen is aangetroffen en het geenszins vaststaat dat de door verbalisanten geconstateerde blauwe plekken op de linkerarm van aangeefster door verdachte zijn veroorzaakt.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 3 ten laste gelegde. Uit de verklaring van verdachte en de verklaring van [getuige 1] kan afgeleid worden dat de moeder (impliciet) toestemming heeft gegeven aan verdachte om hun dochter mee te nemen. Daarbij komt dat bij verdachte het (voorwaardelijke) opzet ontbrak op de onttrekking van de dochter aan het gezag van haar moeder.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1.
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij door verdachte tegen het borstbeen, de kin en in het gezicht is geslagen door verdachte. Getuige [slachtoffer 2] heeft eveneens verklaard dat aangever meerdere malen in zijn gezicht is geslagen door verdachte. Daarbij komt dat [verbalisant X] en [verbalisant Y] letsel bij aangever hebben geconstateerd, te weten een blauw jukbeen aan de rechterkant van het gezicht van aangever. Dit door verbalisanten geconstateerde letsel komt overeen met het letsel dat op de foto is waar te nemen, namelijk een blauw rechteroog bij aangever.
Het verweer van de raadsvrouw dat het letsel van aangever op andere wijze is ontstaan dan als gevolg van die geweldshandeling, acht de rechtbank niet aannemelijk en de rechtbank verwerpt derhalve het verzoek van de raadsvrouw om een arts als getuige te horen.
Gezien het geringe tijdsverloop tussen het ter plaatse komen van [verbalisant X] en [verbalisant Y] op 24 maart 2010 omstreeks 22.25 uur en de inhoud van de aangifte van [slachtoffer 1] op 24 maart 2010 om 23.40 uur, concludeert de rechtbank dat er in het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL2541 2010021484-4 door [verbalisant X] en [verbalisant Y] een kennelijke schrijffout is gemaakt als zij verbaliseren dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij is mishandeld door [slachtoffer 2], terwijl dit kennelijk (op basis van de inhoud van de hiervoor vermelde verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) [verdachte ] dient te zijn.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de onder 1 ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen is.
Feit 2.
Aangeefster heeft verklaard dat zij door verdachte tegen haar rechteroor is geslagen, in haar gezicht is geslagen waardoor zij met haar hoofd tegen de muur aankwam, tegen haar knie is geschopt en bij haar linkerarm is vastgepakt en geknepen. Door [verbalisant X] is bij aangeefster letsel geconstateerd, te weten meerdere blauwe en rode plekken op de linkerarm. Van dit letsel zijn door voornoemde verbalisant foto’s gemaakt, welke als bijlage bij de aangifte van [slachtoffer 2] zijn gevoegd.
Het verweer van de raadsvrouw dat het letsel van aangeefster op andere wijze is ontstaan dan als gevolg van die geweldshandeling, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd en (daardoor) niet aannemelijk en wordt derhalve verworpen.
De rechtbank acht de verklaring van aangeefster geloofwaardig, aangezien zij een gedetailleerde verklaring aflegt omtrent de mishandeling, welke (gedeeltelijk) steun vindt in het door [verbalisant X] geconstateerde letsel. Niet aannemelijk is geworden dat aangeefster haar verklaring heeft afgelegd in strijd met de waarheid. De rechtbank acht derhalve ook het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat enkel zij het ouderlijk gezag heeft over haar en verdachtes – op 30 mei 2009 geboren – dochter, te weten [slachtoffer 3] en dat verdachte hun dochter op 24 maart 2010 zonder haar toestemming uit de woning heeft meegenomen. Verdachte heeft erkend dat hij niet het ouderlijk gezag heeft over zijn dochter [slachtoffer 3], alsook dat hij zijn dochter op 24 maart 2010 vanuit de woning [adres] in [plaats] heeft meegenomen en dat zijn dochter een nacht bij hem – op een voor moeder onbekende locatie – is verbleven.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij hun dochter heeft meegenomen omdat hij de woning van aangeefster geen geschikte plek achtte om zijn dochter achter te laten. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij aangeefster heeft meegedeeld dat hij hun dochter mee zou nemen, dat aangeefster hem niet heeft tegengehouden en dat aangeefster zich niet mondeling heeft verzet toen hij hun dochter meenam. De verklaring van verdachte ter terechtzitting, te weten dat aangeefster hem mondeling toestemming heeft gegeven om hun dochter mee te nemen, acht de rechtbank gelet op het voorgaande ongeloofwaardig.
