ECLI:NL:RBZLY:2010:BQ4255

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
13 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
171456 / HA ZA 10-676
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht van beëindiging alimentatieverplichting

In deze zaak heeft eiser [A] een vordering ingesteld tot verklaring voor recht dat zijn alimentatieverplichting ten opzichte van gedaagde [B] is geëindigd. De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft op 13 oktober 2010 uitspraak gedaan in deze kwestie. De vordering was niet correct ingesteld, aangezien deze bij verzoekschrift in plaats van bij dagvaarding had moeten worden ingediend. De rechtbank verwijst naar de relevante jurisprudentie, waaronder HR 31 januari 1986, NJ 1987,99, die stelt dat de rechter die op een verzoekschrift beslist ook kan oordelen over een gevorderd executieverbod.

De procedure begon met een dagvaarding van 26 april 2010, gevolgd door een conclusie van antwoord en een incidentele vordering tot onbevoegdverklaring door [B]. In de hoofdzaak vorderde [A] dat de rechtbank zou verklaren dat zijn alimentatieverplichting met ingang van 31 januari 2010 is beëindigd en dat de executiemaatregelen van [B] gestaakt moesten worden. [A] baseerde zijn vordering op afspraken die in een geschrift waren vastgelegd, waarin de alimentatieverplichting was opgenomen.

De rechtbank oordeelde dat de vordering van [A] processueel op dezelfde manier behandeld moest worden als een verzoek in de zin van artikel 1:401 BW. Dit houdt in dat de vordering bij verzoekschrift had moeten worden ingediend. De rechtbank heeft [A] bevolen om binnen veertien dagen een aanvullend verzoekschrift in te dienen met een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust. De rechtbank heeft verder bepaald dat iedere verdere beslissing in het incident wordt aangehouden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 171456 / HA ZA 10-676
Vonnis in incident van 13 oktober 2010
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. A. van Dijk-Hartman te Gorinchem,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.S. Bauer te Leeuwarden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 april 2010 met producties
- de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot
onbevoegdverklaring
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. [B] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. [A] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2. In de hoofdzaak vordert [A] dat voor recht wordt verklaard dat zijn alimentatieverplichting ten opzichte van [B] met ingang van 31 januari 2010 is beëindigd, alsook - kort gezegd - dat bevolen wordt dat de door [B] genomen executiemaatregelen worden gestaakt.
[A] beroept zich daarbij op de door partijen in een geschrift vastgelegde afspraken. Dit geschrift is getiteld 'overeenkomst beëindiging geregistreerd partnerschap na omzetting huwelijk in geregistreerd partnerschap'.
2.3. De hiervoor bedoelde afspraken luiden, voor zover van belang:
"(...).
A. Verplichting tot onderhoud (alimentatie)
- Bedrag/Betalingsdatum
De man (lees: [A], Rb) zal voor het levensonderhoud van de vrouw (lees: [B], Rb) aan deze een bedrag per maand betalen.
Dit bedrag (...), maandelijks te betalen in twaalf gelijke termijnen tot het bereiken van de pensioendatum, zijnde één en dertig januari tweeduizendtien.
(...).
Na het bereiken van de pensioendatum zal de pensioenmaatschappij, zijnde het Shell Pensioenfonds, overgaan tot betaling van het aandeel van de vrouw in de opgebouwde pensioenrechten van de man.
(...)."
2.4. De rechtbank is van oordeel dat het deel van de vordering van [A] die ertoe strekt dat voor recht wordt verklaard dat de op hem rustende verplichting tot betaling van levensonderhoud van [B] is geëindigd, processueel op dezelfde voet moet worden behandeld als een verzoek in de zin van art. 1:401 BW. Dit betekent dat het geschil met een verzoekschrift bij de rechtbank had moeten worden ingeleid.
2.5. De rechter die op een dergelijk verzoekschrift bepaalt dat de verplichting tot betaling van levensonderhoud is geëindigd, stelt daarmee tevens vast dat die verplichting niet langer bestaat. Dit laatste brengt mee, dat die rechter tevens mag bepalen dat de door [B] genomen executiemaatregelen dienen te worden gestaakt, zonder dat hij partijen daartoe naar de dagvaardingsprocedure behoeft te verwijzen (zie ook HR 31 januari 1986, NJ 1987,99).
2.6. Op grond van het voorgaande (r.o. 2.4 en 2.5) en het bepaalde in art. 262 sub a Rv had [A] een verzoekschrift bij deze rechtbank, sector civiel-unit familie, moeten indienen. Anders dan [B] heeft gesteld is de rechtbank van de belanghebbende (alternatief) bevoegd.
2.7. De rechtbank zal ingevolge het bepaalde in art. 69 Rv [A] bevelen het stuk waarmee de procedure is ingeleid te verbeteren of aan te vullen. Partijen zullen tevens in de gelegenheid worden gesteld hun stellingen aan de voor de verzoekschriftprocedure toepasselijke procesregels aan te passen.
2.8. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. beveelt, met verwijzing van de zaak naar de sector civiel-unit familie van deze rechtbank, dat de procedure zal worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure,
3.2. beveelt [A] binnen veertien dagen na heden het stuk waarmee de procedure is ingeleid aan te vullen door middel van een (aanvullend) verzoekschrift, waarin een duidelijke omschrijving van het verzoek wordt vermeld en de gronden waarop het berust,
3.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2010.