ECLI:NL:RBZLY:2010:BP0471

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
16 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
526487 HA 10-315
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens chronisch disfunctioneren werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 16 december 2010 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van de stichting Landschap Overijssel tegen haar werknemer, [gedaagde partij]. De stichting verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2011, met als reden het chronisch disfunctioneren van de werknemer. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de stichting het verzoek prematuur had ingediend, er voldoende redenen waren om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De rechter stelde vast dat er een diep en structureel wantrouwen was ontstaan tussen de werknemer en de stichting, wat een vruchtbare samenwerking in de toekomst onmogelijk maakte. De kantonrechter heeft de kantonrechtersformule toegepast en een vergoeding van € 55.250,00 bruto aan de werknemer toegekend. De stichting kreeg de gelegenheid om het verzoek tot ontbinding in te trekken tot 14 januari 2011. Indien de stichting dit niet deed, werd de arbeidsovereenkomst ontbonden met de genoemde vergoeding. De rechter compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt het belang van wederzijds vertrouwen in de arbeidsrelatie en de gevolgen van langdurige disfunctioneren voor de arbeidsovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr. : 526487 HA VERZ 10-315
datum : 16 december 2010
Beschikking op een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst
in de zaak van:
de stichting STICHTING LANDSCHAP OVERIJSSEL,
gevestigd te Dalfsen,
verzoekende partij, verder te noemen: ‘de stichting’,
gemachtigde mr. M.F.H.M. van Haastert, advocaat te Zwolle,
tegen
de heer [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
verwerende partij, verder te noemen: ‘[gedaagde partij]’,
gemachtigde mw. mr. M. Ras, advocaat te Almere.
De procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift d.d. 29 oktober 2010 met bijlagen en
- het verweerschrift d.d. 3 december 2010 met bijlagen.
De mondelinge behandeling is gehouden op 9 december 2010. Verschenen zijn:
- namens de stichting haar directeur, de heer [H], en haar hoofd afdeling landelijk gebied, mw. [S], beiden vergezeld van mr. Van Haastert voormeld, en
- [gedaagde partij], vergezeld van mw. mr. Ras voormeld.
De stichting en [gedaagde partij] hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten (de stichting aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de kantonrechter zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en geantwoord op vragen van de kantonrechter.
Het geschil
De stichting heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [gedaagde partij] wegens gewichtige redenen per 1 januari 2011 zonder toekenning van een vergoeding naar billijkheid.
[gedaagde partij] heeft zich verzet tegen een ontbinding. Subsidiair heeft hij de toekenning bepleit van een vergoeding naar billijkheid ter grootte van een bedrag van € 110.000,00 bruto, te vermeerderen met een vergoeding ad € 5.098,79 bruto over de fictieve opzegtermijn.
Vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) gemotiveerd betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast:
a. De stichting richt zich - samen met andere overheden binnen de Provincie Overijssel - op behoud en ontwikkeling van streekeigen landschap.
b. [gedaagde partij], geboren op [1954], is vanaf 1 mei 1982 bij de stichting in dienst. Zijn salaris bedraagt € 1.573,70 bruto per maand op basis van een arbeidsomvang van 24,05 uren per week.
c. [gedaagde partij] is aanvankelijk bij de stichting opzichter geweest, daarna medewerker beheerplanning en vanaf 1988 medewerker natuurcommunicatie.
d. Na meerdere gesprekken over [gedaagde partij]s functioneren in de functie van medewerker natuurcommunicatie is eind 2006 tussen partijen overeengekomen dat [gedaagde partij] een externe opleiding tot hovenier zou gaan volgen, waarbij [gedaagde partij] uiterlijk 1 januari 2009 extern werkzaam zou zijn.
e. Na verdere gesprekken in 2007 over de (on)mogelijkheden van voortzetting van het dienstverband - daaronder begrepen een beëindiging per 1 januari 2008 - heeft de stichting [gedaagde partij] met ingang van juli 2007 bij wijze van proef ingezet voor het maken van werkplannen voor particulieren betreffende de aanleg en/of herstel van landschapselementen.
f. Vanwege de positieve beoordeling van [gedaagde partij]s inzet tijdens die proef is hem eind november 2007 aangeboden om structureel te worden geplaatst in de functie van medewerker projecten landelijk gebied. Die aanstelling is per 1 februari 2008 geëffectueerd.
g. De functie van medewerker projecten landelijk gebied is ingedeeld in loonschaal 5.3 en daarmee één schaal lager gewaardeerd dan de tot dan toe door [gedaagde partij] beklede functie. De stichting heeft vervolgens [gedaagde partij]s salaris in de periode van april 2008 tot en met januari 2009 in 10 maandelijkse termijn ad € 57,65 bruto afgebouwd. [gedaagde partij] heeft zowel tegen die lagere inschaling als die afbouwregeling bezwaar gemaakt. De door hem aangezegde loonvorderings-procedure heeft hij niet doorgezet.
h. Op 25 februari 2009 is het functioneren van [gedaagde partij] in 2008 besproken en beoordeeld als ‘bijna op het gewenste niveau’. In de toelichting op deze beoordeling is in het daarvan opgemaakte formulier weergegeven: ‘[[gedaagde partij]] functioneert bijna op het gewenste niveau, dus net niet voldoende. Dit heeft vooral te maken met zijn werkhouding en competenties. Belangrijke verbeterpunten liggen op het gebied van communicatie, scherpere afspraken maken met collega’s over taken en verantwoordelijkheden, een pro-actievere, positieve houding t.o.v. werk en organisatie en zijn stressbestendigheid vergroten. Door zijn onenigheid met de organisatie over o.a. zijn functie & salariëring gaat veel van zijn energie verloren en dat heeft een negatief effect op zijn werkhouding en functioneren. Alhoewel het begrijpelijk [is] dat je werkhouding er tijdelijk onder leidt als een onenigheid [zich] voordoet, is wel degelijk de feitelijke situatie dat [[gedaagde partij]] in 2008 onder het gewenste niveau functioneerde. (...)’
[gedaagde partij] heeft vervolgens op diverse onderdelen van de door de stichting opgemaakte beoordeling kritiek geleverd.
i. Op 17 november 2009 is het functioneren van [gedaagde partij] in 2009 besproken en beoordeeld als
‘op het gewenste niveau’. In de toelichting op deze beoordeling is het daarvan opgemaakte formulier weergegeven: ‘[[gedaagde partij]] heeft in 2009 laten zien dat hij zin heeft in zijn huidige werk. [[gedaagde partij]] werkt weer met enthousiasme en dat merken ook zijn directe collega’s. Een aandachtspunt is zijn zorgvuldigheid in relatie tot zijn werktempo. Het is van groot belang dat [[gedaagde partij]] deze beide in evenwicht houdt.’
j. In een als werkoverleg geagendeerde bespreking d.d. 4 augustus 2010 heeft [gedaagde partij]s leidinggevende, mw. [S] voormeld, het functioneren van [gedaagde partij] op vier concrete onderdelen besproken, stellende dat daarover klachten zijn, te weten over ‘GIS ontwikkeling’, ‘Ervenscan: (deel)projectleiderschap’, ‘Efficiëntie Groenblauwe diensten’ en ‘Kwaliteit van [[gedaagde partij]]’s adviezen’. In het dienaangaande opgemaakte verslag is onder meer vermeld: ‘[[S]] stelt de vraag of [[gedaagde partij]] wel geschikt is voor de functie van projectmedewerker. [[gedaagde partij]] geeft aan dat hij geschikt is, met name voor de veldadvisering. Afgesproken wordt om voor [[gedaagde partij]]’s vakantie nog even door te praten (...).’
k. Op 27 oktober 2010 heeft de stichting [gedaagde partij] medegedeeld dat zij zal gaan streven naar een beëindiging van het dienstverband.
Het verzoek
De stichting heeft samengevat het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Wegens onvoldoende functioneren is [gedaagde partij] gestopt als medewerker natuurcommunicatie. Hij wilde zelf ook de organisatie verlaten en in dat kader zijn afspraken gemaakt, onder meer over het op termijn verlaten van de organisatie. [gedaagde partij] is daarop teruggekomen en de stichting heeft de mogelijkheid gezien om [gedaagde partij] te benoemen in een nieuw gecreëerde functie. Uit de beoordeling over 2008 blijkt echter de nodige kritiek op [gedaagde partij]s functioneren. In het jaar 2009 heeft [gedaagde partij] beter gefunctioneerd, maar in 2010 is de situatie aanzienlijk verslechterd. De stichting heeft tot de conclusie moeten komen dat [gedaagde partij] zijn functie niet waarmaakt en collega’s tegen zich inneemt en inmiddels slecht ligt bij de samenwerkings-partners en opdrachtgevers van de stichting. De organisatie, en met name [gedaagde partij]s leidinggevende, moet onevenredig veel tijd besteden aan de coaching en communicatie met [gedaagde partij] en ziet ondanks haar inspanningen geen verbetering in het functioneren van [gedaagde partij]. De stichting heeft geen vertrouwen meer in een behoorlijk functioneren van [gedaagde partij] en ziet geen andere mogelijkheid meer dan een ontbinding van de arbeidovereenkomst. Er is daarbij geen grond voor toekenning van enige vergoeding aan [gedaagde partij].
Het verweer
[gedaagde partij] heeft samengevat het volgende aan zijn verweer ten grondslag gelegd. [gedaagde partij] is tijdens zijn 28-jarig dienstverband immer een loyale en naar behoren functionerende werknemer geweest, die onverminderd volledige inzet heeft getoond. Steeds is hij bereid geweest om in zichzelf en in de organisatie te investeren. Het is de stichting geweest die haar werkgeversrol jegens [gedaagde partij] onzorgvuldig heeft ingevuld. Zo heeft de stichting zich weinig om [gedaagde partij] bekommerd nadat hij in april 2000 te kampen kreeg met een forse burn-out, waarvan hij nog steeds niet hersteld is. Bij herhaling heeft [gedaagde partij] de stichting er op moeten wijzen dat hij op de afdeling communicatie niet op zijn plek zat; aan een wijziging van een functie heeft de stichting echter niet willen meewerken. Het is [gedaagde partij] zelf geweest die tot een oplossing is gekomen door een opleiding tot hovenier te gaan volgen en door in deeltijd te gaan werken. Ten onrechte is de stichting gaan streven naar een beëindiging van het dienstverband per 1 januari 2008. Nadat [gedaagde partij] zich bewezen had in de functie van medewerker projecten landelijk gebied, heeft de stichting hem onverhoeds geconfronteerd met een aanmerkelijke teruggang in salaris waarbij tevens een persoonlijke toeslag verviel. Nadat het functioneren over 2008 ten onrechte niet als voldoende is beoordeeld, is aangaande 2009 wel vastgesteld dat [gedaagde partij] goed heeft gefunctioneerd, ondanks het gegeven dat de stichting hem niet heeft ondersteund door het weigeren van cursussen. In 2010 is de stichting spijkers op laag water gaan zoeken. Ten onrechte is hij op 4 augustus 2010 in een werkoverleg overvallen met kritiek die niet eerder was geuit. Die kritiek was ook onterecht. De stichting diende de hand in eigen boezem te steken. Op de weerlegging van de kritiek is de stichting niet teruggekomen, waarna zij op 27 oktober 2010 plompverloren heeft medegedeeld dat zij een ontbinding van de arbeidsovereenkomst wenste. Daarvoor bestaat echter geen aanleiding, zodat het verzoek dient te worden afgewezen. Indien het verzoek desondanks moet worden toegewezen, bestaat er alle aanleiding voor toekenning van een vergoeding conform de kantonrechtersformule onder toepassing van de C-factor op 2. De stichting heeft zich jarenlang als onzorgvuldig werkgever getoond, terwijl, gezien zijn leeftijd en zijn burn-out, de kansen van [gedaagde partij] op de arbeidsmarkt nihil zijn. De vergoeding dient dan ook op € 110.000,00 te worden gesteld. Bij een ontbinding zal [gedaagde partij] geconfronteerd worden met een fictieve opzegtermijn van drie maanden, zodat de stichting hem daarvoor dient te compenseren met € 5.098,79 bruto.
De beoordeling
1.
De kantonrechter heeft zich op basis van de door partijen gegeven informatie ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met enig verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
2.
De kantonrechter heeft te beantwoorden de vraag of zich voordoet een gewichtige reden bestaande uit omstandigheden die veranderingen in de omstandigheden opleveren, die van dien aard zijn dat het dienstverband billijkheidshalve op korte termijn behoort te eindigen.
3.
De stichting heeft gesteld geen vertrouwen meer te hebben in [gedaagde partij]. Of te billijken is dat zij dat vertrouwen heeft verloren, dient, anders dan zij meent, alleen het functioneren van [gedaagde partij] in de functie van medewerker projecten landelijk gebied te worden gewogen. Het mag zo zijn dat de stichting (eerder) ontevreden is geraakt over de wijze waarop [gedaagde partij] zijn functie van medewerker natuurcommunicatie heeft vervuld, vaststaat dat [gedaagde partij] na een succesvolle proefplaatsing per 1 februari 2008 is overgeplaatst in de functie van medewerker projecten landelijk gebied. Het gaat daardoor om het antwoord op de vraag of en zo ja op welke wijze [gedaagde partij] tekort is geschoten in de wijze waarop hij invulling heeft gegeven aan die laatste functie.
4.
Wat betreft die invulling geldt dat de stichting het functioneren van [gedaagde partij] over 2008 heeft gekwalificeerd als ‘net niet voldoende’, waarna [gedaagde partij]s functioneren over 2009 de stichting per 17 november 2009 tot tevredenheid heeft gestemd. Vast is komen te staan dat de stichting vervolgens niet eerder dan op 4 augustus 2010 aan [gedaagde partij] kritiek op zijn functioneren heeft voorgelegd. Hoewel het de stichting als werkgever is toegestaan om onvrede over het door haar ervaren functioneren kenbaar te maken, moet het als weinig gelukkig worden betiteld dat zij daarvoor een regulier werkoverleg met [gedaagde partij] heeft benut. Uit het van die bespreking opgemaakte verslag blijkt afdoende dat [gedaagde partij] zich overvallen heeft gevoeld maar ook dat hij graag meer onderbouwing / details wil vernemen ‘om te zoeken naar verbetering’. Uit het verslag blijkt verder niet meer dan dat de stichting zich de vraag stelt of [gedaagde partij] wel geschikt is voor de functie, dat [gedaagde partij] daarover geen twijfel had en dat partijen over een en ander nog zullen doorspreken. De stichting stelt wel dat zo’n vervolggesprek heeft plaatsgevonden, maar dat is door [gedaagde partij] bestreden en die stelling vindt ook geen steun in de overgelegde stukken.
5.
Voor zover uit de inhoud van het gesprek van 4 augustus 2010 en van het daarvan opgemaakte verslag al de punten blijken waarop [gedaagde partij] een verbetering zou hebben te vertonen, moet worden vastgesteld dat concrete afspraken daarover gesteld noch gebleken zijn. De stichting heeft evenmin gesteld wat zij na 4 augustus 2010 heeft ondernomen om het functioneren van [gedaagde partij] te doen verbeteren, behoudens het op één onderdeel verifiëren van [gedaagde partij]s weerlegging van de kritiekpunten.
6.
Uit het verslag van 4 augustus 2010 kan, anders dan de stichting aanvoert, voorts niet worden afgeleid dat de kritiek op [gedaagde partij]s functioneren en de ontevredenheid van de stichting daarover zodanig was, én aan [gedaagde partij] op dat moment werd overgebracht, dat de laatste er redelijkerwijs vanuit moest gaan dat zijn toekomst bij en daardoor zijn arbeidsovereenkomst met de stichting op het spel stond.
7.
Met een en ander heeft de stichting aan [gedaagde partij] onvoldoende gelegenheid gegeven om het functioneren (weer) op het gewenste niveau te brengen. In zoverre moet de beslissing van de stichting van 27 oktober 2010 om van [gedaagde partij] afscheid te nemen, als prematuur worden betiteld. De omstandigheid dat de kritiek op [gedaagde partij]s functioneren, althans onderdelen daarvan, wel enige grond lijkt te hebben, doet daaraan niet af.
8.
De kantonrechter kan er echter niet aan voorbij zien dat [gedaagde partij], zowel in zijn verweerschrift als ter zitting, een groot aantal verwijten aan de stichting heeft gemaakt en omstandig de stelling heeft betrokken dat de stichting gedurende een periode van zeker tien jaren zich als een onzorgvuldig werkgever jegens hem heeft opgesteld.
8.1
Een aantal van die verwijten is, zo moet worden vastgesteld, enkel stellenderwijs opgeworpen. [gedaagde partij]s stelling dat hij in april 2000 ‘burn-out’ is geraakt, wegens structureel te hoge werkdruk naar de kantonrechter begrijpt, is door de stichting bestreden en blijkt uit niets. Evenmin is er enige ondersteuning voor de stelling dat de stichting na die gestelde ‘burn-out’ niets heeft willen ondernemen om tot een (volledig) herstel van [gedaagde partij] te komen.
8.2
Het verwijt van [gedaagde partij] dat de stichting hem in 2006 en daaraan voorafgaand ten onrechte heeft bekritiseerd op zijn functioneren als medewerker natuurcommunicatie verdraagt zich niet goed met zijn tevens ingenomen stelling dat hij de stichting er bij herhaling vergeefs op heeft gewezen dat hij bij de afdeling communicatie niet op zijn plek zat. Dat verwijt verhoudt zich evenmin met de omstandigheid dat [gedaagde partij] vanaf 2006 een andere functie en zelfs een andere werkkring is gaan ambiëren.
8.3
De beschuldiging dat de stichting niet bereid is geweest om mee te werken aan een verandering in functie is evenmin houdbaar. Vaststaat immers dat de stichting in 2006 bereid is geweest om mee te werken aan een omscholing en aan een beëindiging van het dienstverband op langere termijn. In 2007 heeft de stichting [gedaagde partij] bij wijze van proef in een nieuwe functie willen inzetten, waarna zij in 2008 [gedaagde partij] definitief in die functie heeft geplaatst.
8.4
De aantijging dat de stichting onzorgvuldig heeft gehandeld door [gedaagde partij]s salaris af te bouwen nadat hij definitief in de functie van medewerker projecten landelijk gebied was geplaatst, kan evenmin standhouden. Uit de overgelegde stukken blijkt voldoende dat [gedaagde partij] is voorgehouden dat de functie nog moest worden gewaardeerd en daarmee nog moest worden ingeschaald, zodat [gedaagde partij] al om die reden niet mocht menen dat hij zijn salaris behorende bij de functie van medewerker natuurcommunicatie zou behouden. [gedaagde partij] heeft niet bestreden dat de stichting de functie vervolgens door een externe deskundige heeft laten waarderen, met een indeling in schaal 5.3 tot gevolg. Uit de stukken blijkt verder dat de commissie Sociale Zaken van het Bosschap de inschaling heeft beoordeeld en dat er geen aanleiding is gevonden voor een aanpassing. Tegen de achtergrond dat de stichting het salaris gefaseerd heeft afgebouwd en daarnaast vergeefs aan [gedaagde partij] heeft aangeboden om zijn arbeidsomvang uit te breiden van 65% (24,05 uren per week) naar 85% (31,45 uren per week) vermag de kantonrechter niet in te zien dat de stichting op dit punt laakbaar heeft gehandeld.
8.5
De grief van [gedaagde partij] dat de leidinggevende van zijn afdeling hem anders behandelt dan de andere werknemers van die afdeling is evenmin aannemelijk geworden. Voor zover die grief ziet op de weigering om bij te dragen in de kosten van de (aanvullende) opleiding tot ecologisch hovenier is dat in zoverre onjuist omdat vaststaat dat de stichting tot een bijdrage van 50% bereid is geweest, terwijl die opleiding kennelijk geen vereiste is voor de functie of anderszins door de stichting als noodzakelijk is geacht. De stichting heeft afdoende weerlegd de door [gedaagde partij] gestelde noodzaak van het volgen van een volledige cursus van het tekenprogramma GIS, zoals [gedaagde partij] nu aan de stichting verwijt, terwijl uit het beoordelingsformulier van 17 november 2009 blijkt dat [gedaagde partij] de voor 2009 afgesproken twee opleidingsdagen niet heeft benut ‘omdat er geen leuk aanbod is langsgekomen’.
9.
Uit het voorgaande blijkt dat de kritiek van [gedaagde partij] weinig steek houdt. Nu die kritiek van [gedaagde partij] echter zo breed is en zo ver teruggaat in zijn arbeidsverleden en daarnaast zeer specifiek gericht is tegen zijn huidige leidinggevende, kan daaruit naar het oordeel van de kantonrechter geen andere conclusie worden getrokken dan dat [gedaagde partij] een structureel en diep wantrouwen heeft jegens de stichting en jegens zijn leidinggevende in het bijzonder, zonder dat daarvoor een afdoende rechtvaardiging is gebleken.
10.
Met een en ander heeft als vaststaand te gelden dat de verstandhouding tussen partijen zodanig ernstig en duurzaam verstoord is geraakt dat een zinvolle en vruchtbare voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer tot de reële mogelijkheden behoort. Dit betekent dat niet valt in te zien hoe zij in de toekomst nog vruchtbaar met elkaar zouden kunnen samenwerken. Er is daardoor sprake van een zodanige wijziging van de omstandigheden dat deze een gewichtige reden vormt voor ontbinding. Dit leidt ertoe dat de kantonrechter het voornemen heeft om de arbeidsovereenkomst per 16 januari 2011 te ontbinden.
11.
Anders dan de stichting meent, is er daarbij voldoende grond voor toekenning van een vergoeding naar billijkheid, zij het niet met een omvang als door [gedaagde partij] is verzocht.
12.
Volgens vaste rechtspraak zal bij de bepaling van bedoelde vergoeding, anders dan door [gedaagde partij] is bepleit, geen rekening worden gehouden met de gevolgen van de volgens hem geldende (fictieve) opzegtermijn.
13.
De vergoeding zal worden bepaald conform de kantonrechtersformule, zoals die geldt vanaf 1 januari 2009.
Tegenover de voortijdige en daardoor in zoverre ongegronde conclusie van de stichting dat [gedaagde partij] haar vertrouwen onwaardig is geworden, staan de niet aannemelijk geworden verwijten van [gedaagde partij] aan de stichting. Hoewel niet tot de conclusie kan worden gekomen dat het één verband houdt met het ander, kunnen die omstandigheden niet los van elkaar worden gezien als het gaat om de vaststelling dat partijen over en weer het vertrouwen in elkaar hebben verloren. Zij houden elkaar in zoverre in evenwicht, zodat een ‘neutrale’ factor is aangewezen. De correctiefactor zal dan ook op ‘1’ worden gesteld.
Voor factor B zal worden uitgegaan van een bedrag van € 1.699,60 (€ 1.573,70 bruto per week aan loon vermeerderd met 8% vakantietoeslag).
Factor A wordt na weging van [gedaagde partij]s leeftijd van thans 56 op ‘32,5’ gesteld.
Dit betekent in dit geval een vergoeding van afgerond € 55.250,00 bruto.
14.
Bovenstaande beslissing brengt mee dat de stichting in overeenstemming met het bepaalde in het negende lid van artikel 7:685 BW de gelegenheid krijgt het verzoek in te trekken.
15.
In de omstandigheden van het geval wordt aanleiding gevonden voor compensatie van de proceskosten op na te melden wijze indien het verzoek wordt gehandhaafd. Indien de stichting haar verzoek intrekt, zal zij met de proceskosten worden belast als nader in het dictum te melden.
De beslissing
De kantonrechter:
- stelt partijen in kennis van zijn voornemen de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden per 16 januari 2011 onder toekenning aan [gedaagde partij] ten laste van de stichting van een vergoeding van € 55.250,00 bruto;
- stelt de stichting in de gelegenheid het verzoek in te trekken uiterlijk op 14 januari 2011 door middel van een schriftelijke verklaring ter griffie van de sector kanton, onder onverwijlde mededeling daarvan aan de wederpartij;
voor het geval de stichting het verzoek niet intrekt:
- ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst en bepaalt dat deze eindigt op 16 januari 2011 onder toekenning aan [gedaagde partij] ten laste van de stichting van een vergoeding van € 55.250,00 bruto en veroordeelt de stichting tot betaling van dat bedrag op een nader door [gedaagde partij] aan te geven wijze aan [gedaagde partij] tegen bewijs van kwijting;
- compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
voor het geval de stichting het verzoek intrekt:
- veroordeelt de stichting in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde partij] vastgesteld op € 400,00 voor salaris gemachtigde.
Aldus gegeven door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 16 december 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.