ECLI:NL:RBZLY:2010:BQ4216
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de rechtbank in geschil over convenant en prorogatieregeling
In deze zaak hebben de partijen, [A], [B], [C] en [D], een geschil dat voortvloeit uit een convenant waarin is afgesproken dat geschillen ter bindende beslissing aan de relatief bevoegde kantonrechter zullen worden voorgelegd. De vordering is echter bij dagvaarding bij de sector civiel ingesteld, waarop gedaagde [D] verzocht heeft de rechtbank zich onbevoegd te verklaren. De rechtbank heeft geoordeeld dat het hier gaat om een prorogatieregeling zoals bedoeld in artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard, omdat de toepassing van de wisselbepaling van artikel 71 Rv niet mogelijk is, gezien de afwijkingen van de reguliere kantonprocedure in deze zaak.
De procedure is gestart met een dagvaarding, gevolgd door een conclusie van antwoord en een incidentele vordering tot onbevoegdverklaring. De eisers [A], [B] en [C] hebben geen verweer gevoerd tegen de vordering van [D] en hebben zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geschillenregeling in het convenant niet bindend kan zijn voor derden, in dit geval de eisers sub 2 en 3, omdat zij geen verweer hebben gevoerd.
De rechtbank heeft in het incident beslist dat zij zich onbevoegd verklaart om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen. De kosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De rechtbank heeft partijen erop gewezen dat zij zich, overeenkomstig de geschillenregeling, tot de kantonrechter kunnen wenden. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2010 door mr. M.H.S. Lebens-de Mug.