Uit het niet tegenhouden van verdachte en het niet mondeling verzetten van aangeefster tegen het meenemen van hun dochter door verdachte, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat aangeefster toestemming heeft gegeven aan verdachte om hun dochter uit de woning weg te halen. Dit geldt temeer daar verdachte vlak voordat hij zijn dochter meenam uit de woning aangeefster en aangever [slachtoffer 1] heeft mishandeld, zoals hiervoor onder feit 1 en 2 is overwogen. Nu niet vast is komen te staan dat aangeefster toestemming heeft gegeven aan verdachte om hun dochter uit de woning mee te nemen naar een plaats die aangeefster niet bekend was en niet bekend is geworden acht de rechtbank, mede gelet op het vorenstaande, het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 maart 2010 in de gemeente [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), meermalen, (met kracht) tegen het borstbeen en tegen de kin en tegen het rechteroog en in het gezicht, heeft gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
2.
hij op 24 maart 2010 in de gemeente [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), meermalen, (met kracht)
- tegen het rechteroor en in het gezicht heeft geslagen (waardoor die [slachtoffer 2] met het hoofd tegen een muur aankwam) en
- tegen de rechterknie heeft geschopt en
- bij de linkerarm heeft vastgepakt en (vervolgens) in die linkerarm heeft geknepen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
3.
hij in de periode van 24 maart 2010 tot en met 25 maart 2010 in de gemeente [plaats], telkens opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer 3] (geboren op 30 mei 2009), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag, immers heeft verdachte daar toen (telkens) die [slachtoffer 3], welke onder toezicht was gesteld bij haar moeder [slachtoffer 2], zonder toestemming en/of tegen de wil van die [slachtoffer 2] meegenomen uit een woning (gelegen aan de [adres]) en gebracht naar een zodanige plaats -welke voor die [slachtoffer 2] onbekend was en onbekend werd gehouden- waardoor die [slachtoffer 3] telkens ontrokken werd aan dat wettig over haar gestelde gezag.
Van het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. DE STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit uitsluiten.
Het bewezene levert op:
Feit 1 en 2 telkens:
Mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 3:
Opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaar oud is, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht.
8. DE STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 50 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 25 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de reclassering, ook indien dit inhoud het volgen van een cognitieve vaardigheidstraining.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met het reeds door verdachte ondergane voorarrest, zijn persoonlijke omstandigheden en het gegeven dat zijn justitiële documentatie ziet op een periode waarin verdachte minderjarig was.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte is de woning van zijn ex-vriendin binnen gegaan en heeft daar zowel zijn ex-vriendin als een aanwezige man mishandeld. Hoewel er geen sprake is van geweld binnen de relationele sfeer, tilt de rechtbank zwaar aan dit geweld. In zijn/haar eigen huis behoort men zich veilig te voelen, al dan niet met een eventuele nieuwe partner. Het handelen van verdachte vormt dan ook een ernstige inbreuk op de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers.
Dergelijke feiten hebben in het algemeen een grote impact op (het leven van) een slachtoffer, onder meer in de vorm van gevoelens van angst en onveiligheid.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan onttrekking van het wettig gezag van zijn minderjarige dochter, door haar zonder toestemming en/of tegen de wil van de moeder mee te nemen uit de woning en haar te brengen naar een plaats die voor de moeder onbekend was en onbekend werd gehouden. Door aldus te handelen heeft verdachte het voor de moeder onmogelijk gemaakt haar taak als degene die met het gezag belast is uit te voeren.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een taakstraf, alsmede een voorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om de ernst van de bewezen verklaarde feiten te benadrukken. De rechtbank acht dit van bijzonder belang, aangezien verdachte en het slachtoffer ook in de toekomst aan elkaar verbonden zijn, daar zij samen een dochter hebben.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 2 november 2010;
- een de verdachte betreffend reclasseringsrapport d.d. 8 november 2010 uitgebracht door J. Smits, reclasseringswerker van de Reclassering Nederland;
- een de verdachte betreffend reclasseringsrapport d.d. 28 juni 2010 uitgebracht door A. Wierts, reclasseringswerker van de Reclassering Nederland.
10. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en verklaart verdachte derhalve strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 50 uren;
beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 25 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf;
bepaalt dat de tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
veroordeelt de verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht, ook indien dit inhoudt het volgen van een cognitieve vaardigheidstraining;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mr. M. Iedema, voorzitter, mr. F.H. Schormans en mr. W.F. Roelink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2010.
Mr. Roelink voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.