ECLI:NL:RBZLY:2010:BP0017

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
30 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.630094-06 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met mensensmokkel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 30 november 2010 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen [verdachte A]. De rechtbank heeft [verdachte A] veroordeeld tot betaling van €30.000,- aan de Staat, als ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit voordeel was verkregen door [verdachte A] die uit winstbejag een Roemeen hielp bij het verkrijgen van verblijf in Nederland, terwijl hij wist dat dit verblijf illegaal was. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verdachte A] gedurende de periode van 1 oktober 2003 tot en met 27 november 2005 voordeel heeft genoten van zijn handelen. De officier van justitie had een vordering ingediend voor een bedrag van €48.500,-, maar de rechtbank heeft deze vordering verlaagd naar €30.000,-, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kritisch bekeken. De verdediging van [verdachte A] voerde aan dat de periode vóór januari 2005 niet in aanmerking genomen mocht worden en dat het aantal gewerkte uren door de Roemeen naar beneden moest worden bijgesteld. De rechtbank heeft de berekening van het voordeel aangepast op basis van de beschikbare gegevens, waarbij ook rekening is gehouden met rust- en etenstijden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op €36.452,85, maar door de overschrijding van de redelijke termijn is dit bedrag verlaagd naar €30.000,-.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter mr. G.A. Versteeg en de rechters mrs. J.N. Bartels en G. Neppelenbroek. De griffier W.F. Grotenhuis was aanwezig bij de uitspraak. De zaak is behandeld in een openbare terechtzitting, waarbij [verdachte A] werd bijgestaan door zijn advocaat mr. E.G.J. Hendriksen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen, maar met een aanpassing van het bedrag, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht
Parketnr.: 07.630094-06
Datum: 30 november 2010
Beslissing op de vordering ex artikel 36e Wetboek van Strafrecht
d.d. 6 februari 2007 van de officier van justitie in de zaak tegen:
[verdachte A],
geboren op [1955 te plaats],
wonende te [adres],
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2007, 2 juni 2009 en 2 november 2010. Het onderzoek ter terechtzitting is op 16 november 2010 heropend en terstond gesloten, waarbij de uitspraak is bepaald op 30 november 2010.
[verdachte A] is verschenen, bijgestaan door mr. E.G.J. Hendriksen, advocaat te Zwolle.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van [verdachte A] d.d. 7 april 2006 van de Sociale inlichtingen en opsporingsdienst (SIOD) regio Noord-Oost, standplaats Arnhem, onderzoek: Hars (66402006000114) parketnummer 07.630094-06, opgemaakt door verbalisant J.G.J. van Benthem-Janssen, en van de inhoud van de zaaksdossiers van de strafzaak met opgemeld parketnummer, voor zover daarnaar in dit proces-verbaal is verwezen.
OVERWEGINGEN
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte A] zal worden veroordeeld tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel dat hij heeft genoten door middel van of uit de baten van het feit/de feiten, zoals ten laste gelegd in de strafzaak met opgemeld parketnummer, welk voordeel door de officier van justitie wordt geschat op € 48.500,00.
[verdachte A] heeft bovenvermelde schatting gemotiveerd bestreden, met dien verstande dat hij heeft aangevoerd dat de periode gelegen vóór januari 2005 niet in aanmerking mag worden genomen, dat het aantal door [slachtoffer] gewerkte uren naar beneden moet worden bijgesteld en dat de overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot een vermindering van de vordering.
De rechtbank heeft [verdachte A] in de onderliggende strafzaak met opgemeld parketnummer bij vonnis van 30 november 2010 veroordeeld ter zake van het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verblijven in Nederland terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is.
De rechtbank is op grond van de stukken van voornoemd voorbereidend onderzoek en gelet op hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht van oordeel dat [verdachte A] wederrechtelijk voordeel heeft genoten door middel van en/of uit de baten van het feit/de feiten ter zake waarvan hij bij opgemeld vonnis is veroordeeld.
Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel overweegt de rechtbank het volgende.
[verdachte A] is veroordeeld ter zake van het in de periode 1 oktober 2003 tot en met 27 november 2005 uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verblijven in Nederland terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is. Aannemelijk is dat hij gedurende deze hele periode voordeel heeft genoten door het feit waarvoor hij veroordeeld is. De rechtbank volgt de raadsman van [verdachte A] ten aanzien van de in aanmerking te nemen periode derhalve niet.
Dit is anders ten aanzien van het aantal uren dat is opgevoerd in de rapportage wederrechtelijk verkregen voordeel. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het aantal uren waarop de berekening van het voordeel is gebaseerd te hoog is, met name nu die berekening voor de gehele periode van iets meer dan twee jaar slechts gebaseerd is op de summiere gegevens die zijn geput uit een agenda van de heer [slachtoffer] over de laatste periode van 12 september 2005 tot en met 27 november 2005, zonder dat daarbij rekening is gehouden met rust- en etenstijden. De rechtbank stelt deze uren daarom naar beneden bij. Daarbij zijn de aard van de bedrijfstak en werkzaamheden (seizoensarbeid en derhalve uitschieters naar boven) in aanmerking genomen. De rechtbank zal gelet op het vorenstaande uitgaan van de wijze van berekening zoals deze in het proces-verbaal van bevindingen inzake het wederrechtelijk verkregen voordeel (opgenomen op pp. 539 e.v. in het strafdossier) is opgenomen, met dien verstande dat zij voor het aantal gemiddeld gewerkte uren zal uitgaan van 9 uur per dag. Daarbij heeft zij – rekening houdende met rust- en etenstijden - acht geslagen op enerzijds hetgeen uit de agendagegevens van [slachtoffer] naar voren is gekomen maar anderzijds ook op hetgeen verdachte over de door [slachtoffer] gewerkte uren heeft verklaard bij zijn verhoor op 25 april 2006 omstreeks 11:13 uur (p. 280 van het strafdossier).
Ten slotte moet worden geconcludeerd dat de redelijke termijn van behandeling van de ontnemingszaak - evenals de strafzaak - fors is overschreden zonder dat daarvoor een rechtvaardiging kan worden aangewezen. De rechtbank zal rekening houden met deze overschrijding en het bedrag van het geschatte voordeel op die grond verminderen.
Voornoemde factoren in aanmerking nemende berekent de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel op EUR 36.452,85. Op dit bedrag wordt een correctie aangebracht in verband de overschrijding van de redelijke termijn. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de vordering van de officier van justitie, zijnde deze vordering ook overigens op de wet gegrond, zal toewijzen tot een bedrag van € 30.000,00.
BESLISSING
De rechtbank stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op
€ 36.452,85.
De rechtbank legt aan [verdachte A] de verplichting op om ter zake van de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te voldoen een bedrag van €30.000,00 (zegge: dertig duizend euro).
Aldus gewezen door mr. G.A. Versteeg, voorzitter, en mrs. J.N. Bartels en G. Neppelenbroek in tegenwoordigheid van W.F. Grotenhuis als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 november 2010.
Mr. G. Neppelenbroek en W.F. Grotenhuis voornoemd waren buiten staat om deze beslissing mede te ondertekenen.