ECLI:NL:RBZLY:2011:BQ5059

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
14 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.660253-10
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met mes in de buik

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 14 februari 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte zou op 25 augustus 2010 in Almere een persoon genaamd [naam van het slachtoffer] met een mes in de buik hebben gestoken, wat resulteerde in een diepe steekwond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, gezien de kwetsbaarheid van de buik door de vitale organen. De rechtbank heeft verschillende getuigenverklaringen en forensisch bewijs, waaronder DNA-sporen op de schoenen van de verdachte, in overweging genomen. Ondanks de ontkenning van de verdachte dat hij op de plaats delict was, heeft de rechtbank geconcludeerd dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar de rechtbank legde een lagere straf op van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar voor de samenleving vormde en dat een onvoorwaardelijke straf noodzakelijk was om recidive te voorkomen. De rechtbank heeft ook de teruggave van inbeslaggenomen goederen aan de rechthebbenden gelast.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer : 07.660253-10 (P)
Uitspraak : 14 februari 2010
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [postcode en woonplaats], [adres]
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Overijssel,
Huis van Bewaring Zwolle te Zwolle.
1. ONDERZOEK VAN DE ZAAK
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek ter openbare terechtzitting is aangevangen op 09 december 2010 en is op voornoemde datum geschorst. Op 31 januari 2011 is het onderzoek ter terechtzitting hervat. Verdachte is (steeds) verschenen, waarbij hij op 31 januari 2011 is bijgestaan door zijn raadsman [naam raadsman].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.M. van der Burg en van hetgeen door verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.
2. TENLASTELEGGING
Aan verdachte is - na wijziging ter zitting van 9 december 2010 - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 augustus 2010 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam van het slachtoffer] althans een persoon die zich [naam van het slachtoffer] noemde, althans een ander dan verdachte, van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, in elk geval met een dergelijk scherp voorwerp in de buik, in elk geval in het lichaam van [naam van het slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 augustus 2010 in de gemeente Almere aan een persoon genaamd [naam van het slachtoffer] althans een persoon die zich [naam van het slachtoffer] noemde, althans een ander dan verdachte, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een (diepe) buikwond), heeft toegebracht, door opzettelijk met een mes, in elk geval met een dergelijk scherp voorwerp in de buik, in elk geval in het lichaam van [naam van het slachtoffer] te steken;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 augustus 2010 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam van het slachtoffer] althans een persoon die zich [naam van het slachtoffer] noemde, althans een ander dan verdachte, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, in elk geval met een dergelijk scherp voorwerp in de buik, in elk geval in het lichaam van [naam van het slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3. VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. BEWIJS
4.1 Vaststaande feiten
Op 25 augustus 2010 kregen verbalisanten de melding naar het Flevoziekenhuis te Almere te gaan, aangezien een persoon aldaar aangifte wilde doen van een steekpartij. Een verpleegkundige deelde aan de verbalisanten mee dat de wond van die persoon 5 tot 7 centimeter breed was en dat deze dieper was dan haar vingers.
Op 25 augustus 2010 heeft [naam van aangever] vanuit het Flevoziekenhuis te Almere aangifte gedaan ter zake van poging doodslag. [aangever] verklaarde dat hij op voornoemde datum, omstreeks 19.00 uur, in Almere op het Spoorbaanpad in zijn buik is gestoken.
Verbalisant [naam verbalisant] kwam op 25 augustus 2010 ter plaatse op voornoemd adres, alwaar hij een dertigtal bloedspetters op het trottoir aantrof.
Naar aanleiding van het voorgaande heeft op 25 augustus 2010 een forensisch sporenonderzoek plaatsgevonden op de plaats delict. Het NFI heeft vervolgens een onderzoek naar biologische sporen alsmede een DNA-onderzoek verricht.
Voorts is er onderzoek gedaan naar de onder verdachte inbeslaggenomen telefoon.
Verdachte ontkent het hem tenlastegelegde.
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Zij heeft daartoe, kort weergegeven, het navolgende aangevoerd.
[aangever] verklaart dat hij is gestoken door [bijnaam van verdachte] en dat [bijnaam broer van verdachte] daarbij aanwezig was. Uit het dossier blijkt dat [bijnaam van verdachte] de bijnaam van verdachte is en dat [bijnaam broer van verdachte] de bijnaam is van de broer van verdachte. Aangever herkent verdachte vervolgens op een foto. Op de schoenen van verdachte, die bij verdachte thuis zijn aangetroffen, worden bloedsporen aangetroffen die zeer waarschijnlijk afkomstig zijn van [aangever]. De verklaring van verdachte dat hij thuis was op het moment van de steekpartij, is niet aannemelijk en zelfs kennelijk leugenachtig. Dit blijkt uit zendmastgegevens met betrekking tot de telefoon van verdachte, maar ook uit de verklaring van bijvoorbeeld [naam jongere broertje van verdachte] (het jongere broertje van verdachte). [naam broer van verdachte], de broer van verdachte, verklaart over de steekpartij en uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat hij het over verdachte heeft.
Door het slachtoffer op die plaats te steken, waarbij een diepe wond is ontstaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde en heeft daartoe, kort weergegeven, het navolgende aangevoerd.
Verdachte past niet binnen het door de aangever gegeven signalement van de dader. Voorts zijn er vraagtekens omtrent de identiteit van aangever. Bovendien worden er verschillende bijnamen genoemd, hetgeen een en ander onduidelijk maakt. Aangever verklaart tegenover de rechter-commissaris dat er meerdere getuigen waren. Deze personen zijn echter niet gehoord.
De raadsman heeft verzocht de verklaring van [naam broer van verdachte] uit te sluiten van het bewijs, aangezien de raadsman deze verklaring niet heeft kunnen toetsen.
De mogelijkheid dat een andere persoon dan verdachte heeft gestoken kan niet worden uitgesloten. De moeder van verdachte verklaart dat hij thuis was, ze hoorde muziek vanuit zijn kamer komen. De verschillende afgelegde verklaringen van aangever komen niet met elkaar overeen.
Mocht de rechtbank toch tot een veroordeling komen, dan is er geen sprake van een poging tot doodslag. Er is één keer gestoken, waarbij geen opzet bestond op de dood van aangever.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat [aangever] (wiens bijnaam blijkens de zich in het dossier bevindende stukken [bijnaam] is) op 25 augustus 2010 is gestoken, waarbij hij een steekwond heeft opgelopen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het verdachte is geweest die [aangever] heeft gestoken, waarbij hij een steekwond heeft opgelopen.
[aangever] heeft verklaard dat hij op 25 augustus 2010 omstreeks 19.00 uur is gestoken door [bijnaam van verdachte]. Het broertje van [verdachte] (die door aangever [bijnaam broer van verdachte] wordt genoemd) was erbij, zo verklaart [aangever]. [aangever] wijst vervolgens de persoon die hij [bijnaam van verdachte] noemt aan op een foto als de persoon die hem met een mes heeft gestoken. De getoonde foto is de foto van verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [bijnaam van verdachte] wordt genoemd. De moeder van verdachte spreekt in haar verklaring ook steeds over [bijnaam van verdachte] wanneer ze over haar zoon (verdachte) spreekt.
[naam broer van verdachte], de broer van verdachte, heeft verklaard dat een persoon ruzie had met [bijnaam van aangever]. [naam broer van verdachte] verklaart verder dat hij [bijnaam van aangever] en ‘die ander’ - zoals [naam broer van verdachte] deze persoon omschrijft - uit elkaar wilde halen. Hierop zei [bijnaam van aangever] tegen [naam broer van verdachte] ‘het is al klaar. Ik ben toch al gestoken’. ‘Die ander’ is familie van [naam broer van verdachte], zo verklaart [naam broer van verdachte].
In een separaat opgemaakt proces-verbaal (van bevindingen) is gerelateerd dat [naam broer van verdachte] is gevraagd een verklaring af te leggen over zijn broer. Hoewel niet uitdrukkelijk wordt vermeld naar welke broer wordt gevraagd, is de rechtbank van oordeel dat het hier gaat om verdachte, aangezien verdachte de persoon is op wie het strafrechtelijk onderzoek zich richt. In voornoemd proces-verbaal is voorts gerelateerd dat [naam broer van verdachte] heeft verklaard dat de straat-, bijnaam van zijn broer [bijnaam van verdachte] is en dat zijn broer al lang ruzie heeft met [bijnaam van aangever] en dat zijn broer degene is geweest die [bijnaam van aangever] heeft gestoken.
De rechtbank overweegt dat voornoemde verklaring van [naam broer van verdachte] voor het bewijs kan worden gebezigd. Dat de verdediging voornoemde verklaring niet heeft kunnen toetsen tijdens een getuigenverhoor, is niet een verzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Er zijn - zonder succes - diverse pogingen ondernomen om [naam broer van verdachte] te doen horen bij de rechter-commissaris, zelfs tweemaal met een bevel medebrenging. De rechtbank heeft ter terechtzitting van 31 januari 2011 geoordeeld dat het op grond van artikel 288 van het Wetboek van Strafvordering onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen en heeft derhalve afgezien van schorsing van het onderzoek ter terechtzitting teneinde de getuige voor de derde maal te doen oproepen. De rechtbank acht de door [naam broer van verdachte] afgelegde verklaring betrouwbaar, temeer nu verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven dat hij op goede voet staat en stond met zijn broer [voornaam broer] en dat hij recentelijk (vanuit detentie) nog met hem heeft gesproken.
De rechtbank overweegt voorts dat tijdens de doorzoeking van de woning aan [het adres van verdachte] groene schoenen van het merk All Star zijn aangetroffen, waarop bloedspatten bleken te zitten. Deze schoenen komen overeen met de door [aangever] omschreven schoenen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het zijn schoenen zijn.
Er is een match met het DNA van het slachtoffer en het op de rechterschoen van verdachte aangetroffen bloed. De kans dat de op de rechterschoen aangetroffen bloedsporen van een ander zijn dan [aangever], is kleiner dan één op een miljard.
Ter terechtzitting is aan verdachte een foto van het slachtoffer getoond. Verdachte heeft desgevraagd verklaard dat het slachtoffer “hem wel wat zegt” en dat hij nog nooit een conflict met hem heeft gehad.
Gelet op de verklaringen van [aangever] en [naam broer van verdachte], in combinatie met het aantreffen van bloedsporen op de schoenen van verdachte, acht de rechtbank voldoende wettig bewijs voorhanden dat het verdachte is geweest die [aangever] met een mes heeft gestoken. De rechtbank wordt in die overtuiging gesterkt door het navolgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 25 augustus 2010 de hele dag thuis was tot ongeveer 22.00 uur en dat hij die dag niet op het plaats delict is geweest. Dit staat echter lijnrecht tegenover de verklaring van [aangever] en van de broer van verdachte [naam broer van verdachte]. Dat verdachte wel op het plaats delict is geweest, vindt bovendien steun in de navolgende bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt dat er onderzoek is verricht naar de onder verdachte inbeslaggenomen telefoon. Verdachte heeft (onder meer ter terechtzitting) verklaard dat hij deze telefoon altijd bij zich heeft en alleen aan iemand uitleent wanneer verdachte er zelf bij staat. De telefoon van verdachte heeft op 25 augustus 2010 acht maal, waaronder om 18:41:24 uur, contact gemaakt met zendmast KPN-51750. Uit een meting is gebleken dat (onder meer) voornoemde zendmast actief is vanaf het plaats delict. Daarentegen is voornoemde zendmast/paal niet actief vanaf [het adres van verdachte], alwaar verdachte woont en waar hij verklaarde te verblijven tijdens de tenlastegelegde steekpartij.
Bovendien is de afstand van voornoemde zendmast tot het plaats delict ongeveer 400 meter, terwijl de afstand tot de woning van verdachte 5,8 kilometer bedraagt.
Uit het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat verdachte zich in ieder geval tot 20 minuten voordat de steekpartij heeft plaatsgevonden, ophield in de nabijheid van de plaats waar het steekincident heeft plaatsgevonden. Bovendien blijkt uit de verklaring van getuige [naam jongere broertje van verdachte] (zijnde het jongere broertje van verdachte) en de stiefvader van verdachte dat verdachte rond 21.00 uur/21.30 uur pas thuiskwam en dat hij dus in strijd met verdachtes eigen verklaring niet in zijn kamer verbleef aan [adres van verdachte].
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij die dag de hele dag thuis (aan [adres van verdachte]) verbleef, kennelijk leugenachtig.
Uit de verklaring van [aangever] en het bij hem geconstateerde letsel, maakt de rechtbank op dat er met kracht is gestoken in de buik van [aangever], waarbij een diepe steekwond is ontstaan.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de buik - door de zich daar bevindende vitale organen - een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Het steken met een mes in de buik levert een aanmerkelijke kans op de dood op. Verdachte heeft, door aldus te handelen, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden, zodat sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de poging tot doodslag van [aangever] wettig en overtuigend kan worden bewezen, zoals hierna omschreven.
5. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op 25 augustus 2010 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [het slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de buik van [het slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6. STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Primair:
Poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
7. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
7.1 De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte ter zake van het hem primair tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie heeft er daarbij rekening mee gehouden dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake geweldsdelicten.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen, welke staan vermeld op de beslaglijst d.d. 27 januari 2011, heeft de officier van justitie gevorderd:
- de onder 1 tot en met 8 genoemde goederen terug te geven aan [naam broer van verdachte];
- de onder 9 tot en met 12 genoemde goederen terug te geven aan [aangever];
- de overige op de beslaglijst genoemde goederen terug te geven aan de moeder van verdachte.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijke verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft gepoogd een andere man - zonder enige aanleiding - met een mes dood te steken. Dergelijk gevaarzettend gedrag tegenover anderen is onaanvaardbaar.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde op te leggen straf - mede gelet op de in de jurisprudentie in vergelijkbare omstandigheden opgelegde straffen - te hoog. De door de rechtbank op te leggen straf zal dan ook lager uitvallen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat een deel van de gevangenisstraf - ter voorkoming van recidive - in voorwaardelijke zin dient te worden opgelegd.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 07 januari 2011.
De rechtbank zal de teruggave aan de rechthebbende (te weten [naam broer van verdachte]) gelasten van de aan hem toebehorende op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 27 januari 2011 onder 1 tot en met 8 vermelde voorwerpen, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
De rechtbank zal de teruggave aan de rechthebbende (te weten [het slachtoffer]) gelasten van de aan hem toebehorende op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 27 januari 2011 onder 9 tot en met 12 vermelde voorwerpen, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
De rechtbank zal de teruggave aan de rechthebbende (te weten [naam rechthebbende]) gelasten van de aan haar toebehorende op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 27 januari 2011 onder 14 tot en met 27 vermelde voorwerpen, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
8. BESLISSING
Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld.
De verdachte is deswege strafbaar.
Het primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 6 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank gelast de teruggave aan [naam broer van verdachte] van de aan hem toebehorende op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 27 januari 2011 onder 1 tot en met 8 vermelde voorwerpen.
De rechtbank gelast de teruggave aan [het slachtoffer] van de aan hem toebehorende op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 27 januari 2011 onder 9 tot en met 12 vermelde voorwerpen.
De rechtbank gelast de teruggave aan [naam rechthebbende] van de aan haar toebehorende op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 27 januari 2011 onder 14 tot en met 27 vermelde voorwerpen.
Aldus gewezen door mr. C.M.W. de Waele, voorzitter, mrs. F.H. Schormans en P.A.L. Ducheine, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 februari 2011.
Mrs. De Waele (voornoemd) en Ducheine (voornoemd) waren buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.