ECLI:NL:RBZLY:2011:BQ5074

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
16 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
180902 - KG ZA 11-19
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorschot op schadevergoeding na schot hagel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 16 februari 2011 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.A. Knobben, vorderde een voorschot op schadevergoeding van EUR 4.292,60 van gedaagde, die werd bijgestaan door advocaat mr. M. van der Burg. De vordering was het gevolg van een schietincident op 4 maart 2010, waarbij eiser door gedaagde met een schot hagel werd geraakt, wat leidde tot aanzienlijke lichamelijke schade en meerdere operaties.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang aan de zijde van eiser, ondanks het verweer van gedaagde dat er al een bodemprocedure aanhangig was en een strafzitting gepland stond. De rechter oordeelde dat het enkele feit dat een strafzitting gepland staat, niet uitsluit dat eiser zijn recht op schadevergoeding kan geldend maken. Bovendien is de onrechtmatigheid van gedaagdes handelen voorshands vast komen te staan, aangezien hij niet betwist heeft dat hij op eiser heeft geschoten.

De rechter heeft geoordeeld dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij materiële en immateriële schade heeft geleden door het handelen van gedaagde. De gevorderde schadevergoeding werd toegewezen als voorschot, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van de onrechtmatige daad. Gedaagde werd tevens veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van eiser zijn begroot op EUR 977,81. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 180902 / KG ZA 11-19
Vonnis in kort geding van 16 februari 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M.A. Knobben te Deventer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M. van der Burg te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op donderdag 4 maart 2010 heeft [gedaagde] een schot hagel op [eiser] afgevuurd.
2.2. [eiser] is door een grote hoeveelheid kogels/hagel geraakt waarbij hij is getroffen in zijn gezicht, keel, gehemelte, linkerarm, linkerhand en rechterhand.
2.3. Ten gevolge van het schietincident heeft [eiser] meerdere operaties ondergaan.
2.4. Door [eiser] is op 5 maart 2010 aangifte gedaan tegen [gedaagde].
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van EUR 4.292,60 als voorschot op de nader definitief op te maken schade tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen binnen acht dagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschuldigde schadevergoeding vanaf 4 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de voorzieningenrechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar -kort gezegd- het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.2. Namens [gedaagde] is aangevoerd dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vordering omdat een bodemprocedure reeds is aangespannen en tevens een strafzitting gepland staat op 4 maart 2011, waarbij [eiser] zich in de laatstgenoemde procedure heeft gevoegd als benadeelde partij.
Naar oordeel van de voorzieningenrechter staat dit de spoedeisendheid voor het treffen van een voorlopige voorziening niet in de weg. Het enkele feit dat een strafzitting gepland staat betekent immers nog niet dat [eiser] zijn recht op schadevergoeding geldend kan maken. Daarnaast wordt in strafzaken de beslissing omtrent de hoogte van de schadevergoeding voor de benadeelde partij dikwijls naar de burgerlijke rechter verwezen in het geval de schade niet eenvoudig vast te stellen is. Het enkele feit dat een bodemprocedure reeds aanhangig is gemaakt kan evenzo niet tot het oordeel leiden dat een spoedeisend belang aan de zijde van [eiser] ontbreekt.
Het verweer van [gedaagde] wordt gepasseerd. Van een spoedeisend belang aan de zijde van [eiser] is in voldoende mate gebleken.
4.3. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een risico van onmogelijkheid tot terugbetaling, zodat dit risico niet kan bijdrage tot weigering van de voorziening.
4.4. Van de zijde van [gedaagde] is tevens aangevoerd dat de onrechtmatigheid van zijn gedraging nog niet vast staat. [gedaagde] is nog niet strafrechtelijk veroordeeld voor zijn handelen en in voormelde strafzaak zal hij zich op het standpunt stellen dat hij heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. [gedaagde] heeft op [eiser] geschoten omdat laatstgenoemde een vuurwapen getrokken zou hebben.
Met [eiser] is de voorzieningenrechter van oordeel dat de onrechtmatigheid van de gedraging van [gedaagde] voorshands vast staat nu zijdens [gedaagde] niet wordt betwist dat [gedaagde] op [eiser] heeft geschoten. Het gericht schieten met een (vuur)wapen op een persoon is in zijn algemeenheid onrechtmatig, tenzij sprake is van een rechtvaardigingsgrond. Door [eiser] is gemotiveerd weersproken dat hij een (vuur)wapen had ten gevolge waarvan [gedaagde] op zijn beurt een (vuur)wapen heeft gepakt en heeft geschoten. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, heeft [gedaagde] te weinig feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd aan zijn stelling dat sprake was van een rechtvaardigingsgrond. Het verweer van [gedaagde] wordt gepasseerd.
4.5. Door [eiser] is voldoende aannemelijk gemaakt dat hij ten gevolge van de gedraging van [gedaagde] materiële en immateriële schade heeft geleden.
Weliswaar is van de zijde van [gedaagde] de hoogte van het gevorderde voorschot nog betwist, echter door [eiser] is onbestreden gesteld dat niet alle ziekenhuiskosten worden vergoed door zijn verzekering. Daarnaast is door [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat hij, naast de begroting van de materiële schade zoals in de dagvaarding weergegeven, telefoonkosten en reiskosten van en naar het ziekenhuis heeft gemaakt en zal moeten maken. [eiser] heeft verder nog onbestreden gesteld dat hij, ondanks dat hij procedeert op toevoeging, eigen bijdrages betaalt voor advocaatkosten en deze ook nog zal moeten betalen.
De gevorderde materiële- en immateriële schade zal -als voldoende aannemelijk gemaakt- worden toegewezen als voorschot op de geleden en nog te lijden schade, waarbij tevens de gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van de onrechtmatige gedraging.
4.6. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 90,81
- vast recht 71,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 977,81
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 4.292,60 (vierduizendtweehonderdtweeënnegentig euro en zestig eurocent), als voorschot op de nader definitief op te maken schade aan de zijde van [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen binnen acht dagen na betekening van dit vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 4 maart 2010 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 977,81,
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.A.M. Schreuder en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2011.