ECLI:NL:RBZLY:2011:BQ4855

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
8 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
178596 - KG ZA 10-552
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rekening en verantwoording in erfrechtelijke kwestie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad is behandeld, vorderde eiseres, handelend als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon [A], een gebod aan gedaagden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om rekening en verantwoording af te leggen over het beheer van de nalatenschap van erflater, die op 25 november 2009 was overleden. Erflater had bij testament van 20 november 2009 zijn broer [gedaagde sub 1] als enige erfgenaam benoemd en zijn kinderen, waaronder [A], uitgesloten van de nalatenschap. Eiseres stelde dat gedaagden niet tijdig rekening en verantwoording hadden afgelegd, zoals vereist door artikel 4:218 BW, en dat zij recht en belang had bij een spoedvoorziening.

De voorzieningenrechter overwoog dat gedaagden kennelijk voor de zitting op 1 februari 2011 rekening en verantwoording hadden afgelegd, waardoor de grondslag aan de vordering van eiseres was komen te ontvallen. De rechter merkte op dat de termijn voor het afleggen van rekening en verantwoording niet aanvangt op het moment van overlijden, maar op het moment dat schuldeisers worden opgeroepen om hun vorderingen in te dienen. Aangezien [gedaagde sub 1] de nalatenschap beneficiair had aanvaard, was artikel 4:218 BW niet van toepassing en gold er een 'lichte' vereffening.

