RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 10/1258
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
Belastingdienst/Toeslagen,
gevestigd te Heerlen, verweerder.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 24 september 2009 heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag van eiseres over respectievelijk 2008 en 2009 op nihil gesteld.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 15 juni 2010 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen op 16 juli 2010 beroep ingesteld.
Hangende beroep heeft verweerder het besluit van 15 juni 2010 herzien bij besluit van
27 augustus 2010, waarbij verweerder het bezwaar van eiseres wat betreft de periode van
1 januari 2008 tot en met 10 juni 2008 kennelijk ongegrond heeft verklaard. Voor zover het bezwaar betrekking heeft op de periode van 11 juni 2008 tot en met 31 december 2008 en het jaar 2009 is het bezwaar van eiseres alsnog gegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder de ingangsdatum van de kinderopvangtoeslag vastgesteld op 1 juni 2008.
Eiseres heeft tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 27 januari 2011 behandeld.
Eiseres is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.E. van de Peppel.
1.1In geschil is of verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag over de periode van
1 januari 2008 tot 1 juni 2008 terecht op nihil heeft gesteld.
1.2Eiseres heeft aanvankelijk voor de periode in geding van belang een voorschot kinderopvangtoeslag ontvangen voor gastouderopvang door tussenkomst van gastouderbureau Dar el Hanan. Aangezien de Verklaring omtrent gedrag (VOG) van de gastouder echter was aangevraagd voor een andere functie dan de functie van gastouder bij een gastouderbureau, was volgens verweerder geen sprake van gastouderopvang als bedoeld in de Wet kinderopvang (Wko). Op deze grondslag heeft vervolgens de besluitvorming plaatsgevonden zoals hierboven onder procesverloop is uiteengezet.
1.3Bij brief van 14 januari 2011 en ter zitting heeft verweerder een nader standpunt naar voren gebracht, - kort gezegd – inhoudende dat niet is gebleken dat eiseres over een schriftelijke overeenkomst beschikte als bedoeld in artikel 52 van de Wko. Eiseres had volgens verweerder derhalve geen recht op een kinderopvangtoeslag. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder daarnaast gewezen op een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 november 2011, LJN: BO5118, waarin – kort samengevat – is overwogen dat aan het ontbreken van een VOG door verweerder geen consequenties kunnen worden verbonden. Volgens de gemachtigde van verweerder legt verweerder zich neer bij dit standpunt en is tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
2.Door eiseres is in beroep – kort samengevat – aangevoerd dat zij er van uit was gegaan dat de VOG van de gastouder geldig was, nu dit volgens Dar el Hanan het geval was. Volgens eiseres is het vervolgens niet aan haar om dit te controleren. Ten aanzien van het nadere standpunt van verweerder omtrent het ontbreken van een schriftelijke overeenkomst heeft eiseres ter zitting aangevoerd dat verweerder daar nu pas voor het eerst mee komt en dat dat niet de grond is waarop haar bezwaar ongegrond is verklaard. Volgens haar was er wel degelijk een schriftelijke overeenkomst tussen haar en Dar el Hanan, maar beschikt zij daar zelf niet meer over. Dar el Hanan zou nog wel over het contract moeten beschikken, maar in verband met problemen bij Dar el Hanan lukt het haar niet om hiermee in contact te komen.
3.De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.De van belang zijnde bepalingen, zoals die ten tijde in geding van belang luidden, zullen hieronder kort uiteen worden gezet.
3.1.1 Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko heeft een ouder aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten indien het gastouderopvang betreft die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
3.1.2Artikel 50, tweede lid, van de Wko bepaalt dat personen werkzaam bij een kindercentrum in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Het derde lid van artikel 50 bepaalt dat die verklaring aan de houder wordt overgelegd voordat de betrokken persoon zijn werkzaamheden aanvangt.
3.1.3In artikel 52 van de Wko is neergelegd dat kinderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de exploitant van het gastouderbureau en de ouder.
3.1.4In de Regeling van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 september 2004 (Regeling), zijn nadere regels opgesteld ter zake van enkele in de Wet kinderopvang geregelde onderwerpen.
3.1.5Zo bepaalt artikel 11 van de Regeling dat de toezichthouder (zijnde het college van burgemeester en wethouders) het gastouderbureau kan verzoeken afschriften te verstrekken van de verklaringen omtrent het gedrag van bij het bureau aangesloten gastouders, terwijl verweerder slechts een overzicht van alle ingeschreven kinderen kan verlangen alsmede afschriften van met de vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten.
3.2Gelet op het vorenstaande is de rechtbank - evenals de rechtbank Rotterdam in de onder 1.3 genoemde uitspraak van 25 november 2010 - van oordeel dat het niet aan verweerder, noch aan eiseres is om te controleren of de gastouder beschikt over een geldige VOG. Verweerder kan aan het ontbreken van een geldige verklaring naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen consequenties verbinden.
4.Gelet op het vorenstaande berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering en dient het daarom te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep zal gegrond worden verklaard.
4.1Voor zover verweerder - gelet op het in beroep aangevoerde nadere standpunt omtrent het ontbreken van een schriftelijke overeenkomst – heeft bedoeld de rechtbank te verzoeken de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, volgt de rechtbank verweerder daarin niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.2De rechtbank is van oordeel dat er ingevolge artikel 52 van de Wko slechts recht op kinderopvangtoeslag kan bestaan vanaf de datum waarop er een schriftelijke overeenkomst is gesloten tussen de vraagouder en het gastouderbureau. Vaststaat dat een dergelijke overeenkomst zich niet bij de stukken bevindt. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval het ontbreken van een schriftelijke overeenkomst niet zonder nadere motivering als grond voor de nihilstelling kan doen gelden.
4.3De rechtbank acht in dat kader van belang dat verweerder reeds bij brief van 26 mei 2010 nadere gegevens bij eiseres heeft opgevraagd, waaronder het contract met Dar el Hanan over het jaar 2008. Eiseres heeft hierop bij schrijven van 10 juni 2008 een aantal schriftelijke gegevens aan verweerder doen toekomen, waarbij door eiseres is opgemerkt dat zij niet meer over gegevens van Dar el Hanan beschikte. Het ontbreken van de schriftelijke overeenkomst is door verweerder vervolgens echter niet aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegd. Daar komt bij dat eiseres weliswaar niet meer beschikte over de – reeds in 2007 afgesloten – schriftelijke overeenkomst, maar eiseres heeft wel andere stukken overgelegd: allereerst bij voormelde brief van 10 juni 2010 aan verweerder en vervolgens in reactie op verweerders schriftelijke aanvulling van 14 januari 2011 ook nog eens bij schrijven van 19 januari 2011 aan de rechtbank. Onder meer betreft het hierbij e-mailcorrespondentie tussen eiseres en Dar el Hanan met betrekking tot de periode in geding. Op grond van deze stukken is de rechtbank van oordeel dat het zeer wel denkbaar is dat er wel degelijk een schriftelijke overeenkomst tussen eiseres en gastouderbureau Dar el Hanan heeft bestaan. In elk geval is door verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom het ontbreken van een schriftelijke overeenkomst in het onderhavige geval zonder meer betekent dat geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat.
4.4Nu de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand kunnen worden gelaten, zal de rechtbank verweerder opdragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het besluit van 27 augustus 2010;
-bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
-gelast verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ad € 41,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J.C. Hangx, rechter, en door hem en mr. M.D. Moeke als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA
Den Haag.