RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 11/496
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
Hanzestad Nijmegen B.V., Hanzestad Zutphen B.V., Beheersmaatschappij Andijo B.V., Hanzestad Doesburg B.V., Hanzestad Kampen B.V., Berghang B.V.,
allen gevestigd te Arnhem, verzoeksters,
gemachtigde: mr. F.M.G.M. Leyendeckers, advocaat te Utrecht,
de burgemeester van Deventer,
verweerder,
gemachtigde: mr. B.S. ten Kate, advocaat te Arnhem.
Bij besluiten van 10 maart 2011 heeft verweerder Hanzestad Zutphen B.V, Hanzestad Nijmegen B.V, Andijo B.V, Berghang B.V, Hanzestad Kampen B.V. en Hanzestad Doesburg B.V. gelast om de exploitatie van de seksinrichtingen aan de Bokkingshang 8, 9, 13, 14, 16, 17, 18, 19, 20, 21 en 24, te Deventer met ingang van 14 maart 2011, om 08.00 uur te beëindigen en beëindigd te houden, onder aanzegging dat de inrichtingen, op kosten van voornoemde B.V.’s., van gemeentewege gesloten zullen worden, indien en voor zover aan deze last geen gevolg gegeven wordt.
Verzoeksters hebben daartegen bij brief van 10 maart 2011 bezwaar gemaakt.
Op 10 maart 2011 hebben verzoeksters de voorzieningenrechter verzocht om de voorlopige voorziening te treffen, dat de bestreden besluiten zullen worden geschorst, tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist.
Het verzoek is ter zitting van 17 maart 2011 behandeld. Verzoeksters hebben zich doen vertegenwoordigen door A en B, bijgestaan door mr. J. van Vulpen en mr. L.M. Muetstege, advocaten te Utrecht en kantoorgenoten van de gemachtigde van verzoeksters. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door F.B. Stein, clustermanager, bijgestaan door mr. B.S. ten Kate en mr. M. Ichoh, advocaten te Arnhem.
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover hierbij het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Verzoeksters behoren tot een cluster van bedrijven, waarover A, middels diverse rechtspersonen, feitelijk zeggenschap heeft. Verzoeksters drijven sinds november 2000 seksinrichtingen aan de Bokkingshang 8, 9, 13, 14, 16, 17, 18, 19, 20, 21 en 24, te Deventer. In de seksinrichtingen van verzoeksters zijn ongeveer 75 prostituees werkzaam, waaronder 28 fulltimers. Tot 1 maart 2010 beschikten verzoeksters over exploitatievergunningen voor het in bedrijf hebben van deze seksinrichtingen.
De begin 2010 ingediende aanvragen om verlening van nieuwe exploitatievergunningen ten behoeve van de seksinrichtingen van verzoeksters zijn op 11 augustus 2010, met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, buiten behandeling gesteld, omdat verzoeksters niet alle voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke gegevens hadden verschaft. Tegen de ongegrondverklaring van het daartegen gerichte bezwaar, bij besluit d.d. 16 februari 2011 van verweerder, hebben verzoeksters beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer Awb 11/435.
Op 27 augustus 2010 heeft verweerder verzoeksters op de hoogte gesteld van het voornemen om verzoeksters te gelasten om de exploitatie van de seksinrichtingen te beëindigen en beëindigd te houden. Op 16 februari 2011 heeft verweerder verzoeksters nogmaals van dit voornemen in kennis gesteld.
Op 4 maart 2011 zijn door derden aanvragen om verlening van exploitatievergunningen ten behoeve van de seksinrichtingen van verzoeksters, aan de Bokkingshang te Deventer, ingediend. Tussen verzoeksters en een van deze derden is een overeenkomst gesloten, waarbij de exploitatie van de seksinrichtingen aan de Bokkingshang aan hem wordt verkocht. Levering zal plaatsvinden op 1 juni 2011. Indien de derde aan wie de exploitatie wordt verkocht er niet in slaagt om voor deze datum de benodigde exploitatievergunningen te verkrijgen, kan de overeenkomst door een eenzijdige verklaring worden ontbonden.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat artikel 3.4, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van Deventer (hierna: de APV) bepaalt dat het verboden is een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.
Ingevolge het bepaalde in artikel 174 van de Gemeentewet is de burgemeester voor wat betreft dit soort inrichtingen het bevoegd gezag. Ingevolge het bepaalde in artikel 125, derde lid, van de Gemeentewet is de burgemeester voor wat betreft dit soort inrichtingen bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang.
Ingevolge het bepaalde in artikel 5:21 van de Awb is bestuursdwang een herstelsanctie. Een dergelijke sanctie is, ingevolge het bepaalde in artikel 5:2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeksters, door zonder vergunning van verweerder seksinrichtingen te exploiteren, het bepaalde in artikel 3.4, eerste lid, van de APV overtreden. Verweerder is bevoegd om hiertegen handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is in dit geval geen sprake van concreet zicht op legalisatie. De aanvragen die verzoeksters begin 2010 hebben ingediend zijn buiten behandeling gesteld. Op het beroep met procedurenummer Awb 11/435, gericht tegen verweerders besluit om de buitenbehandelingstelling van de aanvragen te handhaven is vooralsnog niet beslist. Zelfs indien dit beroep er toe zou leiden dat het besluit op bezwaar van 16 februari 2011 wordt vernietigd, dan staat nog geenszins vast dat de aangevraagde exploitatievergunningen aan verzoeksters verleend moeten worden. Een inhoudelijke beoordeling van de aanvragen van verzoeksters heeft immers nog niet plaatsgevonden. In de besluiten van 11 augustus 2010 heeft verweerder verzoeksters er, in een overweging ten overvloede, voorts op gewezen dat uit het gevraagde politieadvies gebleken is dat over A informatie en antecedenten bekend zijn waaruit blijkt dat hij niet van onbesproken levensgedrag is. Dit gegeven staat verlening van exploitatievergunningen in de weg, aldus verweerder.Verder hebben verzoeksters er, om hun moverende redenen, voor gekozen om geen nieuwe aanvragen in te dienen.
Van concreet zicht op legalisatie van de bestaande situatie is dan ook geen sprake.
Verzoeksters stellen zich op het standpunt dat, zelfs indien aan hen geen exploitatievergunningen kunnen worden verleend, sprake is van concreet zicht op legalisatie, vanwege de op 4 maart 2011 door derden ingediende aanvragen om verlening van een explotatievergunning. Verzoeksters willen de exploitatie van de seksinrichtingen aan de Bokkingshang op of omstreeks 1 juni 2011 overdragen. Tot dat tijdstip willen verzoeksters de exploitatie van de seksinrichtingen kunnen voortzetten, zodat sprake kan zijn van een geruisloze overdracht.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de op 4 maart 2011 ingediende aanvragen in het kader van deze procedure niet voorliggen. Ook zijn geen stukken met betrekking tot deze aanvragen overgelegd.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kunnen de op 4 maart 2011 door derden ingediende aanvragen om verlening van een exploitatievergunning evenmin tot het oordeel leiden dat sprake is van concreet zicht op legalisatie. Deze aanvragen zijn kort geleden ingediend en hierover bestaat nog veel onduidelijkheid. Voorts is ter zitting namens verweerder aangegeven dat deze aanvragen inmiddels geanalyseerd zijn en dat zij niet volledig zijn. Namens verweerder zal in verband hiermee contact worden opgenomen met de aanvragers. Omdat, in het kader van de beoordeling van aanvragen om verlening van een exploitatievergunning voor een seksinrichting, tevens onderzoek plaatsvindt in het kader van de Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur (Wet BIBOB), valt te verwachten dat een beslissing op deze aanvragen nog wel enkele maanden op zich zal laten wachten. Het staat dan ook geenszins vast dat de op 4 maart 2011 ingediende aanvragen, zo al volledig, tot verlening van exploitatievergunningen zullen leiden.
Van concreet zicht op legalisatie van de exploitatie van de seksinrichtingen aan de Bokkingshang, door overdracht aan een derde die wel over een exploitatievergunning beschikt, is dan ook evenmin sprake.
Niet gebleken is dat sprake is van andere bijzondere omstandigheden, die aan de handhavend optreden in de weg hadden moeten staan. De financiële gevolgen die de sluiting heeft voor verzoeksters zijn inherent aan het niet hebben van een exploitatievergunning. De omstandigheid dat er voor potentiële klanten van prostituees aan de Bokkingshang sprake zal zijn van minder aanbod is, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, geen omstandigheid waarmee verweerder rekening hoefde te houden.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in voldoende mate rekening gehouden met de belangen van de prostituees die werkzaam zijn in de door verzoeksters geëxploiteerde seksinrichtingen. De voorzieningenrechter heeft daarbij in aanmerking genomen dat de dames zich niet hebben verenigd om zelf op te komen tegen de besluiten van verweerder. Ter zitting is gebleken dat voorzien is in enig flankerend beleid ten behoeve van de dames. Ten behoeve van de dames biedt stichting Scharlaken Koord een uitstapprogramma aan, waarbij zij begeleid worden bij het opbouwen van een bestaan buiten de prostitutie. Bovendien strekken de bepalingen in hoofdstuk 3 van de APV, waaronder de vergunningplicht van artikel 3.4 van de APV, juist ook mede ter bescherming van prostituees.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat verweerder terecht groot belang hecht aan de wettelijke eis, dat exploitanten van seksinrichtingen beschikken over exploitatievergunningen. Het karakter van dit soort inrichtingen brengt mee dat een gedegen onderzoek naar de integriteit van de exploitanten van groot belang is.
De voorzieningenrechter wijst er voorts op dat de sluiting van de seksinrichtingen slechts een tijdelijke situatie is. Wanneer exploitatievergunningen zijn verleend ten behoeve van de exploitatie van deze inrichtingen kunnen zij weer worden geopend. De opgelegde lasten staan dan ook in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de lasten.
Al hoewel de begunstigingstermijn van 10 maart 2011 tot 14 maart 2011 kort te noemen is, is geen sprake van een te korte termijn, nu verzoeksters reeds tweemaal zijn geconfronteerd met een voornemen tot het opleggen van een last tot beëindiging van de exploitatie. Bovendien kunnen verzoeksters op eenvoudige wijze gevolg geven aan de opgelegde lasten.
Hetgeen verzoeksters hebben aangevoerd over de wijze waarop verweerder de procedure in verband met de begin 2010 ingediende aanvragen om verlening van exploitatievergunningen heeft gevoerd kan, wat hier ook van zij, niet tot een ander oordeel leiden.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is aannemelijk is dat de bestreden besluiten in bezwaar stand zullen houden. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat dan ook geen aanleiding.
Het verzoek om een voorlopige voorziening dient daarom afgewezen te worden.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzieningenrechter, en door hem en mr. A. van der Weij als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.