ECLI:NL:RBZLY:2010:BQ4216

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
13 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
171386 / HA ZA 10-662
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in geschil over convenant en prorogatieregeling

In deze zaak hebben de partijen, [A], [B], [C] en [D], een geschil dat voortvloeit uit een convenant waarin is afgesproken dat geschillen ter bindende beslissing aan de relatief bevoegde kantonrechter zullen worden voorgelegd. De vordering is echter bij dagvaarding bij de sector civiel ingesteld, waarop gedaagde [D] verzocht heeft de rechtbank zich onbevoegd te verklaren. De rechtbank heeft geoordeeld dat het hier gaat om een prorogatieregeling zoals bedoeld in artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard, omdat de toepassing van de wisselbepaling van artikel 71 Rv niet mogelijk is, gezien de afwijkingen van de reguliere kantonprocedure in deze zaak.

De procedure is gestart met een dagvaarding, gevolgd door een conclusie van antwoord en een incidentele vordering tot onbevoegdverklaring. De eisers [A], [B] en [C] hebben geen verweer gevoerd tegen de vordering van [D] en hebben zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geschillenregeling in het convenant niet bindend kan zijn voor derden, in dit geval de eisers sub 2 en 3, omdat zij geen verweer hebben gevoerd.

De rechtbank heeft in het incident beslist dat zij zich onbevoegd verklaart om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen. De kosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De rechtbank heeft partijen erop gewezen dat zij zich, overeenkomstig de geschillenregeling, tot de kantonrechter kunnen wenden. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2010 door mr. M.H.S. Lebens-de Mug.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 171386 / HA ZA 10-662
Vonnis in incident van 13 oktober 2010
in de zaak van
1. [A],
wonende te [woonplaats],
2. [B],
wonende te [woonplaats],
3. [C],
wonende te [woonplaats],
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. R.A. Scherpenhuysen te Harderwijk,
tegen
[D],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. E.A.C. Nijhof- Top te Zeewolde.
Partijen zullen hierna [A, B en C] en [D] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. [D] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Hiertoe heeft [D] aangevoerd dat partijen in het aanvullende convenant onder artikel C1 overeen zijn gekomen dat indien er een geschil ontstaat als het onderhavige, partijen het geschil ter verkrijging van een bindende beslissing zullen voorleggen aan de op dat moment relatief bevoegde kantonrechter.
2.2. [A, B en C] hebben ten aanzien van eisers sub 2 en 3 geen verweer gevoerd en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Weliswaar hebben [A, B en C] aangevoerd dat zij zich afvragen of een bepaling als opgenomen in het aanvullend convenant tussen eiseres sub 1 en [D] wel bindend kan zijn voor derden - in casu - eisers sub 2 en 3. Echter, nu [A, B en C] geen verweer dan wel vordering aan deze vraag hebben verbonden zal de rechtbank hieraan voorbij gaan.
Het verweer van [A, B en C] ten aanzien van eiseres sub 1 begrijpt de rechtbank aldus dat zij van mening zijn dat het geschil ten aanzien van eiseres sub 1 buiten de regeling van de competentie in het aanvullende convenant en derhalve binnen de competentie van de rechtbank valt. Hiertoe hebben [A, B en C] aangevoerd dat het geschil betrekking heeft op bedragen die eiseres sub 1 heeft voorgeschoten, welke bedragen door [D] moeten worden terugbetaald.
2.3. De rechtbank stelt voorop dat partijen met de geschillenregeling zoals neergelegd in artikel C.1 van het aanvullende convenant van 21 maart 2001 kennelijk bedoeld hebben de in artikel 96 Rv vervatte prorogatieregeling overeen te komen. Nu de ingestelde vordering het beloop van de vorderingen die ingevolge het bepaalde in artikel 93 Rv door de kantonrechter worden behandeld en beslist overtreft, zou immers niet de sector kanton maar de sector civiel van deze rechtbank deze vordering dienen te beoordelen. Artikel 96 Rv geeft echter partijen de mogelijkheid om zich samen tot de kantonrechter van hun keuze te wenden en zijn beslissing in te roepen. Daar deze prorogatieregeling in meerdere opzichten afwijkt van de reguliere kantonprocedure, is er geen mogelijkheid toepassing te geven aan de wisselbepaling van artikel 71 Rv. De rechtbank zal zich dan ook onbevoegd dienen te verklaren en wijst partijen erop dat zij zich overeenkomstig de door hen getroffen geschillenregeling op de voet van artikel 96 Rv tot de kantonrechter kunnen wenden.
Er is voor wat betreft voormelde beslissing geen aanleiding onderscheid te maken tussen eiseres sub 1 en eisers sub 2 en 3 nu de samenhang tussen de vorderingen zich daartegen verzet.
2.4. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in zowel het incident als de hoofdzaak tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
3.2. compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
3.3. compenseert de kosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2010.