RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummers: Awb10/734 en 10/1887
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser 1] en [eiser 2],
wonende te Almere, eisers,
gemachtigde: mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht
Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.
Bij besluiten van 20 en 23 juni 2009 heeft verweerder jegens [eiser 2] de voorschotten kinderopvangtoeslag op grond van de Wet kinderopvang (Wko) over 2008 en 2009 definitief vastgesteld. Op 20 september 2010 is een beslissing genomen op het bezwaar tegen deze besluiten. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Op 31 januari 2011 heeft verweerder het besluit van 20 september 2010 ingetrokken en een nieuw besluit op bezwaar genomen waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard.
Bij besluit van 30 september 2009 heeft verweerder aan [eiser 1] meegedeeld dat het voorschot kinderopvangtoeslag op grond van de Wet kinderopvang (Wko) over 2008 definitief is vastgesteld. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 24 maart 2010 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Op 13 december 2010 heeft verweerder het besluit van 24 maart 2010 ingetrokken en een nieuw besluit op bezwaar genomen waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard.
De beroepen zijn ter zitting van 3 maart 2011 gevoegd behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Hoogendoorn, juridisch medewerker ten kantore van hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer J.L. Bekker.
1. Eisers zijn broers.
[eiser 2] woont met zijn echtgenote [echtgenote 2] en hun drie kinderen in een woning aan de [straat]12 te [woonplaats]. De kinderen [kind A], [kind B] en [kind C] zijn geboren in 1999, 2002 en 2006. Voorts wonen in de woning een andere broer van eisers, [broer 1], en zijn echtgenote, [echtgenote broer 1], en hun drie kinderen.
In de aangrenzende woning aan de [straat]14 te Almere wonen [eiser 1], diens echtgenote [echtgenote 1] en hun drie kinderen. De kinderen [kind D], [kind E] en [kind F] zijn geboren in 2003, 2006 en 2007. Voorts wonen in de woning een andere broer van eisers, [broer], en diens echtgenote, [echtgenote broer] en hun twee kinderen.
2. [eiser 2] heeft per 1 augustus 2007 kindertoeslag aangevraagd voor gastouderopvang aan het adres [straat]12 te Almere, via gastouderbureau [gastouderbureau 1]. In de tussen [gastouderbureau 1] en eiser opgemaakte contracten zijn als gastouder vermeld (voor de periode vanaf 1 augustus 2007 tot 1 januari 2008) [echtgenote broer] en (voor de periode van 1 januari 2008 tot 31 december 2008) [echtgenote broer] en [broer]-[echtgenote broer 1]. De uren waarop de drie kinderen werden opgevangen zijn (volgens door eiser aan verweerder verstrekte opgave) op weekdagen van 15.00 u. tot 20.00 u., op zaterdagen (voor [kind A]) van 12.00 u. tot 15.00 u. en voor [kind B] en [kind C] van 15.00 u. tot 19.00 u. en op zondagen (voor [kind C]) van 12.00 tot 15.00 u.
[eiser 1] heeft voor het jaar 2008 kindertoeslag aangevraagd voor gastouderopvang via gastouderbureau [gastouderbureau 2]. In het tussen [gastouderbureau 2] en eiser opgemaakte contract geldend voor 1 januari tot en met 31 december 2008 is [echtgenote broer] als gastouder vermeld. De omvang van de gevraagde kinderopvang is voor het kind [kind D] (geb. 2003) 125 uren per maand en voor de kinderen [kind E] (geb. 2006) en [kind F] (geb. 2007) 165 uren per maand. De uren waarop de drie kinderen werden opgevangen zijn (volgens door eiser aan verweerder verstrekte opgave) op weekdagen van 15.00 u. tot 20.20 u., op zaterdagen van 15.00 u. tot 20.20 u. en (voor [kind E] en [kind F]) op zondagen van 9.00 u. tot 19.00 u. Eiser werkte (voor twee werkgevers) 47,5 uren per week, zijn echtgenote 12 uren per week.
3. [gastouderbureau 1] en [gastouderbureau 2] zijn gastouderbureau's van dezelfde houder. In het door [eiser 2] met [gastouderbureau 1] aangegane contract staat als vestigingsplaats Gorinchem vermeld. De wettelijk vereiste registratie als gastouderbureau is door burgemeester en wethouders van Gorinchem met ingang van 20 oktober 2008 uit het register verwijderd wegens het niet voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen. Een gastouderbureau [gastouderbureau 1], van dezelfde houder, is met ingang van 1 augustus 2008 geregistreerd door burgemeester en wethouders van Hoogeveen. [eiser 2] en verweerder strijden erover of het hier gaat om een voortzetting van het bureau dat eerder in Gorinchem was geregistreerd (eiser), of om een nieuw bureau met dezelfde naam en houder (verweerder).
De houder van de genoemde gastouderbureaus is, naar door verweerder onweersproken is gesteld, door de rechtbank Dordrecht in 2010 veroordeeld wegens fraude, gepleegd in de uitoefening van dat bedrijf.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Inzake het beroep van [eiser 1] (zaak nr. 10/734)
4.1.1 Nu verweerder het besluit van 24 maart 2010 heeft ingetrokken en gesteld noch gebleken is dat eiser nog enig belang heeft bij een beoordeling van dit besluit dient het beroep tegen dit besluit wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank acht het tegen het besluit van 24 maart 2010 ingestelde beroep onder toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht tegen het besluit van 13 december 2010.
4.1.2.1 De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn standpunt, evenals de motivering van het besluit van 13 december 2010 heeft gewijzigd bij het in beroep ingediende verweerschrift. Daarbij heeft verweerder primair aangevoerd dat er geen sprake is van gastouderopvang in de zin van de Wko omdat de gastouder meer dan vier kinderen opving; reeds om die reden zou er geen recht bestaan op kinderopvangtoeslag. Ter zitting is daaraan toegevoegd dat het aantal uren kinderopvang waarvoor toeslag is gevraagd, niet aannemelijk wordt geacht.
4.1.2.2 Gelet hierop moet het besluit van 13 december 2010 naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd worden geacht. Dit besluit komt dan ook wegens strijd met het bepaalde in artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Er bestaat aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de te vergoeden kosten moet naar het oordeel van de rechtbank met inachtneming van de wegingsfactor gemiddeld voor het gewicht van de onderhavige beroepszaak worden bepaald op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift + 1 punt voor het verschijnen ter zitting x € 437,- x wegingsfactor 1).
4.1.3 De rechtbank ziet echter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72 van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit van 13 december 2010 in stand te laten. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
4.1.3.1 In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wko, zoals dit artikel luidde ten tijde van de periode in geschil, is bepaald dat onder gastouderopvang wordt verstaan: kinderopvang in een gezinssituatie door een ander dan degene die als ouder op grond van artikel 5, eerste lid, aanspraak kan maken op een kinderopvangtoeslag onderscheidenlijk een tegemoetkoming of diens partner, bestaande in de gelijktijdige opvang van ten hoogste vier kinderen in de woning waar de ouder of de gastouder zijn hoofdverblijf heeft.
4.1.3.2 Namens eiser is aangevoerd dat er geen sprake was van gelijktijdige opvang van meer dan vier kinderen. Eiser maakte naar zijn zeggen in 2008 gebruik twee gastouders. Eiser heeft ter onderbouwing van deze stelling hangende beroep aan verweerder een tweede contract met gastouderbureau [gastouderbureau 2] overgelegd waarin de namen van zijn drie kinderen zijn opgenomen en als gastouder [broer]-[echtgenote broer 1] vermeld staat. De overeenkomst is niet gedateerd en vermeld niet de periode waarop zij betrekking zou hebben. Voor het overige is zij identiek aan de bij aanvraag door eiser overgelegde overeenkomst.
4.1.3.3 De rechtbank kent aan de hangende beroep door eiser overgelegde nadere overeenkomst niet de betekenis toe die eiser daaraan wenst toe te kennen. Zij neemt daarbij het tijdstip waarop het stuk is overgelegd in beschouwing, alsmede het feit dat op de bankrekeningafschriften slechts sprake is van betaling van kinderopvanggelden aan [echtgenote broer].
4.1.3.4 De rechtbank acht het voorts, gelet op de feiten in de zaak van [eiser 2] (zaak nr. 10/1887) aannemelijk dat tenminste gedurende een substantieel aantal uren waarvoor toeslag kinderopvang wordt geclaimd, sprake is geweest van gelijktijdige opvang van meer dan vier kinderen (de eigen kinderen van de opvangouder niet meegerekend) door één opvangouder.
Namens eiser is aangevoerd dat het hier gaat om een kwaliteitsaspect van de kinderopvang en dat op de kwaliteit slechts de GGD als wettelijk toezichthouder toeziet; verweerder zou daartoe niet bevoegd zijn. Naar het oordeel van de rechtbank zal het aantal kinderen dat tegelijkertijd door een opvangouder wordt opgevangen zeker gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit van de opvang. Nu de wetgever kinderopvang echter uitdrukkelijk definieert als het niet tegelijkertijd opvangen van meer dan vier kinderen door één opvangouder, dient verweerder bij het nemen van beslissingen over toeslagen voor kinderopvang in de zin der wet wel degelijk mee in aanmerking te nemen of van zulke kinderopvang sprake is. Verweerder komt dus wel degelijk de bevoegdheid toe acht te slaan op het feit of aan de wettelijke definitie van kinderopvang is voldaan.
4.1.3.5 De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder, gelet op het aantal uren kinderopvang (voor de jongste twee kinderen 38 uren per week) en het patroon van de verdeling van die uren, mede in aanmerking genomen het feit dat eiser en zijn echtgenote gedurende 47,5, onderscheidenlijk 12 uren per week werken, onaannemelijk heeft kunnen achten dat sprake is geweest van 125, 165 en 165 uren kinderopvang per maand. Daaraan doet niet af dat zijdens eiser is gesteld dat voor alle drie de kinderen iedere zaterdag ongeveer 5.5 uur kinderopvang nodig zou zijn voor het kunnen doen van de wekelijkse boodschappen en dat voor de jongste twee kinderen iedere zondag 10 uur kinderopvang nodig zou zijn om familiebezoek mogelijk te maken.
