ECLI:NL:RBZLY:2010:BP0008

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
30 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.630094-06
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensensmokkel met een Roemeense werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 30 november 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man, aangeduid als verdachte A, die werd beschuldigd van mensensmokkel. De rechtbank oordeelde dat verdachte A, uit winstbejag, een Roemeense man, aangeduid als slachtoffer, heeft geholpen bij het verkrijgen van verblijf in Nederland. Verdachte A had ernstige redenen om te vermoeden dat het verblijf van het slachtoffer illegaal was, aangezien hij het slachtoffer in een caravan zonder sanitaire voorzieningen en verwarming huisvestte en hem een laag loon beloofde voor zijn werkzaamheden. De rechtbank nam in overweging dat de behandeling van de zaak onredelijk lang had geduurd, wat invloed had op de strafmaat. Uiteindelijk werd verdachte A veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 dagen en een geldboete van €10.000,-. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mensensmokkel, maar sprak hem vrij van de beschuldiging van uitbuiting, omdat het slachtoffer niet onder slechte omstandigheden leefde en werkte. De rechtbank benadrukte dat het gedrag van verdachte A bijdroeg aan de instandhouding van een illegaal circuit en dat dit niet getolereerd kan worden. De uitspraak is een belangrijke reminder van de verantwoordelijkheden van werkgevers ten aanzien van de arbeidsomstandigheden van hun werknemers, vooral in het licht van de wetgeving omtrent vreemdelingen en arbeid.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr.: 07.630094-06
Uitspraak: 30 november 2010
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte A],
geboren op [1955 te plaats],
wonende te [adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2007, 2 juni 2009 en 2 november 2010. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.G.J. Hendriksen, advocaat te Zwolle.
De officier van justitie, mr. A.J. de Loor, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 dagen en een werkstraf van 240 uren.
Het onderzoek ter terechtzitting is op 16 november 2010 heropend en terstond weer gesloten, waarbij de uitspraak is bepaald op 30 november 2010.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2005
tot en met 27 november 2005 te Schuinesloot, gemeente Hardenberg, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, genaamd [slachtoffer], (telkens) door fraude en/of misleiding danwel door misbruik van uit
feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een
kwetsbare positie en/of door het geven van voordelen van betalingen of
voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die [slachtoffer] heeft doen
overkomen en/of gehuisvest en/of opgenomen en/of (vervolgens) gedwongen of
bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten
dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs
moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten, immers heeft/hebben verdachte en/of één of
meer van zijn mededader(s):
- contact gezocht (via een derde) met die [slachtoffer] (in Roemenië) en/of (aldaar)
die [slachtoffer] voorgesteld om in Nederland voor het bedrijf van verdachte en/of
zijn mededader(s) te komen werken en/of (daarbij) die [slachtoffer] kenbaar gemaakt
dat hij dan (veel) meer geld (400,- á 500,- euro per maand) kon gaan verdienen
en/of
- één of meermalen een formulier "uitnodiging voor een vakantie" aan die
[slachtoffer] doen toekomen en/of meegegeven teneinde die [slachtoffer] als toerist naar
Nederland te laten komen en/of
- één of meermalen een heenreis- en retourreisticket aan die [slachtoffer] heeft doen
toekomen teneinde de reis naar Nederland te kunnen maken en/of
- die [slachtoffer] (in Nederland) in een caravan (deels ingericht als schafkeet)
zonder sanitaire voorzieningen en/of verwarming, nabij/naast het bedrijf van
verdachte en/of zijn medader(s) ondergebracht en/of gehuisvest en/of
- die [slachtoffer] gedurende zes dagen per week tewerk gesteld binnen het bedrijf van
verdachte en/of zijn mededader(s) en/of (daarbij) die [slachtoffer] een loon van 100,-
euro per week heeft toegezegd en/of voornoemd loon (telkens) na afloop van een
(arbeids)periode van 3 maanden aan die [slachtoffer] contant heeft uitbetaald en/of
- die [slachtoffer], tijdens zijn verblijf in Nederland, voorzien van levensmiddelen
en/of rookwaren en/of beddengoed en/of
- die [slachtoffer] heeft opgenomen in de familiekring van verdachte en/of zijn
mededader(s) teneinde die [slachtoffer] met geen andere personen in contact te laten
komen en/of
- die [slachtoffer] heeft belemmerd bezoek af te leggen aan andere werknemers van
verdachte en/of
- overige werknemers heeft verboden die [slachtoffer] (na werktijd) mee te nemen en/of
uit te nodigen en/of
- die [slachtoffer] toegezegd dat zij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een
werkvergunning zouden regelen en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd - nadat deze zijn laatst verdiende loon in ontvangst
wilde nemen - dat hij weg moest gaan en/of dat zij, verdachte en/of zijn
mededader(s), anders de politie in kennis zouden stellen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2003 tot en met 31 december 2004 te Schuinesloot, gemeente Hardenberg, althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, te weten
[slachtoffer], meermalen uit winstbejag behulpzaam is/zijn geweest bij het verschaffen van de toegang tot en het zich verschaffen van verblijf in Nederland, immers heeft/hebben verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s)
- één of meermalen een formulier "uitnodiging voor een vakantie" aan die [slachtoffer]
doen toekomen en/of meegegeven teneinde die [slachtoffer] als toerist naar Nederland
te laten komen en/of
- één of meermalen de kosten voor de heen- en terugreis aan die [slachtoffer] doen toekomen teneinde de in- en uitreis naar en/of van Nederland te kunnen maken en/of
- die [slachtoffer] (in Nederland) in een caravan (deels ingericht als schafkeet, zonder sanitaire voorzieningen en/of verwarming) nabij/naast het bedrijf van verdachte en/of zijn mededader(s) ondergebracht en/of gehuisvest en/of
- die [slachtoffer] gedurende zes dagen per week tewerk gesteld binnen het bedrijf van
verdachte en/of zijn mededader(s) en/of (daarbij) die [slachtoffer] een loon van 100,-
euro per week heeft toegezegd en/of voornoemd loon (telkens) na afloop van een
(arbeids)periode van 3 maanden aan die [slachtoffer] contant uitbetaald en/of
- die [slachtoffer], tijdens zijn verblijf in Nederland, voorzien van levensmiddelen
en/of rookwaren en/of beddengoed en/of
- die [slachtoffer] toegezegd dat zij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een
werkvergunning zouden regelen,
terwijl hij/zij wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang en/of het verblijf wederrechtelijk was/waren,
en/of
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 27 november 2005 te Schuinesloot, gemeente Hardenberg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, te weten [slachtoffer], meermalen, behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van de toegang tot en het uit winstbejag verschaffen van verblijf in Nederland, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s)
- één of meermalen een formulier "uitnodiging voor een vakantie" aan die [slachtoffer]
doen toekomen en/of meegegeven teneinde die [slachtoffer] als toerist naar Nederland
te laten komen en/of
- één of meermalen de kosten voor de heen- en terugreis aan die [slachtoffer] doen toekomen teneinde de in- en uitreis naar en/of van Nederland te kunnen maken en/of
- die [slachtoffer] (in Nederland) in een caravan (deels ingericht als schafkeet, zonder sanitaire voorzieningen en/of verwarming) nabij/naast het bedrijf van verdachte en/of zijn mededader(s) ondergebracht en/of gehuisvest en/of
- die [slachtoffer] gedurende zes dagen per week tewerk gesteld binnen het bedrijf van
verdachte en/of zijn mededader(s) en/of (daarbij) die [slachtoffer] een loon van 100,-
euro per week heeft toegezegd en/of voornoemd loon (telkens) na afloop van een
(arbeids)periode van 3 maanden aan die [slachtoffer] contant uitbetaald en/of
- die [slachtoffer], tijdens zijn verblijf in Nederland, voorzien van levensmiddelen
en/of rookwaren en/of beddengoed en/of
- die [slachtoffer] toegezegd dat zij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een
werkvergunning zouden regelen,
terwijl hij/zij wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang en/of het verblijf wederrechtelijk was/waren,
BEWIJS
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Aan verdachte is - in de ten laste gelegde periode geldende - artikel 273a lid 1 sub 4 Wetboek van Strafrecht ten laste gelegd. In artikel 273a Sr is mensenhandel strafbaar gesteld. Lid 1 sub 4 betreft de strafbaarstelling van degenen die gebruik maken van een uitbuitingssituatie. Anders dan de Officier van Justitie is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige zaak niet is gebleken van uitbuiting in de zin van voormeld artikel.
Hoewel uit de stukken kan worden afgeleid dat [slachtoffer] op bepaalde momenten veel uren heeft gemaakt en dat tegenover zijn werkzaamheden, voor Nederlandse begrippen, weinig geldelijke beloning stond, is ook gebleken dat [slachtoffer] door het gezin van verdachte als gast werd behandeld en dat hij voor onderdak en levensonderhoud geen kosten behoefde te maken. Zo at hij drie keer per dag een maaltijd met het gezin van verdachte, werd zijn was gedaan en werd hij ruimschoots voorzien van drankjes en sigaretten. Voorts kon hij gebruik maken van voorzieningen in de woning van verdachte, nam hij deel aan uitstapjes met het gezin en keek hij in de avonduren regelmatig tezamen met het gezin televisie. De caravan waarin [slachtoffer] sliep was sober ingericht maar beschikte over een elektrische verwarming en water. Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat hij het nooit koud heeft gehad in de caravan. Van slechte woonomstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden gesproken. Het dossier biedt voorts geen aanknopingspunten voor de stelling dat [slachtoffer] heeft gewerkt onder slechte werkomstandigheden en evenmin dat het voor [slachtoffer] onmogelijk was om zich aan de situatie waarin hij zich bevond te onttrekken. Vastgesteld kan worden dat [slachtoffer] zelf over zijn paspoort beschikte en dat hij naar eigen zeggen vrij was om eerder naar Roemenië terug te keren. Ten slotte is onvoldoende gebleken dat [slachtoffer] in een sociaal isolement verkeerde. Deze omstandigheden tezamen genomen leiden tot het oordeel dat niet gesproken kan worden van een exces. Van uitbuiting is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
Daar komt bij dat uit de inhoud van het dossier onvoldoende feiten en omstandigheden blijken waaruit kan worden afgeleid dat verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid in de zin van voormeld artikel. Veeleer lijkt sprake geweest te zijn van een situatie waarin [slachtoffer] zelf, uit eigen beweegredenen, ervoor heeft gekozen om naar Nederland te komen en vervolgens om daar werkzaamheden te gaan verrichten. Dit wordt ondersteund door het feit dat [slachtoffer] steeds perioden van 3 maanden in Nederland verbleef en na de eerste periode op eigen gelegenheid vijf maal terug is gekomen.
Het voorgaande leidt ertoe dat ter zake van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 oktober 2003 tot en met 27 november 2005 [slachtoffer] uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij ernstige redenen had te vermoeden dat dit verblijf wederrechtelijk was.
Door de verdediging is betoogd dat van winstbejag geen sprake was omdat verdachte de bedoeling had [slachtoffer] als een stagiair in Nederland werkervaring te laten opdoen.
De rechtbank volgt deze opvatting niet. Genoegzaam is komen vast te staan dat [slachtoffer] heeft gefunctioneerd als een goedkope arbeidskracht, alsmede dat verdachte en [slachtoffer] reeds in Roemenië hebben gesproken over het verrichten van arbeid tegen een bepaalde vergoeding. Voorts heeft verdachte zelf verklaard over het oprichten van een bedrijf tezamen met [slachtoffer] met de bedoeling landbouwmachines in Roemenië winstgevend te gaan verkopen. In dit kader kan voorts worden gewezen op de verklaring van verdachte (weergegeven op pagina 255 van het politiedossier) die hij tegenover de politie heeft afgelegd. Hierin heeft hij verklaard dat hij financieel voordeel heeft genoten door [slachtoffer] werkzaamheden te laten verrichten en dat een Nederlandse arbeidskracht veel meer kost. Verdachte verklaarde voorts dat [slachtoffer] “op papier als toerist” in Nederland was en dat hij wist dat het “niet helemaal zuiver was” om [slachtoffer] te laten werken. Hij dacht echter dat dit een lichte overtreding was. Het voorgaande in aanmerking genomen acht de rechtbank bewezen dat verdachte uit winstbejag [slachtoffer] behulpzaam is geweest bij het verblijf in Nederland.
Namens verdachte is voorts aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte wist of redenen had te vermoeden dat het verblijf van [slachtoffer] wederrechtelijk was. Dit verweer wordt verworpen.
Op grond van de Vreemdelingenwet kunnen Roemenen gedurende drie maanden rechtmatig in Nederland verblijven door gebruik te maken van een zogenaamde vrije termijn. Daarbij moeten zij wel voldoen aan de voorwaarden genoemd in artikel 12 van de Vreemdelingenwet. Een van deze voorwaarden is dat de vreemdeling geen arbeid verricht voor een werkgever in strijd met de Wet Arbeid Vreemdelingen. Op het moment dat de vreemdeling werkzaamheden gaat verrichten voor een werkgever wordt het verblijf van rechtswege wederrechtelijk.
Gelet op de verklaring van verdachte dat hij wist dat [slachtoffer] “op papier” als toerist in Nederland was en het laten werken van [slachtoffer] “niet helemaal zuiver was”, had hij in ieder geval een vermoeden omtrent de wederrechtelijkheid daarvan en had dit een reden behoren te zijn om daarnaar navraag te doen. Daarbij kan ook worden gewezen op de verklaring van [slachtoffer] waaruit volgt dat verdachte en hij een afspraak hebben gemaakt over hetgeen [slachtoffer] zou moeten verklaren in het geval dat de politie een controle zouden doen. Dit leidt tot de conclusie dat ook het bestanddeel “wist of ernstige redenen had te vermoeden dat het verblijf wederrechtelijk was” bewezen wordt geacht.
Dit leidt tot de volgende bewezenverklaring:
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2003 tot en met 27 november 2005 te Schuinesloot, gemeente Hardenberg, een ander, te weten [slachtoffer], meermalen uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, immers heeft verdachte:
- één of meermalen de kosten voor de terugreis aan die [slachtoffer] doen toekomen teneinde de uitreis van Nederland te kunnen maken en
- die [slachtoffer] (in Nederland) in een caravan (deels ingericht als schafkeet, zonder sanitaire voorzieningen) nabij het bedrijf van verdachte ondergebracht en/of gehuisvest en
- die [slachtoffer] tewerk gesteld binnen het bedrijf van verdachte en (daarbij) die [slachtoffer] een loon van 100,- euro per week heeft toegezegd en/of voornoemd loon (telkens) na afloop van een
(arbeids)periode van 3 maanden aan die [slachtoffer] contant uitbetaald en
- die [slachtoffer], tijdens zijn verblijf in Nederland, voorzien van levensmiddelen
en rookwaren en beddengoed en
terwijl hij/zij wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang en/of het verblijf wederrechtelijk was/waren,
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Mensensmokkel,
of
Uit winstbejag behulpzaam bij het verblijven in Nederland, terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is,
strafbaar gesteld bij artikel 197a lid 2.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Bij de bepaling van de strafsoort heeft de rechtbank in het bijzonder navolgende overwogen.
Vooropgesteld wordt dat verdachte uit winstbejag [slachtoffer] behulpzaam is geweest bij het verschaffen van verblijf in Nederland terwijl hij ernstige redenen had te vermoeden dat het werken en daarmee het verblijf van [slachtoffer] wederrechtelijk was. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan mensensmokkel. Door mensensmokkel wordt het overheidsbeleid inzake de bestrijding van illegaal verblijf in Nederland doorkruist en bijgedragen aan de instandhouding van een illegaal circuit. Daardoor kan het maatschappelijk verkeer worden gefrustreerd en gecorrumpeerd en het beeld en de positie van de legale vreemdeling worden geschaad. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
In het voordeel van de verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de behandeling van de onderhavige strafzaak onredelijk lang heeft geduurd. Na de datum van in verzekeringsstelling van verdachte zijn 55 maanden voorbij gegaan alvorens in deze zaak tot een afronding kon worden gekomen. Daarmee is de redelijke termijn waarbinnen een strafzaak afgedaan moet zijn - die in het algemeen op 24 maanden wordt gesteld - fors overschreden, zonder dat daarvoor een rechtvaardiging of aanwijsbare verklaringen voor aan te wijzen zijn.
Verdachte en zijn gezin zijn gedurende een hele lange periode in afwachting geweest van de uiteindelijke behandeling van deze strafzaak en hebben daarbij de nodige spanningen ondervonden. Dit heeft consequenties voor de strafmaat.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie d.d. 26 augustus 2010, waaruit blijkt dat verdachte met uitzondering van een overtreding van de milieuwet - waarvoor hij een transactie heeft voldaan - een blanco strafblad heeft.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een geldboete een passende straf.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 23, 24, 24c en 27 Sr. .
BESLISSING
Het onder 1 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 dagen.
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling van een geldboete van € 10.000,00 (zegge: tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 85 dagen.
Aldus gewezen door mr. G.A. Versteeg, voorzitter, mrs. J.N. Bartels en G. Neppelenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van W.F. Grotenhuis als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 november 2010.
Mr. Neppelenbroek en de griffier mevrouw Grotenhuis voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.