ECLI:NL:RBZLY:2011:BR1585

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
19 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 11/707 en 708
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • W.F. Bijloo
  • M.D. Moeke
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stopzetting persoonsgebonden budget in verband met schuldsanering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 19 mei 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de stopzetting van een persoonsgebonden budget (pgb) voor een verzoeker die in een schuldsaneringstraject (Wsnp) zit. Verweerder, het zorgkantoor, had op 30 december 2010 besloten het pgb van verzoeker per 28 februari 2011 stop te zetten, omdat verzoeker in het Wsnp-traject zat. Dit besluit werd in bezwaar ongegrond verklaard, waarna verzoeker op 6 april 2011 beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 10 mei 2011, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door A. Gerritsen. De rechtbank overwoog dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van verzoeker zwaarder wogen dan die van verweerder, aangezien de stopzetting van het pgb verzoeker in een kwetsbare positie zou brengen.

De rechtbank concludeerde dat verweerder ten onrechte het pgb had stopgezet en dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit niet in stand konden blijven. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat verzoeker per 28 februari 2011 recht heeft op het pgb en dat het besluit van 30 december 2010 herroepen moest worden. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, maar de rechtbank oordeelde dat de belangenafweging niet correct was uitgevoerd door verweerder, wat leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummers: Awb 11/707 en Awb 11/708
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
(..),
wonende te Almere, verzoeker,
gemachtigde: G.J.W. Pulles,
en
Zorgkantoor,
gevestigd te Amersfoort, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 december 2010 heeft verweerder aan verzoeker medegedeeld dat het aan hem toegekende persoonsgebonden budget (pgb) per 28 februari 2011 wordt stopgezet, om reden dat verzoeker in het traject voor de Wet schuldsanering natuurlijke personen zit (Wsnp).
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 10 maart 2011 ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft daartegen op 6 april 2011 beroep ingesteld en de rechtbank gelijktijdig verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat de verstrekking van het pgb aan verzoeker onverkort wordt voorgezet, dan wel een andere voorziening te treffen die de rechtbank juist acht.
Het verzoek is ter zitting van 10 mei 2011 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en daarnaast vergezeld door (…). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Gerritsen.
Overwegingen
1.1Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
1.2Op grond van artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Van die bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt.
2.De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1Verzoeker lijdt aan stoornissen in het autistisch spectrum. Gelet hierop is voor hem
zorg in de vorm van begeleiding geïndiceerd, welke zorg hij sinds enkele jaren met het aan hem toegekende pgb inkoopt bij zorgverlener Difference4you. Zijn vaste begeleider bij Difference4you is (…).
Sinds 15 januari 2009 zit verzoeker in het traject voor de Wsnp. Dit traject zal in 2012 eindigen.
Bij besluit van 4 mei 2010 is aan verzoeker door het Centrum voor Indicatiestelling Zorg tot 18 juni 2012 een indicatie toegekend voor Begeleiding individueel, klasse 2. Verzoeker heeft daarbij aangegeven dat hij deze zorg wenst te ontvangen in de vorm van een pgb. Aanvankelijk is dit ook als zodanig verleend door verweerder.
Ten aanzien van het jaar 2011 heeft verweerder bij besluit van 6 december 2010 bepaald dat aan verzoeker ook in 2011 een pgb zal worden verstrekt. Zoals hiervoor onder procesverloop reeds uiteengezet, heeft verweerder dit pgb bij besluit van 30 december 2010 echter stopgezet, nu bleek dat verzoeker in het traject voor de Wsnp zat. Dit besluit is door verweerder in bezwaar gehandhaafd.
2.2Namens verzoeker is in de onderhavige procedure – kort gezegd – aangevoerd dat het besluit van verweerder onvoldoende is gemotiveerd en dat verweerder geen zorgvuldige en evenredige belangenafweging heeft gemaakt. Verweerder is ten onrechte en zonder toereikende motivatie voorbij gegaan aan de aangevoerde feiten en omstandigheden op grond waarvan het pgb niet had mogen worden stopgezet. Daarnaast heeft verweerder in de bezwaarfase afgezien van het horen van verzoeker, terwijl daar wel degelijk om verzocht is namens verzoeker.
Bij verweerder was reeds bekend dat verzoeker in het Wsnp-traject zat en dat het beheer van het pgb was uitbesteed aan de Kredietbank Nederland. Het pgb wordt verantwoord en veilig beheerd en besteed. Dat verweerder het pgb nu stopzet is in strijd met het vertrouwensbeginsel.
Dat er ook Zorg in Natura (ZIN) beschikbaar is voor verzoeker snijdt geen hout, nu de zorgaanvrager de keuzevrijheid heeft en die moet in beginsel worden gerespecteerd. Ter zitting is naar voren gekomen dat er voor verzoeker inmiddels via de aan hem toegekende ZIN bij Splendid Care zorg wordt ingekocht bij Difference4you, zodat verzoeker sinds kort weer de zorg van (…) krijgt die hij voorheen ook kreeg. Ook in dat geval kiest verzoeker er echter nog steeds voor om zorg in de vorm van een pgb verstrekt te krijgen.
