ECLI:NL:RBZLY:2010:BR2957

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
13 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
160755 - HA ZA 09-1105
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. van der Hulst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbitrageovereenkomst in aannemingsovereenkomst tussen bouwbedrijf en ziekenhuis

In deze zaak gaat het om de vraag of er een arbitrageovereenkomst is overeengekomen tussen de eiser, een bouwbedrijf, en de gedaagde, de Stichting Deventer Ziekenhuis, in het kader van een aannemingsovereenkomst die op 11 mei 2004 tot stand kwam. De eiser vordert dat alle geschillen die voortvloeien uit deze overeenkomst door arbitrage worden beslecht, conform de statuten van de Raad van Arbitrage voor de Metaalnijverheid en -handel. De gedaagde stelt echter dat er geen arbitrage is overeengekomen en dat geschillen voorgelegd moeten worden aan de burgerlijke rechter.

De rechtbank onderzoekt de relevante bepalingen in de aannemingsovereenkomst en de bijbehorende bestekken. Artikel 49 van de Uniforme Administratieve Voorwaarden (U.A.V.) 1989 bepaalt dat partijen afstand doen van hun recht om de tussenkomst van de gewone rechter in te roepen en dat geschillen door arbitrage moeten worden beslecht. De rechtbank concludeert dat, hoewel er sprake is van een arbitrageovereenkomst, er onduidelijkheid bestaat over de toepasselijke regels voor deze arbitrage, aangezien het bestek verwijst naar twee verschillende arbitrage-instellingen.

De rechtbank oordeelt dat de eiser en de gedaagde door de bepalingen in de overeenkomst ondubbelzinnig afstand hebben gedaan van hun recht om de gewone rechter in te roepen. De rechtbank verklaart voor recht dat er een geldige overeenkomst tot arbitrage is tot stand gekomen en veroordeelt de gedaagde om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis in onderhandeling te treden over het aantal arbiters en hun benoeming. Tevens wordt de gedaagde veroordeeld tot betaling van een dwangsom voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan deze vordering te voldoen, tot een maximum van EUR 1.000.000,00. De gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 160755 / HA ZA 09-1105
Vonnis van 13 oktober 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. B.C.M. den Teuling,
tegen
de stichting
STICHTING DEVENTER ZIEKENHUIS,
gevestigd te Deventer,
gedaagde,
advocaat mr. A. Knigge.
Partijen zullen hierna [eiser] en DZ genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte zijdens [eiser].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 11 mei 2004 is tussen partijen een aannemingsovereenkomst tot stand gekomen. Kort gezegd komt deze aannemingsovereenkomst er op neer dat DZ (als opdrachtgever) hierbij opdracht geeft aan [eiser] (als opdrachtnemer) tot de uitvoering van de werktuigkundige en regeltechnische installaties voor de nieuwbouw van het Deventer Ziekenhuis, het Radiotherapeutisch Instituut Stedendriehoek en Omstreken en de zgn. multifunctionele Eenheid, allen te Deventer.
2.2. Artikel 4 van de aannemingsovereenkomst luidt:
Voor zover door opdrachtnemer een beroep is gedaan op algemene voorwaarden of branchevoorwaarden zijn deze door opdrachtgever afgewezen en derhalve niet toepasselijk.
2.3. Tot de contractstukken behoort onder meer het zijdens DZ opgestelde "Bestek ten behoeve van: Nieuwbouw Gezondheidscentrum Deventer Besteknummer: [nummer]" d.d. 5 december 2003 (verder: het bestek).
2.4. Artikel 01.01.10.90. van dit bestek luidt:
Van toepassing zijn de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (U.A.V.) waarin opgenomen het U.A.V.T.I. 1992 behoudens, voorzover daarvan in het onderhavige bestek wordt afgeweken, alsmede de standaard bepalingen, zoals deze zijn opgenomen in de STABU standaard 2001, uitgegeven door de Stichting Stabu te Ede.
2.5. Artikel 01.02.49 van het bestek luidt:
BESLECHTING VAN GESCHILLEN
01. RAAD VAN ARBITRAGE
De tekst "Raad van Arbitrage Bouwbedrijven in Nederland" in paragraaf 43a lid 4, paragraaf 48, lid 2 en paragraaf 49, lid 2 van de U.A.V. wordt vervangen door "Raad van Arbitrage voor Metaalnijverheid en -handel".
2.6. Artikel 01.02.49.90 van het bestek luidt:
AFWIJKING OP PAR. 49, LID 2, VAN DE U.A.V.
Voor "Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland", zoals genoemd in de U.A.V. par. 49 lid 2, te lezen:
"Nederlands Arbitrage Instituut, gevestigd te Rotterdam."
In alle overige paragrafen van de U.A.V. waarin de "Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland" genoemd wordt dient deze eveneens vervangen te worden door het "Nederlands Arbitrage Instituut" gevestigd te Rotterdam."
(...)
2.7. Artikel 49 van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (U.A.V. 1989) luidt:
Beslechting van geschillen
1. Voor de beslechting van de in deze paragraaf bedoelde geschillen doen partijen uitdrukkelijk afstand van hun recht de tussenkomst van de gewone rechter in te roepen.
2. Alle geschillen, welke ook - daaronder begrepen die, welke slechts door één der partijen als zodanig worden beschouwd - die naar aanleiding van de overeenkomst of van overeenkomsten, die daarvan een uitvloeisel mochten zijn, tussen opdrachtgever en aannemer mochten ontstaan, worden beslecht door arbitrage overeenkomstig de regelen beschreven in de statuten van de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland, zoals deze drie maanden voor de dag van aanbesteding luiden.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
primair voor recht te verklaren dat alle geschillen, welke ook - daaronder begrepen die, welke slechts door één der partijen als zodanig worden beschouwd - die naar aanleiding van de tussen eiseres en gedaagde gesloten aannemingsovereenkomst van 11 mei 2004 of van overeenkomsten die daarvan een uitvloeisel mochten zijn, tussen eiseres en gedaagde mochten ontstaan, worden beslecht door arbitrage overeenkomstig de regelen beschreven in de statuten van de Raad van Arbitrage voor de Metaalnijverheid en -handel zoals deze drie maanden voor de dag van de aanbesteding luiden, een en ander met inachtneming van de bepalingen van het Bestek met nummer [nummer]-WR, met uitzondering van artikel 01.02.49.90 van dit bestek;
subsidiair
voor recht te verklaren dat tussen eiseres en gedaagde een geldige overeenkomst tot arbitrage tot stand is gekomen met betrekking tot geschillen die naar aanleiding van de tussen eiseres en gedaagde gesloten aannemingsovereenkomst van 11 mei 2004 tussen eiseres en gedaagde mochten ontstaan;
gedaagde te veroordelen binnen veertien dagen na de betekening van het te dezen te wijzen vonnis met eiseres in onderhandeling te treden over het aantal arbiters en de benoeming van arbiters met veroordeling van gedaagde tot betaling van een dwangsom van EUR 1.000,- per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat gedaagde in gebreke blijft aan voormelde vordering te voldoen, tot een maximum van EUR 5 miljoen;
primair en subsidiair
gedaagde te veroordelen in de kosten van het geschil.
3.2. DZ voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Kern van het geschil tussen partijen betreft het antwoord op de vraag of tussen partijen arbitrage is overeengekomen en zo ja of een arbitragereglement van toepassing is.
4.2. [eiser] stelt dat over de uitvoering van de aannemingsovereenkomst tussen partijen een geschil is ontstaan, welk geschil zij wenst te onderwerpen aan arbitrage conform de statuten van de Raad van Arbitrage voor de Metaalnijverheid en -handel. Nu DZ zich op het standpunt stelt dat geen arbitrage is overeengekomen en dat het geschil moet worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter, wenst [eiser] vóórdat zij het geschil
inhoudelijk aan het genoemde forum voorlegt eerst duidelijkheid te hebben ter zake van het bevoegde forum.
[eiser] voert aan dat volgens het bestek (artikel 01.01.10.90, zie rechtsoverweging 2.4) op de overeenkomst van toepassing is de U.A.V 1989, welke voorwaarden in artikel 49 lid 1 bepalen dat partijen voor de beslechting van geschillen uitdrukkelijk afstand doen van hun recht om de tussenkomst van de gewone rechter in te roepen en voorts dat in artikel 49 lid 2 U.A.V 1989 wordt bepaald dat deze geschillen zullen worden beslecht door arbitrage. Op het punt van het toepasselijke arbitragereglement bevat het bestek echter twee met elkaar tegenstrijdige afwijkingen van de U.A.V 1989. De tekst "Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland" (in artikel 49 lid 2) zou zowel moeten worden vervangen door de "Raad van Arbitrage voor de Metaalnijverheid en -handel" (volgens artikel 01.02.49.01 van het bestek, zie rechtsoverweging 2.5) als door "Nederlands Arbitrage Instituut" (volgens artikel 01.01.49.90 van het bestek, zie rechtsoverweging 2.6).
Uitleg van de overeenkomst volgens de Haviltex-formule leidt volgens [eiser] tot toepasselijkheid van het reglement van de Raad van Arbitrage voor de Metaalnijverheid en
-handel. Aan het feit dat in het bestek vervolgens éérst de statuten van de Raad van Arbitrage voor de Metaalnijverheid en -handel van toepassing worden verklaard en vervolgens ook nog eens de statuten van het Nederlands Arbitrage Instituut, hebben partijen enkel de zin kunnen toekennen dat sprake is van een kennelijke verschrijving. In het bestek is abusievelijk een tweede reglement van toepassing verklaard. Aan deze tweede bepaling komt geen werking toe.
4.3. DZ stelt dat partijen nooit enige andere wijze van geschillenbeslechting zijn overeengekomen dan door de burgerlijke rechter. Partijen hebben ook nooit gesproken of ondubbelzinnig wilsovereenstemming bereikt over een bepaalde alternatieve wijze van geschillenbeslechting, anders dan door de burgerlijke rechter. In de bij de overeenkomst gevoegde, door technici opgestelde technische omschrijving wordt abusievelijk verwezen naar het Nederlands Mediation Instituut, de Raad van Arbitrage voor Metaalnijverheid en - -handel, de Raad van Arbitrage voor de Bouw, het Nederlands Arbitrage Instituut en de burgerlijke rechter. Nu abusievelijk meerdere mogelijkheden van alternatieve geschillenbeslechting zijn genoemd, komt geen daarvan in aanmerking en is hoe dan ook slechts de burgerlijke rechter bevoegd. DZ verwijst daartoe naar HR 28 november 1997, NJ 1998, 707( bedoeld zal zijn NJ 1998, 705).
4.4. De rechtbank stelt voorop dat voor het antwoord op de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht; vgl. HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 (Haviltex). Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dit betekent onder meer dat de uitleg van een schriftelijk contract niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift echter vaak wel van groot belang (vgl. HR 20 februari 2004, NJ 2004, 34). Voor een taalkundige /grammaticale uitleg bestaat eerder aanleiding indien het een zuiver commerciële transactie betreft tussen professionele partijen (HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575 en HR 29 juni 2007, NJ 2007, 576).
4.5. Uitgaande van het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat nu in dit geval sprake is van twee professionele partijen, waarvan de ene partij ([eiser]) een bedrijf exploiteert dat werkzaam is in de bouwwereld en de andere partij (DZ) zich bij opstelling van het bestek (deskundig) heeft laten adviseren, de taalkundige betekenis van de tekst in die kring van het maatschappelijk verkeer van groot belang is.
In dat licht leidt een redelijke uitleg van de relevante bepalingen tot de conclusie dat, nu de
U.A.V. 1989 van toepassing zijn verklaard artikel 49 van de U.A.V tussen partijen geldt, behoudens voor zover daarvan in het bestek is afgeweken (zie 2.4). Die afwijkingen zijn omschreven in de artikelen 01.02.49.01 (zie 2.5) en 01.02.49.90 (zie 2.6). Deze afwijkingen hebben echter uitsluitend betrekking op de toepasselijke regeling voor de arbitrage. Waar in artikel 49 lid 2 U.A.V. 1989 wordt bepaald dat arbitrage dient plaats te vinden "overeenkomstig de regelen beschreven in de statuten van de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland", regelt artikel 01.02.49.01 van het bestek dat arbitrage dient plaats te vinden "overeenkomstig de regelen beschreven in de statuten van de Raad van Arbitrage voor Metaalnijverheid en -handel", terwijl artikel 01.02.49.90 van het bestek regelt dat de arbitrage dient plaats te vinden "overeenkomstig de regelen beschreven in de statuten van het Nederlands Arbitrage Instituut gevestigd te Rotterdam". Een en ander brengt mee dat nu artikel 49 lid 1 U.A.V. 1989 onverkort is blijven gelden tussen partijen en artikel 49 lid 2 U.A.V. 1989 voor wat betreft het deel dat regelt dat alle geschillen worden beslecht door arbitrage, partijen zijn overeengekomen dat alle geschillen die naar aanleiding van de aannemingsovereenkomst of van overeenkomsten die daarvan een uitvloeisel mochten zijn, worden beslecht door arbitrage. De rechtbank overweegt hiertoe voorts dat is voldaan aan de essentialia in artikel 1020 leden 1 en 2 Rv, aldus dat een geschil uit een bepaalde rechtsbetrekking aan arbitrage wordt onderworpen. Op grond van artikel 1020 lid 6 Rv maakt het toepasselijke reglement weliswaar deel uit van de overeenkomst tot arbitrage, maar het behoort niet tot de essentialia daarvan. Naar het oordeel van de rechtbank hebben partijen door het samenstel van toepasselijke bepalingen ook ondubbelzinnig afstand gedaan van hun recht om tussenkomst van de gewone rechter in te roepen.
4.6. Thans resteert het antwoord op de vraag of en zo ja welke statuten van toepassing zijn op de arbitrage. Duidelijk is dat, weliswaar per abuis, wordt verwezen naar twee verschillende sets voorwaarden zonder dat op enigerlei - voor de wederpartij begrijpelijke - wijze is aangegeven of nader geregeld welke van die sets in het gegeven geval van toepassing zal zijn. Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit er toe, in de voetspoor van HR 28 november 1997, NJ 1998, 705, dat geen van beide sets deel uitmaakt van de overeenkomst tussen partijen.
4.7. Het bovenstaande brengt mee dat weliswaar arbitrage is overeengekomen tussen partijen doch niet is overeengekomen volgens welke regels deze arbitrage dient plaats te vinden. Het aantal van de arbiters en de wijze waarop deze arbiters moeten worden benoemd is niet geregeld tussen partijen.
Een en ander betekent dat de primaire vordering van [eiser] moet worden afgewezen en de subsidiaire vordering kan worden toegewezen.
De rechtbank zal de gevorderde dwangsom als na te melden matigen.
4.8. DZ zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,98
- vast recht 262,00
- salaris advocaat 1.130,00 (2,5 punt × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.477,98
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat tussen [eiser] en DZ een geldige overeenkomst tot arbitrage tot stand is gekomen met betrekking tot geschillen die naar aanleiding van de tussen [eiser] en DZ gesloten aannemingsovereenkomst van 11 mei 2004 tussen [eiser] en DZ mochten ontstaan,
5.2. veroordeelt DZ binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met [eiser] in onderhandeling te treden over het aantal arbiters en de benoeming van arbiters,
5.3. veroordeelt DZ om aan [eiser] een dwangsom te betalen van EUR 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.2 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van EUR 1.000.000,00 is bereikt,
5.4. veroordeelt DZ in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 799,98,
5.5. verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2, 5.3 en 5.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Hulst en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2010.