beschikking
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rekestnummer: 2011 / 1441
Beschikking van 16 maart 2011
[verzoeker],
verblijvende in de [P.I.], locatie [adres],
verzoeker tot wraking,
advocaat mr. N. Hendriksen te Amsterdam,
MR. [A], in haar hoedanigheid van rechter.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 24 februari 2011 van de in het openbaar gehouden terechtzitting
van de meervoudige strafkamer, zitting houdende te Lelystad, tevens zijnde het
proces-verbaal van wraking van de voorzitter van de strafkamer mr. [A].
(het proces-verbaal is mr. Hendriksen ter zitting uitgereikt);
- de schriftelijke reactie van mr. [A] op het wrakingsverzoek;
- de mededeling van het Openbaar Ministerie dat zij geen gebruik maakt van de haar
geboden mogelijkheid om aanwezig te zijn tijdens de mondelinge behandeling van het
wrakingsverzoek;
- de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 9 maart 2011.
1.2. Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. Hendriksen.
2. De feiten
2.1. [verzoeker] wordt onder meer ten laste gelegd het op of omstreeks [datum] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (twee tanden uit de kaak en twee losse tanden) toebrengen aan [slachtoffer], hierna het slachtoffer.
2.2. Bij de aanhouding op [datum] van [verzoeker] zijn foto's gemaakt van zijn verwondingen (beweerdelijk bijtafdrukken op zijn duim).
2.3. In het kader van het strafonderzoek heeft dokter R. van Essen, forensisch geneeskundige GGD Flevoland, het slachtoffer onderzocht. In een door Van Essen opgestelde geneeskundige verklaring wordt onder meer gemeld:
"Er zijn twee tanden (midden onder) losgeslagen, en er zijn twee tanden uit de kaak geslagen onder waarvan er één kon worden teruggezet en één nog ontbreekt."
2.4. In de op 20 januari 2011gedateerde geneeskundige verklaring, heeft Van Essen, in antwoord op een aanvullende vraag van het Openbaar Ministerie, het volgende meegedeeld:
Aanvullende vraag van Justitie.
"Kan ik, R. van Essen verklaren dat het trauma alleen door mishandeling, en niet door een andere oorzaak is ontstaan."
Antwoord: Het letsel kan zijn ontstaan door stomp trauma ( stomp geweld van buitenaf), dit kan dus naast een vuistslag door veel andere vormen van stomptrauma zijn ontstaan. Het is dus nooit met zekerheid vast te stellen achteraf hoe dit is ontstaan, daarvoor zijn te weinig specifieke sporen aanwezig."
2.5. Bij brief van 24 januari 2011 heeft mr. Hendriksen de rechter-commissaris verzocht een mini-instructie te openen. Mr. Hendriksen heeft verzocht dat de foto's van de verwondingen van [verzoeker] aan het strafdossier worden toegevoegd, hetgeen enkele dagen voor de terechtzitting van 24 februari 2011 is geschied. Voorts is onder meer verzocht dokter A.C.M. Pijnenburg (orthopedisch chirurg) te benoemen als deskundige. Pijnenburg dient te onderzoeken aan de hand van de letselfoto's van [slachtoffer] of de lezing van [verzoeker] aannemelijk is dat het onder r.o. 2.1. bedoelde letsel niet is ontstaan door slaan door [verzoeker], maar is veroorzaakt doordat hij zijn duim losrukte toen het slachtoffer hem in zijn duim beet.
2.6. Op 24 februari 2011 heeft de meervoudige strafkamer van deze rechtbank de strafzaak tegen [verzoeker] behandeld. Leden van de strafkamer zijn mrs. [A] (voorzitter), [B] en [C].
2.7. In het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 februari 2011 wordt onder meer vermeld:
"Op dit moment verzoekt de verdediging om een contra-deskundige te benoemen die gespecialiseerd is in het onderzoeken van letsel veroorzaakt door vechtsporten. Deze deskundige kan in tegenstelling tot een algemeen arts het letsel van cliënt beter beoordelen. De letselfoto's ondersteunen de verklaring van mijn cliënt en onderzoek hiernaar is derhalve essentieel."
en
"De verdediging wenst wel meer tijd om zich te beraden op nadere onderzoekswensen naar aanleiding van deze foto's. Het is in alle redelijkheid niet aan de verdediging te wijten dat de foto's pas na drie maanden boven tafel zijn gekomen. Is bedenktijd van één week dan te veel gevraagd."
en
"De voorzitter deelt voorts, als beslissing van de rechtbank, mee dat zij het verzoek tot het benoemen van een deskundige afwijst nu er reeds een forensisch deskundige heeft gerapporteerd over het letsel, hetgeen op verzoek van de verdediging is gebeurd. Indien de verdediging aanvullend onderzoek wenst dan dient zij dit zelf te organiseren.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Ik maak hiertegen bezwaar. Ik beschouw dit als teken van vooringenomenheid. De deskundige die reeds heeft gerapporteerd had niet de beschikking over, voor de verdediging, essentiële stukken. De letselfoto's van cliënt zijn namelijk niet aan hem voorgelegd waardoor het door de verdediging geschetste scenario niet door hem is getoetst. De verdediging heeft destijds aangegeven welke deskundige zij geschikt achtte en aan dit verzoek is niet voldaan. Nu de foto's aan het dossier zijn toegevoegd dient derhalve nader onderzoek mogelijk te zijn. Ik hoor de voorzitter vragen wat een deskundige zou moeten vaststellen met betrekking tot eventuele bijtafdrukken in de vinger van verdachte; de verdediging wil weten of het scenario zoals door de verdediging geschetst dit letsel kan veroorzaken. Ik hoor de voorzitter meedelen dat dit scenario van meet af aan bekend was; de deskundige had toen nog niet de beschikking over de foto's die dit standpunt ondersteunen."
en
"De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Ik ben van mening dat de grenzen van vooringenomenheid door u zijn overschreden en om die reden verzoek ik u te wraken.
De voorzitter deelt mee dat zij niet bij de inhoudelijke behandeling zal zijn en vraagt voorts aan de raadsman tot wie zijn verzoek zich uitstrekt.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Mijn wrakingsverzoek richt zich tot u als voorzitter en niet tot de beide andere rechters. Ik hoor de jongste rechter meedelen dat mijn verzoek te laat is omdat de rechtbank al een beslissing heeft genomen; dat is uw mening en dit zal ik voorleggen aan de wrakingskamer. Ik blijf bij mijn standpunt dat ik tekenen zie van vooringenomenheid bij de voorzitter."
2.8. Mr. [A], voorzitter van de strafkamer, heeft niet in de wraking berust. Mr. [A] (hierna: de voorzitter) heeft in haar - niet ondertekende en niet gedateerde - schriftelijke reactie opgemerkt:
"dat de wraking is gedaan naar aanleiding van de mededeling van de beslissing op een onderzoekswens van de verdediging, een beslissing van de gehele kamer en geen voorzittersbeslissing! ".
3. Het verzoek
3.1. Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. [A] als voorzitter van de meervoudige strafkamer, zitting houdende te Lelystad, in de zaak met (parket)nummer [nummer].
3.2. Mr. Hendriksen heeft namens [verzoeker] gesteld dat de voorzitter van de strafkamer blijk heeft gegeven van een schijn van vooringenomenheid en dat om die reden het wrakingsverzoek moet worden toegewezen. Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek heeft mr. Hendriksen het volgende aangevoerd.
3.3. De bejegening van de voorzitter op de terechtzitting was niet goed. Hij voelde zich door de voorzitter ook slecht behandeld. Er zijn opmerkingen gemaakt die echt niet konden, zoals: "Ik spreek toch geen Frans?" De verdediging had - aldus mr. Hendriksen - onderzoek gevraagd naar drie punten; onderzoek teneinde de niet aanwezige letselfoto's aan het dossier toe te voegen, onderzoek naar de vraag of de foto's de lezing van de verdediging ondersteunen en onderzoek naar een getuige (de buurman). De voorzitter merkte echter op dat zij er van uitging dat de verdediging geen nader onderzoek meer nodig achtte. Toen de verdediging vroeg wat zij daarmee bedoelde antwoordde zij met: "ik spreek toch geen Frans".
Na de aan de voorzitter gevraagde nadere toelichting werd duidelijk dat zij alleen doelde op het onderzoek naar de ontbrekende foto's. Aangezien de foto's, zij het zeer kort voor de terechtzitting, aan het dossier zijn toegevoegd, was alleen dat deel van het onderzoek inderdaad niet meer nodig.
3.4. Naar aanleiding van het verzoek om nader onderzoek te verrichten naar een getuige (de buurman), maakte de voorzitter voorts de ongepaste opmerking dat de tuin van de getuige wellicht niet meer kon worden herkend, omdat [verzoeker] tijdens het incident zelf allerlei dingen uit deze tuin had weggenomen (o.a. een lantaarn en een balk). Deze opmerking was ongepast en getuigde van vooringenomenheid omdat [verzoeker] heeft verklaard hoe de tuin eruit zag en dat hij daaruit niets heeft weggenomen. De voorzitter werd hierop ook gecorrigeerd door een bijzittende rechter.
3.5. Cruciaal voor de wraking is echter de beslissing van de strafkamer om de door de verdediging verzochte benoeming van de contra-deskundige af te wijzen. Aan de hand van de letselfoto's moet namelijk worden onderzocht of er steun is voor het gevoerde verweer van de verdediging over de oorzaak van het ontstaan van het letsel (aan de tanden) bij het slachtoffer. De letselfoto's van [verzoeker] (bijtafdrukken op de hand van [verzoeker]) zijn van essentieel belang voor de verdediging. Door de afwijzing van het in de voorfase op art. 150a Sv. gebaseerde verzoek van de verdediging, is niet gehandeld volgens de wet. De waarheidsvinding is geweld aangedaan, hetgeen ook duidt op vooringenomenheid.
3.6. Aangezien de foto's pas kort voor de terechtzitting aan het dossier waren toegevoegd, had een dergelijk onderzoek nog niet plaatsgevonden. De mededeling van de voorzitter dat het onderzoek al verricht is, is niet alleen onjuist maar geeft ook blijk van vooringenomenheid.
Bovendien heeft het onderzoek door Van Essen waar de voorzitter op doelt, niet op verzoek van de verdediging plaatsgevonden. De verdediging is zelfs in strijd met art. 150a Sv. niet op de hoogte gesteld dat er een aanvullend onderzoek zou plaatsvinden.
3.7. De strafkamer had het verzoek tot benoeming van een contra-deskundige derhalve moeten toestaan. Dat, zoals door de voorzitter is opgemerkt, het [verzoeker] vrij staat om zelf een aanvullend onderzoek in te stellen, doet daar niet aan af. [verzoeker] heeft ook uit financieel oogpunt belang bij toewijzing van zijn verzoek.
3.8. Mr. Hendriksen heeft voorts nog gesteld dat, nu de afwijzing van het verzoek tot benoeming van de contra-deskundige door de strafkamer is genomen, per vergissing alleen de voorzitter is gewraakt en niet de (gehele) strafkamer.
4.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van de betrokken partij dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
4.2. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft mr. Hendriksen namens [verzoeker] verklaard dat cruciaal voor het wrakingsverzoek is het besluit tot afwijzing door de strafkamer van het op art. 150a lid 3 Sv. gebaseerde verzoek van de verdediging om een contra-deskundige te benoemen.
4.3. De wrakingskamer stelt voorop dat voormelde afwijzing een besluit is van de gehele strafkamer en dat voor de hand had gelegen het wrakingsverzoek te richten tegen de gehele strafkamer. De omstandigheid dat de wraking alleen is gericht tegen de voorzitter van de strafkamer staat aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek echter niet in de weg, nu de beslissing wel geacht kan worden mede door de voorzitter te zijn genomen.
4.4. Bij de verdere beoordeling van het verzoek tot wraking dient tot uitgangspunt te worden genomen hetgeen daaromtrent blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 februari 2011.
4.5. Ter terechtzitting heeft mr. Hendriksen namens [verzoeker] verzocht onderzoek in te laten stellen naar de mogelijkheid dat het letsel van het slachtoffer niet is ontstaan door het slaan van [verzoeker], maar is ontstaan doordat het slachtoffer hard in de duim van [verzoeker] beet en dat [verzoeker] zich lostrok, waardoor er tanden van het slachtoffer zijn losgeraakt. De strafkamer is verzocht dokter A.C.M. Pijnenburg als contra-deskundige te benoemen. Volgens mr. Hendriksen is dokter Pijnenburg bij uitstek gespecialiseerd in letsel veroorzaakt bij vechtsport.
4.6. De strafkamer heeft dit verzoek niet gehonoreerd. Anders dan mr. Hendriksen heeft betoogd, levert deze afwijzing naar het oordeel van de wrakingskamer geen zwaarwegende aanwijzing op dat de strafkamer jegens [verzoeker] een vooringenomenheid koestert, althans dat bij [verzoeker] de bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer heeft daarbij het volgende van belang geacht.
4.7 Een voor de verdediging onwelgevallige beslissing is op zichzelf nog geen aanwijzing van subjectieve of objectieve partijdigheid van de strafkamer dan wel haar voorzitter. Daarvoor is nodig dat de beslissing tegen de achtergrond van de vooronderstelde onpartijdigheid zodanig onbegrijpelijk is dat dit getuigt van partijdigheid. Die situatie doet zich hier naar het oordeel van de wrakingskamer niet voor.
4.8 Er bestaat geen algemeen recht op een tegenonderzoek. Wel geldt als uitgangspunt dat redelijke, goed gemotiveerde verzoeken in beginsel dienen te worden toegewezen.
Uit het proces-verbaal blijkt echter niet dat mr. Hendriksen heeft aangevoerd om welke reden(en) hij meent dat het reeds verrichte onderzoek niet juist kan zijn.
4.9 Uit het proces-verbaal leidt de wrakingskamer verder af dat de strafkamer het verzoek van de verdediging heeft opgevat als een verzoek om aanvullend onderzoek en niet als een tegenonderzoek als bedoeld in art. 150a lid 3 Sv. Dit is naar het oordeel van de wrakingskamer niet zodanig onbegrijpelijk dat dit getuigt van vooringenomenheid. Zoals mr. Hendriksen tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek zelf ook heeft aangegeven, heeft er nog geen onderzoek plaatsgevonden naar de foto's van de verwondingen van [verzoeker]. Reeds om deze reden kan er ten aanzien van dat (nog niet verrichte) onderzoek (nog) geen sprake zijn van een tegenonderzoek.
4.10 Het afwijzen van het verzoek door de rechtbank, opgevat dus als een verzoek tot aanvullend onderzoek, acht de wrakingskamer evenmin getuigen van vooringenomenheid. In dat verband wordt opgemerkt dat de verdediging wenste dat het onderzoek zou worden uitgevoerd door een andere deskundige dan dokter R. van Essen. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt echter niet dat door de verdediging gemotiveerd is aangevoerd waarom getwijfeld zou moeten worden aan de deskundigheid van dokter Van Essen om aanvullend te rapporteren naar aanleiding van de foto's.
De opmerking van de voorzitter dat het onderzoek al is uitgevoerd verstaat de wrakingskamer daarbij aldus dat de strafkamer een geheel nieuw onderzoek (vooralsnog) niet nodig oordeelde. In het licht van het door dokter Van Essen reeds uitgevoerde onderzoek, acht de wrakingskamer dat niet onbegrijpelijk.
Verder wordt opgemerkt dat de strafkamer bij haar afwijzing van het verzoek de verdediging er ook nog uitdrukkelijk op heeft geattendeerd dat zij ook zelf nader onderzoek kan laten verrichten.
4.11 De gewraakte opmerkingen die de voorzitter voorafgaand aan de afwijzing van het verzoek om het benoemen van een contra-deskundige gemaakt zou hebben, zijn naar het oordeel van de wrakingskamer objectief bezien niet van die aard dat zij blijk geven van vooringenomenheid, ook niet bezien in samenhang met de daarop gevolgde afwijzing van het verzoek om benoeming van een contra-deskundige.
4.12 Slotsom is dat het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking komt.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. O.E. Mulder. Mr. C.A. Peterzon en H.F.J.M. Schröder in tegenwoordigheid van de griffier mr. T. Stokvis en in openbaar uitgesproken op 16 maart 2011.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.