ECLI:NL:RBZLY:2010:BP1543

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
20 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.661048-10; 16.513655-09 (tul)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummers: 07.661048-10; 16.513655-09 (tul)
Uitspraak: 20 december 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de [RIJ].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2010 en 6 december 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L.H.J. Vijlbrief-Smit, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. O. Bolluyt, advocaat te Almere, en de verdachte naar voren is gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 18 juli 2010 tot en met 19 juli 2010 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een personenauto ([kenteken]) en/of een autoradio heeft weggenomen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 19 juli 2010 in de gemeente [plaats], als bestuurder van een voertuig (personenauto [kenteken]), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] ((beiden) werkzaam als hoofdagent bij de politie Flevoland) van het leven te beroven, met dat opzet met dat voertuig heeft gereden met (een zeer) hoge snelheid, in ieder geval met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en/of (vervolgens) (met die snelheid) een stuurbeweging naar links heeft gemaakt, terwijl genoemde [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] zich in zijn/hun dienstvoertuig (dicht) naast / schuinachter het door verdachte bestuurde voertuig bevond(en), ten gevolge waarvan genoemde [verbalisant 2] (zeer) krachtig moest remmen teneinde een aanrijding met het voertuig van verdachte te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 juli 2010 in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (een) perso(o)n(en) genaamd [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] ((beiden) werkzaam als hoofdagent bij de politie Flevoland), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met dat voertuig heeft gereden met (een zeer) hoge snelheid, in ieder geval met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en/of (vervolgens) (met die snelheid) een stuurbeweging naar links heeft gemaakt, terwijl genoemde [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] zich in zijn/hun dienstvoertuig (dicht) naast / schuinachter het door verdachte bestuurde voertuig bevond(en), ten gevolge waarvan genoemde [verbalisant 2] (zeer) krachtig moest remmen teneinde een aanrijding met het voertuig van verdachte te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op één of meerdere tijdstippen op of omstreeks 18 juli 2010 in de gemeente [plaats] (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen
A. een personenauto ([merk], [kenteken]) en/of in/uit die personenauto weg te nemen goederen en/of geld van zijn/hunner gading, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die personenauto te verschaffen en/of die weg te nemen goederen en/of geld van zijn/hunner gading onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen het portier (aan de bestuurderszijde) van die personenauto heeft/hebben verbogen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
B. een personenauto ([merk], [kenteken]) en/of in/uit die personenauto weg te nemen goederen en/of geld van zijn/hunner gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die personenauto te verschaffen en/of die weg te nemen goederen en/of geld van zijn/hunner gading onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- het portier (aan de bestuurderszijde) van die personenauto heeft/hebben verbogen en/of
- het stuur van die personenauto heeft/hebben krom gebogen en/of geforceerd en/of
- getracht heeft/hebben die personenauto te starten
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
C. een personenauto ([merk], [kenteken]) en/of in/uit die personenauto weg te nemen goederen en/of geld van zijn/hunner gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die personenauto te verschaffen en/of die weg te nemen goederen en/of geld van zijn/hunner gading onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- het dakraam van die personenauto heeft/hebben geforceerd en/of ingegooid en/of
- het contactslot van die personenauto heeft/hebben verbroken en/of
- getracht heeft/hebben die personenauto te starten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 13 juli 2010 in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde partij 3] van het leven te beroven, met dat opzet
meerdere malen, in ieder geval éénmaal (met kracht)
- die [benadeelde partij 3] heeft geslagen/gestompt in/tegen het gezicht en/of elders op/tegen het lichaam en/of heeft vastgepakt en/of van de bank heeft af getrokken/geduwd ten gevolge waarvan die [benadeelde partij 3] op de grond is terechtgekomen en/of
- die [benadeelde partij 3] (vervolgens) heeft geslagen/gestompt op/tegen het lichaam, terwijl hij bovenop die [benadeelde partij 3] zat en/of
- die [benadeelde partij 3] heeft geschopt/getrapt op/tegen de nek en/of het hoofd en/of
- die [benadeelde partij 3] heeft geschopt/getrapt op/tegen het rechterbeen en/of het linkerbeen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juli 2010 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meerdere malen, in ieder geval éénmaal (met kracht)
- die [benadeelde partij 3] heeft geslagen/gestompt in/tegen het gezicht en/of elders op/tegen het lichaam en/of heeft vastgepakt en/of van de bank heeft af getrokken/geduwd ten gevolge waarvan die [benadeelde partij 3] op de grond is terechtgekomen en/of
- die [benadeelde partij 3] (vervolgens) heeft geslagen/gestompt op/tegen het lichaam, terwijl hij bovenop die [benadeelde partij 3] zat en/of
- die [benadeelde partij 3] heeft geschopt/getrapt op/tegen de nek en/of het hoofd en/of
- die [benadeelde partij 3] heeft geschopt/getrapt op/tegen het rechterbeen en/of het linkerbeen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juli 2010 in de gemeente [plaats] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [adres], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 3], welk geweld bestond uit het meerdere malen, in ieder geval éénmaal (met kracht)
- slaan/stompen van [benadeelde partij 3] in/tegen het gezicht en/of elders op/tegen het lichaam en/of vastpakken en/of van de bank af trekken/duwden ten gevolge waarvan die [benadeelde partij 3] op de grond is terechtgekomen en/of
- (vervolgens) slaan/stompen van die [benadeelde partij 3] op/tegen het lichaam, terwijl hij bovenop die [benadeelde partij 3] zat en/of
- schoppen/trappen van die [benadeelde partij 3] op/tegen de nek en/of het hoofd en/of
- schoppen/trappen van die [benadeelde partij 3] op/tegen het rechterbeen en/of het linkerbeen;
5.
hij op of omstreeks 16 juli 2010 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto ([kenteken]) en/of een autoradio ([merk]) en/of een bril en/of een [navigatiesysteem] en/of startkabels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Vaststaande feiten
Feit 1 en 2.
Op 19 juli 2010 omstreeks 10.00 uur zien verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een [personenauto]
(met [kenteken]) rijden op de [weg] te [plaats]. Verbalisanten constateren dat de passagiers op de achterbank van de [personenauto] geen gordel dragen en dat de rechterbuitenspiegel los hangt. Verbalisanten trachten de [personenauto] te doen stoppen ter controle op de naleving van de regels gesteld in de Wegenverkeerswet 1994 en geven daartoe een stopteken en optische- en geluidssignalen. Na een achtervolging belandt de [personenauto] in de berm naast de weg en wordt de [personenauto] klemgereden. De bestuurder van de auto verlaat de auto en vlucht de rietkraag in, waarna hij wordt aangehouden. De bestuurder blijkt verdachte te zijn.
De overige in de auto aangetroffen personen, te weten [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte] zijn eveneens aangehouden.
De [personenauto] is aangetroffen met een verbroken stuurhuis, het contactslot loshangend aan de bedrading en zonder contactsleutel, waardoor het vermoeden rijst dat de [personenauto] gestolen is. Dit vindt bevestiging in de nadien gedane aangifte van [benadeelde partij 1].
Gelet op de wijze waarop de achtervolging heeft plaatsgevonden hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ieder aangifte gedaan van poging tot doodslag.
Feit 3.
Verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] krijgen op 18 juli 2010 omstreeks 02.25 uur een melding dat gepoogd wordt in te breken in een personenauto op de [adres] te [plaats], waarbij ongeveer vijf personen betrokken zijn. Ter plaatse zien verbalisanten dat er minimaal vijf personen en maximaal zes personen bij een personenauto staan met [kenteken]. Verbalisanten herkennen vier personen, te weten [medeverdachte], [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte]. Verbalisanten hebben de indruk dat [medeverdachte] op de uitkijk staat, aangezien zij tien meter van de auto staat en om zich heen kijkt.
Op de bestuurdersstoel van de auto zien verbalisanten [medeverdachte] zitten. Naast het voertuig staat [medeverdachte] die voorover gebogen in het voertuig hangt en zijn handen onder het stuur van de auto steekt. Naast de auto staan twee vrouwen, te weten [medeverdachte] en – naar later blijkt – [medeverdachte]. Verbalisanten horen dat getracht wordt het voertuig te starten. Vervolgens worden [medeverdachte], [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte] aangehouden. [medeverdachte] weet te ontkomen alsook een mogelijke zesde verdachte.
Feit 4.
Op 13 juli 2010 omstreeks 22.45 uur verneemt [verbalisant] dat een persoon wordt mishandeld op [adres] te [plaats]. Ter plaatse sommeert verbalisant een persoon op de grond te gaan liggen. Via de meldkamer – die meekijkt middels cameratoezicht – verneemt verbalisant dat die persoon betrokken is bij de mishandeling, waarop de persoon, te weten verdachte, wordt aangehouden.
Later diezelfde dag doet [benadeelde partij 3] aangifte van mishandeling.
Feit 5.
Op 20 juli 2010 heeft [medeverdachte] – terwijl zij werd gehoord ter zake van een ander feit – verklaard dat zij onder andere met verdachte een auto heeft achtergelaten in de [adres] te [plaats]. Hierop wordt door [verbalisant] een [personenauto] aangetroffen waarvan het achterste raam was vernield en bedekt met een zwarte vuilniszak. Tevens zag de verbalisant dat diverse kabels/stroomdraden bloot lagen.Vervolgens komt [verbalisant] ter plaatse en constateert dat het contactslot verbroken is. Na een telefonische mededeling van collega [verbalisant] verneemt [verbalisant] dat de eigenaar van de [personenauto] in het buitenland verblijft en zijn auto bij station [plaats] geparkeerd had om vervolgens met de trein naar Schiphol te gaan. Op 28 juli 2010 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van onder meer diefstal van zijn auto.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Feit 1.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, gelet op de aangifte, de verklaring van [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte].
Feit 2.
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en de door hen gedane aangiftes.
Feit 3.
De officier van justitie acht de drie pogingen tot diefstal wettig en overtuigend te bewijzen, gelet op de aangiftes van [slachtoffer], [slachtoffer] en [slachtoffer] en de verklaringen van [medeverdachte] en [medeverdachte].
Feit 4.
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, gelet op de aangifte van [benadeelde partij 3], de verklaringen van [getuige] en [getuige], het proces-verbaal van bevindingen van het uitkijken van de camerabeelden en de deels bekennende verklaring van verdachte.
Feit 5.
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte, de verklaringen van [medeverdachte] en [medeverdachte] en de wijze waarop het voertuig door de politie is aangetroffen.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, aangezien steunbewijs in het dossier ontbreekt ten aanzien van de wederrechtelijke toe-eigening.
Feit 2.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Verdachte ontkent het (voorwaardelijke) opzet op het toebrengen van de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel. Daarbij komt dat getuigen niet hebben verklaard omtrent de vermeende abrupte stuurbeweging naar links en dit alleen door de verbalisant [verbalisant 1] wordt weergegeven. Niet is uitgesloten dat het politievoertuig zich in de dode hoek van de auto waarin verdachte reed bevond. Tenslotte is er geen botsing tussen de voertuigen ontstaan, blijft onduidelijk wat de afstand was tussen de voertuigen, waren er geen tegenliggers en was verbalisant [verbalisant 2] een geoefende bestuurder.
Feit 3.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, aangezien op de onbetrouwbare en wisselende verklaring van [medeverdachte] na, enig steunbewijs voor de aanwezigheid van verdachte ontbreekt.
Feit 4.
Ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit, aangezien geen letsel bij het slachtoffer is geconstateerd en het slachtoffer na de mishandeling direct is opgestaan en is weggelopen.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich – ten aanzien van het slaan – gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 5.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, aangezien enkel vastgesteld kan worden dat verdachte in de gestolen auto heeft gereden. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de auto zichzelf wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1.
Uit de verklaring van aangeefster [benadeelde partij 1] blijkt dat haar auto, te weten een [personenauto] met [kenteken], tussen 18 juli 2010 omstreeks 21.30 uur en 19 juli 2010 omstreeks 11.00 uur is weggenomen. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben waargenomen dat verdachte op 19 juli 2010 omstreeks 10.00 uur in de [personenauto] van aangeefster reed.
[medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] haar hebben verklaard dat zij de auto hadden gestolen. De getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte met medeverdachte [medeverdachte] op 19 juli 2010 omstreeks 04.00 uur zijn weggegaan uit de woning waar zij eveneens verbleef. Tevens verklaart de getuige dat zij zag dat verdachte met de medeverdachte [medeverdachte] een uur later, rond 05.00 uur, terugkwamen en uit een [personenauto] stapten.
De verklaring van verdachte dat hij de [personenauto] van een kennis heeft geleend is naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig nu niet aannemelijk is dat verdachte in het korte tijdsbestek van een uur midden in de nacht een – gelet op de aangifte- pas daarvoor gestolen auto van een kennis heeft geleend. Dit, mede gezien de verklaring van [getuige] en [medeverdachte].
Uit de verklaringen van [medeverdachte] en [getuige], de aangifte van [benadeelde partij 1], de waarneming van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en het feit dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zich in de [personenauto] bevinden in de tijdspanne waarvan aangeefster verklaard dat de betreffende auto daadwerkelijk is weggenomen, leidt de rechtbank af dat verdachte met medeverdachte [medeverdachte] de [personenauto] van aangeefster heeft ontvreemd. Derhalve acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2.
Allereerst merkt de rechtbank op dat het op grond van de artikelen 344, eerste lid en tweede lid van het Wetboek van Strafvordering mogelijk is dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd kan worden aangenomen op grond van het enkele proces-verbaal van een opsporingsambtenaar. De wetgever heeft aan ambtsedig opgemaakte processen-verbaal sterke bewijskracht toegekend, mede omdat verbalisanten over het algemeen er geen belang bij hebben om een voorstelling van zaken te geven die niet of niet volledig overeenstemt met de werkelijkheid.
Mede gelet op de gedetailleerde en consistente verklaring van de verbalisant [verbalisant 1], die ter terechtzitting van 1 november 2010 overeenkomstig het eerder door hem en verbalisant [verbalisant 2] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen heeft verklaard, acht de rechtbank buiten gerede twijfel dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in het proces-verbaal van bevindingen een overeenkomstig de werkelijkheid gegeven voorstelling van zaken heeft gegeven.
De rechtbank acht de inhoud van dit bewijsmiddel, te weten het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , betrouwbaar en zal derhalve dit proces-verbaal als uitgangspunt nemen bij het vaststellen van hetgeen op 19 juni 2010 is voorgevallen.
Op 19 juni 2010 reed de verdachte, als bestuurder van een personenauto, in [plaats], terwijl hij werd achtervolgd door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Verbalisanten reden op dat moment in een opvallend dienstvoertuig en maakten gebruik van optische- en geluidssignalen. Tijdens deze achtervolging reed de verdachte met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur. Verdachte maakte slingerende bewegingen met zijn voertuig, kennelijk met de bedoeling om zich niet te laten passeren door het dienstvoertuig van verbalisanten.
Het raam aan de bestuurderskant van het voertuig waarin verdachte reed was volledig naar beneden gedraaid. Hieruit leiden verbalisanten af dat verdachte de geluidssignalen van hun dienstvoertuig moet hebben gehoord, dit mede gelet op het gegeven dat een bijrijder op dat moment zijn gordel om deed. Vervolgens wordt de achtervolging voortgezet, waarbij verdachte met een hogere dan de toegestane snelheid rijdt en slingerende bewegingen met het voertuig maakt.
Terwijl verbalisant [verbalisant 2] het voertuig van verdachte aan de linkerzijde passeert en het dienstvoertuig op dat moment naast de achterwielen van verdachtes voertuig reed, ziet verbalisant [verbalisant 1] dat verdachte in de binnenspiegel en linkerbuitenspiegel kijkt en vervolgens een flinke ruk naar links aan zijn stuur geeft, waardoor het voertuig van verdachte op de rijstrook terecht kwam waar het dienstvoertuig van verbalisanten zich bevond. Verbalisant [verbalisant 2] heeft hard op de rem moeten trappen om een aanrijding te voorkomen.
De verklaring van verdachte – dat hij geen abrupte stuurbeweging naar links heeft gemaakt – acht de rechtbank (gelet op het voorgaande) onaannemelijk en ongeloofwaardig. Dat andere getuigen in de auto waarin verdachte reed, te weten [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte], niets verklaren omtrent de abrupte stuurbeweging naar links, doet aan de betrouwbaarheid van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] niets af.
De rechtbank stelt vast dat verdachte met (een zeer) hoge snelheid reed en vervolgens met die snelheid een stuurbeweging naar links heeft gemaakt – terwijl verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich in hun dienstvoertuig (dicht) naast het door verdachte bestuurde voertuig bevonden – ten gevolge waarvan genoemde [verbalisant 2] zeer krachtig moest remmen teneinde een aanrijding met het voertuig van verdachte te voorkomen.
Hieruit leidt de rechtbank af dat de kans dat verbalisanten een aanrijding niet zouden overleven naar algemene ervaringsregels niet aanmerkelijk te noemen is. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat zich onder deze omstandigheden niet de aanmerkelijke kans heeft voorgedaan dat verbalisanten indien een botsing zou volgen als gevolg daarvan zouden komen te overlijden.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van hetgeen hem primair ten laste is gelegd.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling overweegt de rechtbank als volgt.
Naar algemene ervaringsregels brengt het met een personenauto met hoge snelheid een stuurbeweging naar links maken, terwijl zich naast het voertuig van verdachte een auto bevond, die daardoor zeer krachtig moest remmen, wel het aanmerkelijke risico met zich mee dat een voertuig van de weg raakt, kantelt of ergens tegenaan botst. Een dergelijk ongeval heeft niet zelden tot gevolg dat inzittenden van een dergelijke personenauto in ieder geval ernstig gewond raken.