4.1.4 Hetgeen door verweerder en eiser overigens is aangevoerd, behoeft gezien het bovenstaande geen bespreking.
Inzake het beroep van [eiser 2] (zaak nr. 10/1887)
4.2.1 De rechtbank acht het tegen het besluit van 20 september 2010 ingestelde beroep onder toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht tegen het besluit van 31 januari 2011. Er bestaat aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de te vergoeden kosten moet naar het oordeel van de rechtbank met inachtneming van de wegingsfactor gemiddeld voor het gewicht van de onderhavige beroepszaak worden bepaald op € 437,00 (1 punt voor het beroepschrift x wegingsfactor 1).
4.2.2.1 Verweerder stelt zich in het besluit van 31 januari 2011 primair op het standpunt dat er geen sprake is van gastouderopvang in de zin van de Wko omdat tegelijkertijd meer dan vier kinderen werden opgevangen. De uren waarop de kinderen van eiser werden opgevangen komen grotendeels overeen met de opvang van de kinderen van eisers broer, [eiser 1]. Weliswaar wordt op het contract over 2008 met het gastouderbureau [gastouderbureau 1] behalve [echtgenote broer] ook [echtgenote broer 1] als opvangouder vermeld, maar gelet op de aangifte inkomstenbelasting van [echtgenote broer] en de betaling door eiser van de gehele toeslag kinderopvang op het rekeningnummer van [echtgenote broer] en haar echtgenoot heeft verweerder niet aannemelijk geacht dat [echtgenote broer 1] als opvangouder is opgetreden.
4.2.2.2 De rechtbank acht het met verweerder niet aannemelijk dat [echtgenote broer 1] gedurende de uren dat de opvang van de kinderen van eiser samenviel met de opvang van de kinderen van [eiser 1], de kinderen van eiser heeft opgevangen. Ook de gestelde onderhandse betaling door eiser van de eigen bijdrage kinderopvang aan [echtgenote broer 1] maakt dat niet aannemelijk, alleen al gezien de verhouding tussen de hoogte van de toeslag en de eigen bijdrage.
Overigens acht de rechtbank minder relevant of [echtgenote broer 1] feitelijk heeft bijgedragen aan de opvang van de zes kinderen van eiser en zijn broer gedurende de uren dat die opvang op dezelfde tijd plaatsvond. De wet omschrijft, zoals hiervoor is aangehaald, gastouderopvang als kinderopvang, “bestaande in de gelijktijdige opvang van ten hoogste vier kinderen in de woning (…)”. Ook indien [echtgenote broer] en [echtgenote broer 1] de 6 kinderen van eisers gezamenlijk opvingen, was er dus géén sprake van gastouderopvang in de zin der wet.
4.2.3 Het gastouderbureau [gastouderbureau 1], geregistreerd in de gemeente Hoogeveen, is naar het oordeel van de rechtbank een nieuw bureau. Immers, blijkens het tot de stukken behorende vonnis van 24 november 2009 van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, gewezen in een civiel kort geding tussen [gastouderbureau 1] en verweerder, hebben burgemeester en wethouders van Gorinchem de registratie van dat bureau niet beëindigd wegens verhuizing maar wegens schending bepalingen Wet kinderopvang. Voorts blijkt uit het advies van de GGD Drenthe aan burgemeester en wethouders van Hoogeveen (B16E in 10/1887) dat ook deze registratie is gebaseerd op het uitgangspunt dat sprake is van een nieuw bureau. In het advies van 27 september 2009 is vermeld: “(…) er is sprake van een nieuw gastouderbureau met nieuwe koppelingen en dus nieuwe contracten etc.”, terwijl uitdrukkelijk melding wordt gemaakt van het feit dat de houder een andere zienswijze voorstaat.
[eiser 2] heeft geen contract met dit nieuwe gastouderbureau gesloten en had derhalve naar het oordeel van de rechtbank ná de beëindiging van de registratie van [gastouderbureau 1] door burgemeester en wethouders van Gorinchem, dus op en na 20 oktober 2008, geen contract meer met een geregistreerd gastouderbureau.
4.2.4 Hetgeen door verweerder en eiser overigens is aangevoerd, behoeft gezien het bovenstaande geen bespreking. Het beroep, voorzover gericht tegen het besluit van 31 januari 2011, is ongegrond. Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
oordelend op het beroep van [eiser 1] (in de zaak met nr. 10/734)
- verklaart het beroep tegen het besluit van 24 maart 2010 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 13 december 2010 gegrond;
- vernietigt het besluit van 13 december 2010 en bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 41,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de kosten van het geding ten bedrage van € 874,00 te betalen aan eiser;
Oordelend op het beroep van [eiser 2] (in de zaak met nr. 10/1887)
- verklaart het beroep tegen het besluit van 20 september 2010 niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de kosten van het geding ten bedrage van € 437,00
te betalen aan eiser;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 31 januari 2011 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, en door hem en G. Ballast als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag