ECLI:NL:RBZLY:2010:BP0187

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
8 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
499821 CV 10-6420
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid medehuurder voor mutatieschade na ontruiming na echtscheiding

In deze huurzaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 8 december 2010 uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van een medehuurder (ex-echtgenote) voor mutatieschade na een gedwongen ontruiming. De ontruiming vond plaats op 18 september 2007, nadat het huwelijk met de huurder was beëindigd en het huurrecht in de echtscheidingsprocedure aan de huurder was toegewezen. De eisende partij, de stichting Woningstichting Goede Stede, stelde dat de gedaagde partij, de ex-echtgenote, hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade die was ontstaan door de ontruiming, omdat zij tot de dag voor de ontruiming in de woning verbleef.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij niet gemotiveerd heeft betwist dat de woning door Goede Stede is ontruimd vanwege huurachterstand en dat er mutatieschade was. De kern van de zaak was of de gedaagde, ondanks het feit dat het huurrecht aan haar ex-man was toegewezen, nog steeds aansprakelijk was voor de schade. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde vanaf de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 10 augustus 2007 geen (mede)huurder meer was en dat zij niet verplicht was om de woning op te leveren, omdat de huurovereenkomst met haar ex-man pas na haar ontheffing van het medehuurderschap was beëindigd.

