ECLI:NL:RBZLY:2010:BR2957
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J. van der Hulst
- Rechtspraak.nl
Arbitrageovereenkomst in aannemingsovereenkomst tussen bouwbedrijf en ziekenhuis
In deze zaak gaat het om de vraag of er een arbitrageovereenkomst is overeengekomen tussen de eiser, een bouwbedrijf, en de gedaagde, de Stichting Deventer Ziekenhuis, in het kader van een aannemingsovereenkomst die op 11 mei 2004 tot stand kwam. De eiser vordert dat alle geschillen die voortvloeien uit deze overeenkomst door arbitrage worden beslecht, conform de statuten van de Raad van Arbitrage voor de Metaalnijverheid en -handel. De gedaagde stelt echter dat er geen arbitrage is overeengekomen en dat geschillen voorgelegd moeten worden aan de burgerlijke rechter.
De rechtbank onderzoekt de relevante bepalingen in de aannemingsovereenkomst en de bijbehorende bestekken. Artikel 49 van de Uniforme Administratieve Voorwaarden (U.A.V.) 1989 bepaalt dat partijen afstand doen van hun recht om de tussenkomst van de gewone rechter in te roepen en dat geschillen door arbitrage moeten worden beslecht. De rechtbank concludeert dat, hoewel er sprake is van een arbitrageovereenkomst, er onduidelijkheid bestaat over de toepasselijke regels voor deze arbitrage, aangezien het bestek verwijst naar twee verschillende arbitrage-instellingen.
De rechtbank oordeelt dat de eiser en de gedaagde door de bepalingen in de overeenkomst ondubbelzinnig afstand hebben gedaan van hun recht om de gewone rechter in te roepen. De rechtbank verklaart voor recht dat er een geldige overeenkomst tot arbitrage is tot stand gekomen en veroordeelt de gedaagde om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis in onderhandeling te treden over het aantal arbiters en hun benoeming. Tevens wordt de gedaagde veroordeeld tot betaling van een dwangsom voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan deze vordering te voldoen, tot een maximum van EUR 1.000.000,00. De gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser.