ECLI:NL:RBZLY:2011:BQ3786

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
11 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/2192
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen handhaving gebruik bijgebouw als jeugdhonk

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 11 april 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van Kampen. Eisers hebben beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin werd bepaald dat niet handhavend zou worden opgetreden tegen het gebruik van een bijgebouw als jeugdhonk. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en vernietigde het bestreden besluit. De rechtbank stelde vast dat verweerder in eerdere uitspraken al had geoordeeld dat het gebruik van het bijgebouw niet als nevengebruik onder de woonbestemming kon worden aangemerkt. Verweerder had bij een eerdere uitspraak de verplichting gekregen om te onderzoeken of legalisatie van het gebruik mogelijk was, maar dit was niet gebeurd. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet voldeed aan de handhavingsverplichtingen en dat de voorwaarden waaronder geen handhaving zou plaatsvinden, niet in overeenstemming waren met de eerdere uitspraken. De rechtbank gelastte verweerder om binnen zes weken opnieuw op het bezwaar te beslissen en legde een dwangsom op van € 100 per dag voor elke dag dat verweerder in gebreke bleef. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, die op € 874 werden begroot, en moest het griffierecht van € 150 vergoeden. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open voor belanghebbenden en het bestuursorgaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 10/2192
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
Eisers te woonplaats,
gemachtigde: mr. S. Oord, juridisch adviseur te ’s-Hertogenbosch,
en
het college van burgemeester en wethouders van Kampen,
verweerder,
Belanghebbenden te woonplaats,
gemachtigde: W.M. Herben, juridisch adviseur te Leusden.
Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2008 heeft verweerder het verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen het gebruik van een bijgebouw op het perceel (…) te (…) als jeugdhonk gedeeltelijk afgewezen. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 13 mei 2008 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 4 november 2008 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 4 april 2008 herroepen. Verweerder heeft bij dit besluit voorts het verzoek om handhavend op te treden geheel afgewezen.
Bij uitspraak van 5 juni 2009 (Awb 08/2239) heeft de rechtbank het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
Bij besluit van 12 oktober 2009 heeft verweerder het op 13 mei 2008 ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 30 augustus 2010 (Awb 09/2079) heeft de rechtbank het hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard en heeft de rechtbank het besluit van 12 oktober 2009 vernietigd.
Bij besluit van 10 november 2010 heeft verweerder het bezwaar van 13 mei 2008 gegrond verklaard. Tevens heeft verweerder besloten om aan (…) en (…) te (…), hierna te noemen belanghebbenden, de last op te leggen om het gebruik van het bijgebouw op het perceel (…) te (…) als horeca-inrichting uiterlijk met ingang van 1 december 2010 te staken en gestaakt te houden. Aan deze last kunnen belanghebbenden voldoen door de volgende maatregelen te nemen:
a. het bijgebouw mag slechts door een besloten groep gebruikt worden;
b. het bezoekersaantal mag structureel niet meer dan 30 personen zijn;
c. omwonenden mogen geen overlast van het gebruik ondervinden (bijv. geluidsoverlast, vernieling, verkeerd
parkeren);
d. alcohol mag niet tegen betaling worden verstrekt.
Indien niet aan deze last wordt voldaan, wordt een dwangsom van € 500,-- verbeurd voor elke geconstateerde overtreding, met een maximum van € 5.000,--.
Bij brief van 17 december 2010 hebben eisers beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft desgevraagd (… en ….) te (…) in de gelegenheid gesteld om als belanghebbende partij deel te nemen aan dit geding.
Het beroep is ter zitting van 22 maart 2011 behandeld. Eiser (…) is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Oord. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.C. van der Weerd. Noch belanghebbenden, noch de gemachtigde van belanghebbenden, zijn ter zitting verschenen.
Overwegingen
De rechtbank stelt voorop dat de rechtbank, bij uitspraken van 5 juni 2009 (Awb 08/2239) en van 30 augustus 2010 (Awb 09/2079), reeds twee maal eerder heeft geoordeeld over besluiten op bezwaar die door verweerder zijn genomen naar aanleiding van het op 28 augustus 2007 door eisers gedane verzoek om handhavend op te treden.
In voornoemde uitspraak van 30 augustus 2010 heeft de rechtbank geoordeeld dat het gebruik van bijgebouw op het perceel (…) te (…) als jeugdhonk niet als aan de bestemming ondergeschikt nevengebruik aangemerkt kan worden en dat sprake is van activiteiten die niet met de woonbestemming van dit perceel zijn te verenigen. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat de omstandigheid dat de keet niet voor iedereen toegankelijk zou zijn en dat het aantal bezoekers niet meer dan dertig bedraagt dit niet anders maakt. De rechtbank heeft voorts overwogen dat verweerder zich dient te bezinnen op de vraag of het gebruik van het bijgebouw als jeugdhonk gelegaliseerd kan worden en, indien deze vraag ontkennend wordt beantwoordt, dat verweerder gebruik dient te maken van zijn handhavingsbevoegdheid in deze.
Het door verweerder ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van 30 augustus 2010 is, in verband met termijnoverschrijding, ingetrokken, zodat deze uitspraak in rechte vaststaat. Verweerder was dan ook gehouden om, bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar, te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Ter zitting is namens verweerder erkend dat niet onderzocht is of legalisatie van het gebruik van het bijgebouw als jeugdhonk mogelijk is. In zoverre is dan ook niet voldaan aan hetgeen in de uitspraak van 30 augustus 2010 is overwogen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het bestreden besluit evenmin kan worden aangemerkt als daadwerkelijk handhavend optreden tegen de, in rechte vaststaande, overtreding van het in artikel 33, lid A, van de planvoorschrifen bij het bestemmingsplan “De Zodde”, neergelegde verbod om gronden en opstallen in strijd met de gegeven bestemming te gebruiken. Aan belanghebbenden is weliswaar de last opgelegd om het gebruik van het bijgebouw als horeca-inrichting uiterlijk met ingang van 1 december 2010 te staken en gestaakt te houden, maar verweerder heeft hierbij tevens bepaald dat niet handhavend zal worden opgetreden, indien voldaan wordt aan de volgende vier, door verweerder geformuleerde voorwaarden, als hiervoor geciteerd.
Zoals de rechtbank heeft overwogen in haar uitspraak van 30 augustus 2010 doet de omstandigheid dat de keet niet voor iedereen toegankelijk zou zijn en dat het aantal bezoekers niet meer dan dertig bedraagt er niet aan af dat sprake is van niet aan de bestemming ondergeschikt nevengebruik. De vraag of omwonenden overlast ondervinden is niet relevant voor de ruimtelijke kwalificatie van dit gebruik. Dat, zoals door verweerder is gesteld, nu geen betaling per consumptie meer plaatsvindt, maar dat verrekening van de kosten voor de genoten consumpties op andere wijze plaatsvindt, kan hier evenmin aan afdoen. Het in de uitspraak van 30 augustus 2010 gegeven oordeel, dat sprake is van niet aan de bestemming ondergeschikt nevengebruik, is immers niet enkel gebaseerd op het gegeven dat voor consumpties betaald werd.
Verweerder heeft dan ook, in strijd met hetgeen is overwogen in de onherroepelijke uitspraak van 30 augustus 2010 en tevens in strijd met het bepaalde in de artikel 3:4, eerste lid, en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat niet handhavend zal worden opgetreden tegen het gebruik van het bijgebouw als jeugdhonk, indien en voor zover voldaan is aan de door verweerder geformuleerde voorwaarden.
Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Verweerder dient, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw op het bezwaar te beslissen.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om verweerder, met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, een termijn te stellen waarbinnen opnieuw op het bezwaar dient te worden beslist.
Gelet op het tijdsverloop sinds 30 augustus 2007 en mede gelet op de omstandigheid dat verweerder niet voldaan heeft aan een eerdere onherroepelijke uitspraak van de rechtbank, ziet de rechtbank aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, zevende lid, van de Awb, te bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,-- per dag verbeurt, met een maximum van € 15.000,--, voor iedere dag dat verweerder na het verstrijken van de gestelde termijn in gebreke blijft te voldoen aan deze uitspraak.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn, op basis van toekenning van 1 punt voor het beroep en 1 punt voor de behandeling ter zitting, begroot op € 874,--, als kosten van verleende rechtsbijstand.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- gelast dat verweerder, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, binnen zes weken na
verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar dient te beslissen;
- bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,-- per dag, met een maximum van € 15.000,--, verbeurt
voor iedere dag dat verweerder na het verstrijken van de gestelde termijn in gebreke blijft te voldoen aan
deze uitspraak, te betalen aan eisers;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep, welke kosten begroot worden op € 874,--, te betalen
aan eisers;
- gelast dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht, ten bedrage van € 150,-- , vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, en door hem en mr. A. van der Weij als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag