ECLI:NL:RBZLY:2010:BQ4255
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot verklaring voor recht van beëindiging alimentatieverplichting
In deze zaak heeft eiser [A] een vordering ingesteld tot verklaring voor recht dat zijn alimentatieverplichting ten opzichte van gedaagde [B] is geëindigd. De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft op 13 oktober 2010 uitspraak gedaan in deze kwestie. De vordering was niet correct ingesteld, aangezien deze bij verzoekschrift in plaats van bij dagvaarding had moeten worden ingediend. De rechtbank verwijst naar de relevante jurisprudentie, waaronder HR 31 januari 1986, NJ 1987,99, die stelt dat de rechter die op een verzoekschrift beslist ook kan oordelen over een gevorderd executieverbod.
De procedure begon met een dagvaarding van 26 april 2010, gevolgd door een conclusie van antwoord en een incidentele vordering tot onbevoegdverklaring door [B]. In de hoofdzaak vorderde [A] dat de rechtbank zou verklaren dat zijn alimentatieverplichting met ingang van 31 januari 2010 is beëindigd en dat de executiemaatregelen van [B] gestaakt moesten worden. [A] baseerde zijn vordering op afspraken die in een geschrift waren vastgelegd, waarin de alimentatieverplichting was opgenomen.
De rechtbank oordeelde dat de vordering van [A] processueel op dezelfde manier behandeld moest worden als een verzoek in de zin van artikel 1:401 BW. Dit houdt in dat de vordering bij verzoekschrift had moeten worden ingediend. De rechtbank heeft [A] bevolen om binnen veertien dagen een aanvullend verzoekschrift in te dienen met een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust. De rechtbank heeft verder bepaald dat iedere verdere beslissing in het incident wordt aangehouden.