De verdachte heeft door aldus te handelen de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat de agenten in hun dienstvoertuig ernstig gewond zouden raken. Het handelen van de verdachte was bovendien zozeer gericht op het aanrijden tegen het dienstvoertuig dat de rechtbank daaruit opmaakt dat de verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. Dat het dienstvoertuig van verbalisanten zich wellicht in de dode hoek van verdachtes voertuig bevond, doet daaraan niets af. Er bestond immers geen enkele aanleiding voor een uitwijkmanouvre nu zich, volgens de verklaring van de verbalisant [verbalisant 1] ter zitting, geen verkeer of opstakel(s) voor de verdachte bevond.
Op grond hiervan acht de rechtbank het voor poging zware mishandeling benodigde opzet dan ook bewezen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat zij 18 juli 2010 ’s avonds met verdachte, [medeverdachte], [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte] was.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij met vijf anderen was, waarvan drie meiden. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij op de bestuurdersstoel van de auto zat en dat [verdachte] erbij was en naast hem in de auto zat.
Hoewel [medeverdachte] heeft verklaard dat zij niets weet van de pogingen tot autokraak, heeft zij wel verklaard dat verdachte er ook bij was. Medeverdachte [medeverdachte] heeft eveneens verklaard dat verdachte er bij was.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bekend dat onder meer verdachte die avond bij hem was en dat verdachte rommelde bij de bedrading van een auto en dat er nog andere auto’s in die straat zijn geprobeerd.
Alle medeverdachten hebben derhalve verklaard dat verdachte die avond bij hen was. De verklaring van verdachte – dat hij er niet bij was – acht de rechtbank derhalve ongeloofwaardig. Niet aannemelijk is geworden dat de medeverdachten hun verklaringen in strijd met de waarheid hebben afgelegd. De rechtbank acht deze verklaringen derhalve geloofwaardig.
Uit voornoemde verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte], [medeverdachte], [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte] en de aangiftes van [benadeelde partij 2] , [slachtoffer] en [slachtoffer] blijkt genoegzaam dat verdachte in vereniging met anderen heeft getracht drie auto’s weg te nemen. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 3 A, B en C ten laste is gelegd.
Feit 4.
Vaststaat dat aangever [benadeelde partij 3] is geslagen en geschopt tegen zijn hoofd, gelet op de aangifte van [benadeelde partij 3] , de verklaring van getuige [getuige] , [getuige] en de processen-verbaal van bevindingen. Verdachte heeft bovendien bekend dat hij aangever heeft geslagen tegen zijn hoofd en getrapt tegen zijn arm.
Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt genoegzaam dat verdachte en/of zijn mededaders aangever in het gezicht en elders tegen het lichaam hebben gestompt, ook hebben gestompt tegen het lichaam terwijl verdachte bovenop de liggende aangever zat en hebben geschopt tegen de nek en het hoofd.
De hiervoor omschreven handelingen – het (meermalen) stompen in het gezicht en elders tegen het lichaam en het schoppen tegen de nek en het hoofd van het slachtoffer – kunnen indien zij worden doorgezet de dood tot gevolg hebben en zijn daarmee uitvoeringshandelingen van een poging tot doodslag. De handelingen van verdachte en zijn mededaders moeten, gezien hun uiterlijke verschijningsvorm, ook geacht worden daarop gericht te zijn geweest. In ieder geval heeft verdachte, door aldus te handelen, zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou overlijden.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat verdachte medeverantwoordelijk is voor de gedragingen van de overige verdachten, aangezien deze binnen hun gezamenlijk (voorwaardelijk) opzet gebracht kunnen worden.
Dat het slachtoffer direct is opgestaan na de hiervoor omschreven handelingen en zich in het procesdossier geen letselverklaring bevindt, doet aan hetgeen hiervoor met betrekking tot het (voorwaardelijke) opzet is gesteld niet af.
De rechtbank acht het onder 4 primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 5.
Uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt dat hij zijn auto, te weten een [personenauto] met [kenteken], op 16 juli 2010 heeft geparkeerd bij station [plaats], waarna deze is gesloten. Diverse spullen uit de auto zijn eveneens weggenomen.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat de jongens, waaronder verdachte, een auto hebben gestolen in [plaats]. [medeverdachte] heeft op 23 juli 2010 verklaard dat dat ongeveer een week eerder had plaatsgevonden. Zij heeft verder verklaard dat daarbij aanwezig waren [medeverdachte], [medeverdachte], [verdachte] en zijzelf. De auto stond achter het treinstation van [plaats]. Het raam achter de bestuurderszijde is door de jongens kapot gemaakt. Nadat de auto was gestart zijn ze met z’n vieren in de auto gestapt en zijn vuiliszakken gaan halen om de ruit mee te kunnen dichtmaken. De politie heeft hen toen aangesproken over de kapotte ruit. [medeverdachte] heeft verklaard dat [verdachte] toen heeft gezegd dat het de auto van zijn zus betrof.
[verbalisant] heeft geverbaliseerd dat hij op 16 juli 2010 een viertal personen heeft aangesproken in [plaats] die een autoruit van een [personenauto] dichtplakten. Hij hoorde daarop één van de personen antwoorden dat het de auto van zijn zus of nicht betrof en dat het ruit vernield was op de parkeerplaats bij station [plaats].
[verbalisant] heeft naast [medeverdachte], [medeverdachte] en [.] [medeverdachte] tevens verdachte – middels politiefoto’s – herkend als een van de vier personen die hij op 16 juli 2010 heeft aangesproken.
Niet aannemelijk is geworden dat [medeverdachte] haar verklaring heeft afgelegd in strijd met de waarheid. Haar verklaring komt in grote lijnen overeen met de verklaring van [medeverdachte] en de wijkagent [verbalisant]. Hieruit volgt dat verdachte met anderen de auto van [slachtoffer] heeft gestolen.
Derhalve acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
5. DE BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 subsidiair, 3, 4 primair en 5 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 18 juli 2010 tot en met 19 juli 2010 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereiging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een personenauto ([kenteken]) en een autoradio heeft weggenomen, toebehorende aan [benadeelde partij 1], waarbij verdachte en zijn mededader de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
2. (subsidiair)
hij op 19 juli 2010 in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ((beiden) werkzaam als hoofdagent bij de politie Flevoland), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een voertuig heeft gereden met (een zeer) hoge snelheid en vervolgens met die snelheid een stuurbeweging naar links heeft gemaakt, terwijl genoemde [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich in hun dienstvoertuig (dicht) naast het door verdachte bestuurde voertuig bevonden, ten gevolge waarvan genoemde [verbalisant 2] zeer krachtig moest remmen teneinde een aanrijding met het voertuig van verdachte te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op 18 juli 2010 in de gemeente [plaats] telkens ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen
A. een personenauto ([merk], [kenteken]) toebehorende aan [benadeelde partij 2], en zich daarbij de toegang tot die personenauto te verschaffen en onder hun bereik te brengen door middel van braak, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
B. een personenauto ([merk], [kenteken]) toebehorende aan [slachtoffer], en zich daarbij de toegang tot die personenauto te verschaffen en onder hun bereik te brengen door middel van braak, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
C. een personenauto ([merk], [kenteken]) toebehorende aan [slachtoffer], en zich daarbij de toegang tot die personenauto te verschaffen en onder hun bereik te brengen door middel van braak, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4. (primair)
hij op 13 juli 2010 in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [benadeelde partij 3] van het leven te beroven, met dat opzet meerdere malen, (met kracht)
- die [benadeelde partij 3] heeft gestompt in het gezicht en elders tegen het lichaam en
- die [benadeelde partij 3] (vervolgens) heeft gestompt tegen het lichaam, terwijl hij bovenop die [benadeelde partij 3] zat en
- die [benadeelde partij 3] heeft geschopt tegen de nek en het hoofd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
5.
hij op 16 juli 2010 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto ([kenteken]) en een autoradio ([merk]) en een bril en een [navigatiesysteem] en startkabels, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Van het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4 primair en 5 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. DE STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de bewezenverklaarde feiten uitsluiten.
7. DE STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feit 1:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2 (subsidiair):
Poging tot zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 3:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto de artikelen 310 en 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 4 (primair):
Poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 5:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
8. DE STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een psychologisch onderzoek (Pro Justitia) d.d. 18 oktober 2010, uitgebracht door drs. D. Breuker, gezondsheids- en forensisch psycholoog.
Het psychologisch onderzoek van de deskundige drs. Breuker houdt als conclusie onder meer in dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een verstandelijke beperking in combinatie met vroege ontwikkelingspathologie ten gevolge van een belastende voorgeschiedenis met pedagogische verwaarlozing. Als gevolg hiervan is er bij verdachte sprake van een minder moreelbesef en de neiging tot sociaal onaangepast, impulsief en grenzeloos gedrag. Diagnostisch kan bij verdachte een ernstige gedragsstoornis worden vastgesteld gekenmerkt door voornamelijk leugenachtigheid of diefstal en ernstige schending van regels. Ook ten tijde van het ten laste gelegde was hiervan sprake. Volgens de psycholoog kan verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd voor de delicten waarvan hij verdacht wordt.
De rechtbank heeft eveneens rekening gehouden met een psychiatrisch onderzoek (Pro Justitia) d.d. 20 oktober 2010, uitgebracht door drs. I. Hazemeijer, psychiater.
Het psychiatrisch onderzoek van de deskundige Hazemeijer houdt als conclusie onder meer in dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, die in diagnostische zin is te omschrijven als een gedragsstoornis en verstandelijke vermogens op het niveau van zwakbegaafdheid. In algemene zin blijkt uit de aard van de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens (zwakbegaafdheid), dat deze in zijn gedragingen, handelingen en keuzes meespeelt. Ook de gedragsstoornis, de daaruit voortkomende impulsiviteit, beperkte gewetensfunctie en gebrek aan empathie maken dat zijn wijze van handelen onvoldoende wordt bijgestuurd als het gaat om handelingen en gedragingen waarvan hij wel weet dat het ongeoorloofd is. Ook ten tijde van het ten laste gelegde was hiervan sprake. Volgens de psychiater kan verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd voor de delicten waarvan hij verdacht wordt.
De rechtbank neemt de conclusies en de adviezen van de deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid op de daarvoor in voornoemde rapporten bijeengebrachte gronden over en maakt die tot de hare. De rechtbank concludeert op grond van deze rapporten dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte in zoverre strafbaar.
9. DE STRAFOPLEGGING
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 155 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat enkel één feit bewezen verklaard kan worden en gezien de ernst van dat feit een PIJ maatregel niet passend en geboden is.
Subsidiair is een PIJ maatregel niet passend, gezien de Pro Justitia rapportages waarin de psychiater en de psycholoog beiden van oordeel zijn dat een dergelijke maatregel niet wenselijk is. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de Pro Justitia rapportages als uitgangspunt dienen te gelden, daar zij consistent zijn en niet van standpunt veranderen zoals dit wel het geval is bij de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering.
De raadsman heeft bepleit een jeugddetentie gelijk aan het reeds ondergane voorarrest op te leggen, wellicht in combinatie met een taakstraf.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag jegens het slachtoffer [benadeelde partij 3] door samen met zijn mededaders tegen het hoofd van het slachtoffer te schoppen en stompen. Dit soort gewelddadig optreden is zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De ervaring leert dat, nog afgezien van de lichamelijke gevolgen voor het slachtoffer, zowel het slachtoffer van dergelijke delicten, als degenen die daarbij als toeschouwer aanwezig zijn hiervan (langdurig) psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden.
De verdachte heeft door zijn bijdrage aan deze feiten een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] door met hoge snelheid een stuurbeweging naar links te maken, terwijl verbalisanten in hun dienstvoertuig naast het door verdachte bestuurde voertuig bevonden. Dat het niet tot een aanrijding is gekomen, met mogelijk zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte toe te rekenen is.
Daarbij komt dat verdachte driemaal heeft geprobeerd een auto te stelen en hij heeft daarnaast tweemaal een auto gestolen. Daarmee heeft verdachte in korte tijd veel schade en overlast veroorzaakt en een inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van de slachtoffers.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zo lichtvaardig op pad gaat om dergelijke feiten te plegen. Verdachte handelde slechts uit persoonlijk gewin en heeft de schade die hij berokkende aan de slachtoffers daarbij op de koop toe genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van vijf (zeer) ernstige strafbare feiten.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 15 november 2010;
- een de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 20 juli 2010 uitgebracht door R. Heyligers, raadsonderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming;
- een de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 12 oktober 2010 uitgebracht door G. Buddingh, jeugdreclasseringsmedewerker van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering;
- een de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 1 december 2010 uitgebracht door D. van Kammen, voogdijwerker, G. Budding, jeugdreclasseerder, en A. Berends, leidinggevende LJ&R van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering;
- een de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 29 november 2010 uitgebracht door J.G.A. van Moorsel, raadsonderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming;
- een psychologisch onderzoek (Pro Justitia) d.d. 18 oktober 2010, uitgebracht door drs. D. Breuker, gezondsheids- en forensisch psycholoog;
- een psychiatrisch onderzoek (Pro Justitia) d.d. 20 oktober 2010, uitgebracht door drs. I. Hazemeijer, psychiater;
- de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
De deskundigen Breuker en Hazemeijer hebben beiden geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en hebben geadviseerd een gedragsbeïnvloedende maatregel (verder GBM) voor de duur van één jaar op te leggen.
Uit het rapport van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering d.d. 1 december 2010 en het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 29 november 2010 blijkt echter dat GBM niet haalbaar is. Het advies van hen is een PIJ maatregel op te leggen, gelet op de problematiek van verdachte, het delictgedrag waarbij inmiddels ook sprake is van geweld en het hoge recidiverisico maakt dat een langdurig gesloten behandeling van verdachte passend is. Hoewel uit de Pro Justitia Rapportages blijkt dat verdachte onvoldoende zal profiteren van een PIJ maatregel daar hij behandel-resistent lijkt te zijn, is een gesloten behandeling de enige mogelijkheid om bij verdachte enige zelfsturing en impulscontrole te bewerkstelligen.
De rechtbank neemt de conclusies en het advies zoals voortvloeit uit voormelde rapporten van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering en de Raad voor de Kinderbescherming over en maakt die tot de hare.
Voor het opleggen van een PIJ maatregel gelden de volgende wettelijk eisen:
- het gepleegde feit betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid personen en goederen vereist de oplegging van de maatregel;
- de maatregel is in het belang voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte;
- met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies van twee gedragsdeskundigen van twee verschillende disciplines.
De rechtbank constateert dat aan deze wettelijke eisen is voldaan. Hoewel de gedragsdeskundigen niet adviseren een PIJ maatregel op te leggen, is voldaan aan de wettelijke eisen, aangezien de wet niet voorschrijft dat hun advies het opleggen van een PIJ maatregel betreft.
De rechtbank acht het opleggen van enkel jeugddetentie niet op zijn plaats, aangezien het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht in dit geval voorrang dient te krijgen op de enkele vergelding. De rechtbank zal naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie derhalve tevens de PIJ maatregel opleggen.
9. BESLAG
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich niet uitgelaten omtrent de in beslag genomen voorwerpen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich onthouden omtrent een standpunt omtrent de in beslag genomen voorwerpen.
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, zoals opgenomen op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 12 oktober 2010 overweegt de rechtbank het navolgende.
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) gelasten van de nummers 1 tot en met 55 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen vermelde voorwerpen, nu voorshands niet duidelijk is wie als zodanig kan/kunnen worden aangemerkt.
9. BENADEELDE PARTIJEN
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen respectievelijk [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] tot een bedrag van respectievelijk € 250,00, € 500,00 en € 350,00, telkens hoofdelijk en met oplegging van de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van de slachtoffers tot voornoemde bedragen.
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit tot afwijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], aangezien de door hem bepleite vrijspraken.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 250,00.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
Voor de aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3A ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 512,87.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 512,87 vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
Voor de aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde partij 3] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 4 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 350,00.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 350,00 vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen van de benadeelde partijen zal de rechtbank telkens tevens de schademaatregel opleggen.
9. VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd tot verlenging van de proeftijd met één jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit de verlenging van de proeftijd met één jaar. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
De rechtbank acht, gelet op het bepaalde in artikel 77cc van het Wetboek van Strafrecht, echter termen aanwezig de bij vonnis van de kinderrechter te Utrecht d.d. 4 november 2009 aan de voorwaardelijk opgelegde werkstraf verbonden proeftijd te verlengen met één jaar.
10. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 27, 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77cc en 77gg van het Wetboek van Strafrecht.
11. BESLISSING
De rechtbank:
Ten aanzien van de tenlastelegging
verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1, onder 2 subsidiair, onder 3, onder 4 primair en onder 5 ten laste gelegde heeft begaan en verklaart verdachte derhalve strafbaar;
veroordeelt verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 155 dagen;
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- beveelt de plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen;
Ten aanzien van het beslag
gelast de bewaring van de alle (nummers 1 tot en met 55) op de lijst van in beslag genomen vermelde voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende(n);
Ten aanzien van de benadeelde partijen
veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1], wonende te [plaats], van een bedrag van € 250,00 (zegge: tweehonderd en vijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 1 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 18 juli 2010, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot
€ 250,00, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis;
bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2], wonende te [plaats], van een bedrag van € 512,87 (zegge: vijfhonderdentwaalf euro en zevenentachtig cent) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 1 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 18 juli 2010, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot
€ 512,87, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis;
bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3], wonende te [plaats], van een bedrag van € 350,00 (zegge: driehonderd en vijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 1 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 13 juli 2010, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot
€ 350,00, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 dagen hechtenis;
bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
verlengt de bij vonnis van de kinderrechter te Utrecht d.d. 4 november 2009 aan de voorwaardelijk opgelegde werkstraf verbonden proeftijd met één jaar.
Aldus gewezen door mr. M. Iedema, voorzitter tevens kinderrechter, mr. M.C.P. de Ridder en mr. W.F. Roelink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2010.
Mr. Roelink voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.