De rechter concludeerde dat de vordering van Goede Stede niet op een deugdelijke grondslag berustte en wees de vordering af. Tevens werd Goede Stede veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van de gedaagde op nihil werden begroot, aangezien zij zich niet had laten bijstaan door een gemachtigde. Deze uitspraak benadrukt de juridische nuances rondom medehuurderschap en de gevolgen van echtscheiding voor huurverplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Lelystad
zaaknr.: 499821 CV 10-6420
datum : 8 december 2010
Vonnis in de zaak van:
de stichting
WONINGSTICHTING GOEDE STEDE,
gevestigd te Almere,
eisende partij, hierna te noemen: Goede Stede,
gemachtigde: G.N.F. Jepma en A.J. Roskam, gerechtsdeurwaarders te Almere,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.
De verdere procedure
Eerder is in deze zaak een tussenvonnis gewezen, dat op 11 augustus 2010 is uitgesproken.
Na dat tussenvonnis heeft Goede Stede een akte uitlating genomen. [gedaagde] is in de gelegenheid gesteld om op die akte te reageren, maar heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
De nadere beoordeling
1.
De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis reeds is overwogen en beslist.
2.
Vast staat dat [gedaagde] niet (gemotiveerd) heeft betwist dat de woning door Goede Stede op 18 september 2007 is ontruimd vanwege een huurachterstand. Zij heeft niet (gemotiveerd) betwist dat bij die ontruiming sprake bleek van zogenaamde mutatieschade ter grootte van € 1.241,25.
3.
Goede Stede heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] voor die schade hoofdelijk aansprakelijk is, omdat zij medehuurder van de woning was en ook nog tot de dag voor de ontruiming daarin haar hoofdverblijf heeft gehad.
4.
De vraag ligt voor of het feit dat het huurrecht van de woning bij echtscheidingsbeschikking van 27 juni 2007, ingeschreven op 10 augustus 2007, was toegekend aan haar ex-man ([...]), [gedaagde] ontheft van haar (hoofdelijke) verplichting tot vergoeding van die mutatieschade.
5.
In haar akte na tussenvonnis heeft Goede Stede zich op het standpunt gesteld dat ook voor [gedaagde] een opleveringsverplichting gold bij het einde van de huur en dat daar niet aan af doet dat de woning een maand voor de ontruiming was toegewezen aan [ex-man].
Verder heeft Goede Stede aangevoerd dat zij niet is geïnformeerd over de voortzetting van de huur door [ex-man] en dat er op grond van de GBA gegevens van moet worden uitgegaan dat [gedaagde] nog tot een dag voor de ontruiming in de woning heeft verbleven.
In die situatie kan [gedaagde], aldus Goede Stede, in alle redelijkheid worden aangesproken voor de kosten.
6.
De kantonrechter stelt voorop dat de huurovereenkomst alleen met [ex-man] was gesloten en dat [gedaagde] medehuurster is geweest op grond van haar huwelijk met [ex-man].
[gedaagde] was derhalve geen contractspartij bij de huurovereenkomst. Wel was zij als medehuurder (hoofdelijk) aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen uit die huurovereenkomst.
7.
Uit de wet (art. 7:266, lid 5, BW) volgt dat [gedaagde] vanaf 10 augustus 2007, de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, geen (mede)huurster meer was van de woning.
De wet vereist niet dat [gedaagde] van die beëindiging mededeling diende te doen aan Goede Stede, voordat zij zich jegens Goede Stede op die beëindiging kon beroepen. Een dergelijke verplichting kan naar het oordeel van de kantonrechter evenmin worden gebaseerd op de (derogerende werking van de) redelijkheid en billijkheid.
Goede Stede heeft niet vermeld op welke datum de huurovereenkomst met [ex-man] is beëindigd.
Zij heeft (dus) niet aangevoerd dat die huurovereenkomst is beëindigd op of vóór 10 augustus 2009 (de datum waarop het medehuurderschap van [gedaagde] eindigde).
In aanmerking nemend dat de ontruiming van de woning eerst heeft plaatsgevonden op 18 september 2007 kan ook niet (zonder meer) worden aangenomen dat die huurovereenkomst toen al was geëindigd. In die situatie dient de kantonrechter het ervoor te houden dat de huurovereenkomst met [ex-man] pas is beëindigd nadat aan het (mede)huurderschap van [gedaagde] al een einde was gekomen.
8.
Hieruit volgt dat ten tijde van de ontruiming op [gedaagde] niet (meer) de verplichting als (mede)huurder rustte om het gehuurde weer ter beschikking te stellen van de verhuurder (i.e. Goede Stede). Derhalve kan [gedaagde] niet worden verweten dat zij de verplichting tot oplevering niet naar behoren is nagekomen en is zij (dus) niet op grond van het –gewezen- (mede)huurderschap (hoofdelijk) gehouden tot vergoeding van de mutatieschade.
Dat die medehuur pas betrekkelijk kort voor de ontruiming is geëindigd (ruim één maand), maakt dat niet anders. Dat zij nog tot de dag voor de ontruiming nog wél op het huuradres stond ingeschreven leidt evenmin tot een andere slotsom. Die omstandigheid deed het medehuurderschap nog niet herleven, reeds omdat van een echtelijke relatie met de huurder ([ex-man]) geen sprake meer was. Evenmin brengt de redelijkheid met zich dat in die situatie [gedaagde] desondanks wel (hoofdelijk) is gehouden tot vergoeding van de mutatieschade.
Aanvaarding van dat standpunt zou in feite neerkomen op de aanname dat met de voortzetting van de (GBA) inschrijving ook de opleveringsverplichting is “verlengd”. Een dergelijke verlenging kan naar het oordeel van de kantonrechter echter niet worden gebaseerd op de (derogerende werking van de) redelijkheid en billijkheid.
Daarbij kan nog worden bedacht dat ook alleen sprake is geweest van medehuurderschap van [gedaagde].
Verder wordt in dit verband (volledigheidshalve) nog opgemerkt dat Goede Stede ook niet (gemotiveerd) heeft aangevoerd dat het [gedaagde] is geweest die de mutatieschade feitelijk heeft veroorzaakt.
9.
Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat de vordering van Goede Stede niet berust op een deugdelijke grondslag. Derhalve zal de vordering worden afgewezen.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Goede Stede worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Die kosten voor zover gevallen aan de zijde van [gedaagde] zullen echter worden begroot op nihil, nu [gedaagde] in deze procedure zelf haar verweer heeft gevoerd en zij zich daarbij niet heeft laten bijstaan door een gemachtigde van professie, terwijl zij verder geen kosten heeft aangevoerd als bedoeld in artikel 238, eerste lid, Rv.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vordering van Goede Stede af;
- veroordeelt Goede Stede in de kosten van de procedure, welke kosten tot op heden aan de zijde van [gedaagde] gevallen worden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. O.E. Mulder, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op de terechtzitting van 8 december 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.