De voorzieningenrechter concludeerde dat gedaagden met het overleggen van de rekening en verantwoording aan hun jaarlijkse verplichting hadden voldaan. Eiseres had nagelaten de procedure in te trekken, ondanks dat de grondslag aan haar vordering was komen te vervallen. Daarom werd eiseres als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, die aan de zijde van gedaagden op EUR 975,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 8 februari 2011 door mr. A.A.A.M. Schreuder.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 178596 / KG ZA 10-552
Vonnis in kort geding van 8 februari 2011
in de zaak van
[eiseres], handelende in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon [A], tevens gemachtigde van [A],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. A.L. Rothuizen te Deventer,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. E.F. Muller te Deventer.
Eiseres zal hierna [eiseres] worden genoemd en haar zoon [A], terwijl gedaagden als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], danwel gezamenlijk als [gedaagde sub 1 c.s.] zullen worden aangeduid.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van [gedaagde sub 1 c.s.].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 25 november 2009 is [erflater] (hierna: erflater) overleden. Erflater is de vader van [A] en de broer van [gedaagde sub 1]. Erflater heeft bij testament van 20 november 2009 over zijn nalatenschap beschikt, voor zover van belang inhoudende:
"Legaten
II. Ik legateer aan mijn kinderen een bedrag in contanten ter grootte van de waarde van het hierna omschreven aandeel in het saldo van mijn nalatenschap. Bedoeld aandeel is een deel ter grootte als mijn kinderen verkregen zouden hebben indien zij voor een gelijk deel erfgenamen zouden zijn geweest.
Onder het saldo van mijn nalatenschap wordt verstaan de tot mijn nalatenschap behorende goederen, verminderd met mijn schulden, uitvaartkosten kosten van grafbedekking en kosten van boedelbehandeling, één en ander berekend naar de toestand en waarde op mijn sterfdag, overeenkomstig de aangifte voor het recht van successie.
Erfstelling
III. Ik benoem tot mijn enige erfgenaam mijn broer de heer [gedaagde sub 1], geboren te Lodé (Italië) op [datum].
Ik sluit mijn kinderen, alsmede hun afstammelingen, uit als erfgenamen in mijn nalatenschap."
2.2. Op 3 december 2009 is door de notaris een verklaring van erfrecht opgemaakt, waaruit het volgende blijkt: [gedaagde sub 1] heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard en is in zijn hoedanigheid van erfgenaam vereffenaar van de nalatenschap. [gedaagde sub 1] heeft zijn echtgenote, [gedaagde sub 2], gevolmachtigd om zijn belangen waar te nemen en hem te vertegenwoordigen ter zake van het beheer over de nalatenschap en de vereffening daarvan.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert - samengevat - [gedaagde sub 1 c.s.] te bevelen volledig schriftelijk rekening en verantwoording af te leggen over het beheer van de nalatenschap van de erfenis van erflater, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [gedaagde sub 1 c.s.] in de kosten van het geding.
3.2. [gedaagde sub 1 c.s.] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiseres] heeft gesteld recht en belang te hebben bij een spoedvoorziening, inhoudende een gebod aan [gedaagde sub 1 c.s.] om rekening en verantwoording af te leggen over het beheer van de nalatenschap van erflater.
[gedaagde sub 1 c.s.] hebben hiertegenover gesteld dat het spoedeisend belang ontbreekt en dat [eiseres] dat ook niet heeft onderbouwd.
4.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] de spoedeisendheid, gezien de betwisting van [gedaagde sub 1 c.s.], niet (voldoende) heeft onderbouwd. De voorzieningenrechter zal de vordering van [eiseres] reeds daarom afwijzen.
4.3. De voorzieningenrechter overweegt verder nog als volgt.
[gedaagde sub 1 c.s.] hebben kennelijk op enig moment in januari 2011, derhalve voor de zitting, rekening en verantwoording afgelegd. Hiermee is de grondslag aan de vordering van [eiseres] komen te ontvallen.
Verder heeft [eiseres] gesteld dat [gedaagde sub 1 c.s.] binnen zes maanden na het overlijden van erflater rekening en verantwoording hadden dienen af te leggen, conform artikel 4:218 BW. Nog daargelaten dat de termijn van artikel 4:218 BW niet aanvangt op het moment van het overlijden van erflater maar op het moment dat de schuldeisers zijn opgeroepen om hun vorderingen in te dienen, is artikel 4:218 BW op de onderhavige nalatenschap niet van toepassing. Immers, [gedaagde sub 1] heeft als erfgenaam de nalatenschap beneficiair aanvaard. In die situatie rusten de verplichtingen die volgen uit artikel 4:218 BW niet op [gedaagde sub 1] maar is er sprake van een "lichte" vereffening, zoals volgt uit artikel 4:221 lid 1 BW. De rekening en verantwoording geschiedt dan op de wijze als voor bewindvoerders is bepaald (artikel 4:221 lid 3 BW). Dit houdt in dat jaarlijks en aan het einde van de vereffening rekening en verantwoording dient te worden afgelegd (artikel 4:161 lid 1 BW). Met [gedaagde sub 1 c.s.] is de voorzieningenrechter van oordeel dat [gedaagde sub 1 c.s.] met het overleggen van de rekening en verantwoording aan de jaarlijkse verplichting heeft voldaan. Indien [eiseres] zich niet kan verenigen met die rekening en verantwoording dan kan zij dat verschil van mening voorleggen aan de kantonrechter (artikel 4:161 lid 4 BW jo 1:360 lid 1 BW). Voor de voorzieningenrechter is in deze situatie dan ook geen rol weggelegd.
4.4. Aan [eiseres] kan worden toegegeven dat [gedaagde sub 1 c.s.] pas onder druk van deze kort gedingprocedure is overgegaan tot het opmaken van een rekening en verantwoording, zoals door [eiseres] gevorderd. Zoals overwogen is met het overleggen van de rekening en verantwoording de grondslag aan de vordering van [eiseres] komen te ontvallen. Het had dan ook op de weg van [eiseres] gelegen om de kort gedingprocedure voor de zitting van 1 februari 2011 in te trekken. Nu zij dat heeft nagelaten zal [eiseres] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1 c.s.] worden begroot op:
- vast recht EUR 71,00
- salaris advocaat 904,00
Totaal EUR 975,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1 c.s.] tot op heden begroot op EUR 975,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.A.M. Schreuder en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2011.