ECLI:NL:RBZLY:2010:BP0010

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
6 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.440088-06
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte B in mensenhandelzaak; veroordeling van broer A wegens mensensmokkel

In de zaak van het openbaar ministerie tegen verdachte B heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 30 november 2010 uitspraak gedaan. Verdachte B werd vrijgesproken van mensenhandel, terwijl zijn broer, verdachte A, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 dagen en een boete van €10.000,- wegens mensensmokkel. De rechtbank oordeelde dat niet was komen vast te staan dat verdachte B het verblijf van het slachtoffer had toegestaan om er zelf beter van te worden. De rechtbank concludeerde dat verdachte B zich naar de wensen van zijn broer had gevoegd uit respect voor de familiebanden. Het was vooral verdachte A die in contact was gekomen met het slachtoffer in Roemenië en de afspraken met hem had gemaakt.

De rechtbank overwoog dat er onvoldoende bewijs was voor uitbuiting in de zin van artikel 273a van het Wetboek van Strafrecht. Hoewel het slachtoffer veel uren had gewerkt voor een lage beloning, werd hij door de familie van verdachte A als gast behandeld en had hij geen kosten voor onderdak en levensonderhoud. De omstandigheden waaronder het slachtoffer verbleef, waren niet zodanig dat er van uitbuiting gesproken kon worden. De rechtbank oordeelde dat het slachtoffer zelf had gekozen om naar Nederland te komen en daar te werken, wat werd ondersteund door zijn herhaalde bezoeken aan Nederland.

Uiteindelijk leidde het gebrek aan bewijs voor de tenlasteleggingen tot de vrijspraak van verdachte B voor zowel mensenhandel als het helpen bij het verschaffen van verblijf in Nederland. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat verdachte B op de hoogte was van of betrokken was bij de manier waarop het slachtoffer toegang tot Nederland had gekregen. De beslissing van de rechtbank werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr.: 07.440088-06
Uitspraak: 30 november 2010
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte B],
geboren op [1955 te plaats],
wonende te [adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2007, 2 juni 2009 en 2 november 2010. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr.C.F. Roza, advocaat te Zwolle.
De officier van justitie, mr. A.J. de Loor, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 dagen en een werkstraf van 240 uren.
Het onderzoek ter terechtzitting is op 16 november 2010 heropend en terstond weer gesloten, waarbij de uitspraak is bepaald op 30 november 2010.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2005
tot en met 27 november 2005 te Schuinesloot, gemeente Hardenberg, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, genaamd [slachtoffer], (telkens) door fraude en/of misleiding danwel door misbruik van uit
feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een
kwetsbare positie en/of door het geven van voordelen van betalingen of
voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die [slachtoffer] heeft doen
overkomen en/of gehuisvest en/of opgenomen en/of (vervolgens) gedwongen of
bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten
dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs
moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten, immers heeft/hebben verdachte en/of één of
meer van zijn mededader(s):
- contact gezocht (via een derde) met die [slachtoffer] (in Roemenië) en/of (aldaar)
die [slachtoffer] voorgesteld om in Nederland voor het bedrijf van verdachte en/of
zijn mededader(s) te komen werken en/of (daarbij) die [slachtoffer] kenbaar gemaakt
dat hij dan (veel) meer geld (400,- á 500,- euro per maand) kon gaan verdienen
en/of
- één of meermalen een formulier "uitnodiging voor een vakantie" aan die
[slachtoffer] doen toekomen en/of meegegeven teneinde die [slachtoffer] als toerist naar
Nederland te laten komen en/of
- één of meermalen een heenreis- en retourreisticket aan die [slachtoffer] heeft doen
toekomen teneinde de reis naar Nederland te kunnen maken en/of
- die [slachtoffer] (in Nederland) in een caravan (deels ingericht als schafkeet)
zonder sanitaire voorzieningen en/of verwarming, nabij/naast het bedrijf van
verdachte en/of zijn medader(s) ondergebracht en/of gehuisvest en/of
- die [slachtoffer] gedurende zes dagen per week tewerk gesteld binnen het bedrijf van
verdachte en/of zijn mededader(s) en/of (daarbij) die [slachtoffer] een loon van 100,-
euro per week heeft toegezegd en/of voornoemd loon (telkens) na afloop van een
(arbeids)periode van 3 maanden aan die [slachtoffer] contant heeft uitbetaald en/of
- die [slachtoffer], tijdens zijn verblijf in Nederland, voorzien van levensmiddelen
en/of rookwaren en/of beddengoed en/of
- die [slachtoffer] heeft opgenomen in de familiekring van verdachte en/of zijn
mededader(s) teneinde die [slachtoffer] met geen andere personen in contact te laten
komen en/of
- die [slachtoffer] heeft belemmerd bezoek af te leggen aan andere werknemers van
verdachte en/of
- overige werknemers heeft verboden die [slachtoffer] (na werktijd) mee te nemen en/of
uit te nodigen en/of
- die [slachtoffer] toegezegd dat zij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een
werkvergunning zouden regelen en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd - nadat deze zijn laatst verdiende loon in ontvangst
wilde nemen - dat hij weg moest gaan en/of dat zij, verdachte en/of zijn
mededader(s), anders de politie in kennis zouden stellen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2003 tot en met 31 december 2004 te Schuinesloot, gemeente Hardenberg, althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, te weten
[slachtoffer], meermalen uit winstbejag behulpzaam is/zijn geweest bij het verschaffen van de toegang tot en het zich verschaffen van verblijf in Nederland, immers heeft/hebben verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s)
- één of meermalen een formulier "uitnodiging voor een vakantie" aan die [slachtoffer]
doen toekomen en/of meegegeven teneinde die [slachtoffer] als toerist naar Nederland
te laten komen en/of
- één of meermalen de kosten voor de heen- en terugreis aan die [slachtoffer] doen toekomen teneinde de in- en uitreis naar en/of van Nederland te kunnen maken en/of
- die [slachtoffer] (in Nederland) in een caravan (deels ingericht als schafkeet, zonder sanitaire voorzieningen en/of verwarming) nabij/naast het bedrijf van verdachte en/of zijn mededader(s) ondergebracht en/of gehuisvest en/of
- die [slachtoffer] gedurende zes dagen per week tewerk gesteld binnen het bedrijf van
verdachte en/of zijn mededader(s) en/of (daarbij) die [slachtoffer] een loon van 100,-
euro per week heeft toegezegd en/of voornoemd loon (telkens) na afloop van een
(arbeids)periode van 3 maanden aan die [slachtoffer] contant uitbetaald en/of
- die [slachtoffer], tijdens zijn verblijf in Nederland, voorzien van levensmiddelen
en/of rookwaren en/of beddengoed en/of
- die [slachtoffer] toegezegd dat zij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een
werkvergunning zouden regelen,
terwijl hij/zij wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang en/of het verblijf wederrechtelijk was/waren,
en/of
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met27 november 2005 te Schuinesloot, gemeente Hardenberg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, te weten [slachtoffer], meermalen, behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van de toegang tot en het uit winstbejag verschaffen van verblijf in Nederland, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s)
- één of meermalen een formulier "uitnodiging voor een vakantie" aan die [slachtoffer]
doen toekomen en/of meegegeven teneinde die [slachtoffer] als toerist naar Nederland
te laten komen en/of
- één of meermalen de kosten voor de heen- en terugreis aan die [slachtoffer] doen toekomen teneinde de in- en uitreis naar en/of van Nederland te kunnen maken en/of
- die [slachtoffer] (in Nederland) in een caravan (deels ingericht als schafkeet, zonder sanitaire voorzieningen en/of verwarming) nabij/naast het bedrijf van verdachte en/of zijn mededader(s) ondergebracht en/of gehuisvest en/of
- die [slachtoffer] gedurende zes dagen per week tewerk gesteld binnen het bedrijf van
verdachte en/of zijn mededader(s) en/of (daarbij) die [slachtoffer] een loon van 100,-
euro per week heeft toegezegd en/of voornoemd loon (telkens) na afloop van een
(arbeids)periode van 3 maanden aan die [slachtoffer] contant uitbetaald en/of
- die [slachtoffer], tijdens zijn verblijf in Nederland, voorzien van levensmiddelen
en/of rookwaren en/of beddengoed en/of
- die [slachtoffer] toegezegd dat zij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een
werkvergunning zouden regelen,
terwijl hij/zij wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang en/of het verblijf wederrechtelijk was/waren,
BEWIJS
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Aan verdachte is overtreding van artikel 273a lid 1 sub 4 Wetboek van Strafrecht (Sr) ten laste gelegd, zoals deze bepaling in de ten laste gelegde periode gold. In dat artikel 273a Sr is mensenhandel strafbaar gesteld. Lid 1 sub 4 betreft de strafbaarstelling van degenen die gebruik maken van een uitbuitingssituatie. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige zaak niet is gebleken van uitbuiting in de zin van voormeld artikel.
Hoewel uit de stukken kan worden afgeleid dat [slachtoffer] op bepaalde momenten veel uren heeft gemaakt en dat tegenover zijn werkzaamheden, voor Nederlandse begrippen, weinig geldelijke beloning stond, is ook gebleken dat [slachtoffer] door het gezin van medeverdachte [verdachte A] als gast werd behandeld en dat hij voor onderdak en levensonderhoud geen kosten behoefde te maken. Zo at hij drie keer per dag een maaltijd met het gezin van de medeverdachte, werd zijn was gedaan en werd hij ruimschoots - eveneens kosteloos - voorzien van drankjes en sigaretten. Voorts kon hij gebruik maken van voorzieningen in de woning van [verdachte A], nam hij deel aan uitstapjes met het gezin en keek hij in de avonduren regelmatig tezamen met het gezin televisie. De caravan waarin [slachtoffer] sliep was sober ingericht maar beschikte over een elektrische verwarming en water. Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat hij het nooit koud heeft gehad in de caravan. Van slechte woonomstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden gesproken. Het dossier biedt voorts geen aanknopingspunten voor de stelling dat [slachtoffer] heeft gewerkt onder slechte werkomstandigheden en evenmin dat het voor [slachtoffer] onmogelijk was om zich aan de situatie waarin hij zich bevond te onttrekken. Vastgesteld kan worden dat [slachtoffer] zelf over zijn paspoort beschikte en dat hij naar eigen zeggen vrij was om eerder naar Roemanie terug te keren. Ten slotte is onvoldoende gebleken dat [slachtoffer] in een sociaal isolement verkeerde. Deze omstandigheden tezamen genomen leiden tot het oordeel dat wellicht gezegd kan worden dat [slachtoffer] werkzaam is geweest onder omstandigheden die naar Nederlandse maatstaven minder gebruikelijk waren maar niet zodanig dat zonder meer van uitbuiting gesproken moet worden.
Daar komt bij dat uit de inhoud van het dossier onvoldoende feiten en omstandigheden blijken waaruit kan worden opgemaakt dat verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid in de zin van voormeld artikel. Veeleer lijkt sprake geweest te zijn van een situatie waarin [slachtoffer] zelf uit eigen beweegredenen ervoor heeft gekozen om naar Nederland te komen en vervolgens om daar werkzaamheden te gaan verrichten. Dit wordt ondersteund door het feit dat [slachtoffer] steeds perioden van 3 maanden in Nederland verbleef en na de eerste periode op eigen gelegenheid vijf maal terug is gekomen.
Het voorgaande leidt ertoe dat verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Het onder 2 ten laste gelegde acht de rechtbank in het geval van verdachte evenmin wettig en overtuigend bewezen.
Ten laste gelegd is dat verdachte in de periode van 1 oktober 2003 tot en met 27 november 2005 [slachtoffer] uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij ernstige redenen had te vermoeden dat dit verblijf wederrechtelijk was.
In de onderhavige zaak kan worden vastgesteld dat verdachte een aandeel heeft gehad in het faciliteren van het verblijf van [slachtoffer] in Nederland. De caravan waarin [slachtoffer] verbleef stond op zijn erf en hij heeft geen actie ondernomen om dit verblijf te beëindigen. Echter, hoewel hij als maat van de maatschap wellicht heeft meegeprofiteerd van het voordeel dat door het verrichten van werkzaamheden door [slachtoffer] is ontstaan, is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om in het geval van verdachte te kunnen spreken van een op winstbejag gericht handelen. Het enkele deel uitmaken van de maatschap is daarvoor niet toereikend.
De rechtbank acht hierbij van belang dat niet is komen vast te staan dat verdachte het verblijf van [slachtoffer] heeft toegestaan om er zelf beter van te worden. Veeleer lijkt sprake te zijn geweest van een situatie waarin verdachte zich naar de wensen van zijn broer [verdachte A] heeft gevoegd uit respect voor de bestaande familiebanden en -verhoudingen. Zowel uit de verklaring van verdachte als van zijn broer [verdachte A] kan worden afgeleid dat het [verdachte A] is geweest die in Roemenië in contact is gekomen met [slachtoffer], die de afspraken met [slachtoffer] heeft gemaakt en die het contact met [slachtoffer] onderhield. Het was ook [verdachte A] die een bedrijf met [slachtoffer] wilde starten. Uit het dossier kan verder worden afgeleid dat [verdachte A] het binnen het bedrijf feitelijk voor het zeggen had en dat bij [verdachte A] bekend was dat verdachte niet positief gestemd was over het feit dat [slachtoffer] bij hem op het erf verbleef, maar dat daarover eigenlijk nooit werd gesproken.
Nu van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verschaffen van het verblijf evenmin is gebleken, leiden voorgaande omstandigheden tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte uit winstbejag heeft gehandeld en hij op dit punt moet worden vrijgesproken.
Verdachte zal voorts worden vrijgesproken van het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel dat ziet op het al dan niet uit winstbejag toegang verschaffen tot Nederland nu naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs voorhanden is waaruit kan worden afgeleid dat verdachte op de hoogte was van of actief betrokken was bij de wijze waarop de toegang van [slachtoffer] tot het Nederlands grondgebied (telkens) werd vormgegeven.
Een en ander betekent dat verdachte ook ter zake van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Aldus gewezen door mr. G.A. Versteeg, voorzitter, mrs. J.N. Bartels en G. Neppelenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van W.F. Grotenhuis als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 november 2010.
Mr. Neppelenbroek en de griffier mevrouw Grotenhuis voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.