2.3Verweerder handhaaft in beroep het standpunt zoals verwoord in het bestreden besluit. Ter zitting is namens verweerder – in aanvulling op het bestreden besluit – aangevoerd dat het belang van stopzetting van het pgb voor verweerder is gelegen in de omstandigheid dat verweerder bij een eventuele nieuwe indicatie van verzoeker (terwijl hij nog in het Wsnp-traject zit) op grond van het sinds 1 januari 2011 geldende
artikel 2.6.4, tweede lid, aanhef en onder f, van de Regeling subsidies AWBZ (RsA) verplicht is om een nieuwe pgb-aanvraag af te wijzen. Hierop vooruitlopend en om te voorkomen dat dit eventueel tot een terugvordering zou leiden, heeft verweerder het pgb reeds nu stopgezet.
3. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
3.1.1Ingevolge artikel 2.6.4, eerste lid, van de RsA verleent een zorgkantoor een verzekerde een netto pgb voorzover:
a.de verzekerde beschikt over een indicatiebesluit waaruit blijkt dat hij is aangewezen op een of meer van de vormen van zorg als bedoeld in artikel 2.6.1., onderdeel b of d; en
b.de verzekerde voor die vorm of die vormen van zorg een netto persoonsgebonden budget heeft aangevraagd.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onderdeel f, van voornoemd artikel weigert het zorgkantoor in afwijking van het eerste lid toekenning van een netto pgb indien ten aanzien van de verzekerde of, indien de verzekerde jonger is dan 18 jaar, ten aanzien van één van diens ouders of voogden, de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.
3.1.2Op grond van artikel 2.6.12, tweede lid, onderdeel d, van de RsA kan de verleningsbeschikking worden ingetrokken of gewijzigd met ingang van de dag waarop ten aanzien van de verzekerde of, indien de verzekerde jonger is dan achttien jaar, ten aanzien van één van diens ouders of voogden, de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.
3.2Alvorens de zaak inhoudelijk te beoordelen, zal de rechtbank allereerst ingaan op de stelling van verzoeker dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord in de bezwaarfase.
Daartoe overweegt de rechtbank dat een bestuursorgaan ingevolge artikel 7:2 van de Awb in beginsel verplicht is belanghebbenden in de gelegenheid te stellen te worden gehoord alvorens op het bezwaar wordt beslist, tenzij zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 7:3 van de Awb. Door verweerder is in het bestreden besluit gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb en dat om die reden is afgezien van het horen van verzoeker.
Naar het oordeel van de rechtbank is van een zodanige situatie in het onderhavige geval echter geen sprake. Dat is namelijk alleen het geval wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener van het bezwaarschrift ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Nu er sprake is van een discretionaire bevoegdheid van verweerder om het pgb stop te zetten en verzoeker in zijn bezwaarschrift gronden heeft aangevoerd waarom zijns inziens niet van die bevoegdheid gebruik gemaakt had moeten worden, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat daaruit reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn. Daar komt bij dat verzoeker duidelijk heeft aangegeven dat hij gehoord wenste te worden. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb en verzoeker ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase. Gelet hierop dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient het bestreden besluit te worden vernietigd.
3.3Voor de beantwoording van de vraag of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten is van belang of de inhoudelijke bezwaren van verzoeker tegen het bestreden besluit doel treffen. Hieromtrent overweegt de rechtbank het volgende.
3.4Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder er reeds in juli 2010 van op de hoogte was dat verweerder in een Wsnp-traject zit. Ook was verzoeker er van op de hoogte dat het pgb door de Kredietbank al die tijd op een aparte rekening van verzoeker werd beheerd en dat de betalingen aan Difference4you zonder problemen werden verricht vanaf die rekening. Het financieel risico voor verweerder bij verstrekking van een pgb was (en is) in deze situatie dan ook erg klein. Dit is door verweerder zowel in het bestreden besluit als ter zitting ook erkend.
Zoals uit de hiervoor onder 2.3 omschreven aanvullende motivering van het bestreden besluit blijkt, is het belang van verweerder bij stopzetting van het pgb dan ook niet gelegen in het huidige financiële risico dat verzoekers Wsnp-traject met zich brengt, maar in een toekomstige situatie waarvan het allerminst zeker is dat deze zich voor zal doen. Nog daargelaten of een dergelijk belang een “rechtstreeks bij het besluit betrokken belang” is dat bij de belangenafweging betrokken dient te worden, acht de voorzieningenrechter dit belang dusdanig klein dat verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter het belang van verzoeker bij verstrekking van de zorg in de vorm van een pgb zwaarder had dienen te laten wegen. Dat de zorg die verzoeker nu in de vorm van ZIN ontvangt feitelijk dezelfde is als de zorg die hij ontving toen hij over een pgb beschikte, doet daaraan niet af: naast dat dit ten tijde van het bestreden besluit nog niet bekend was, kan verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog steeds belang hebben bij een pgb, gelet op de zekerheid en vrijheid die dat voor verzoeker met zich brengt om de door hem gewenste zorg te ontvangen.
De voorzieningenrechter is aldus van oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot deze uitkomst van de belangenafweging en derhalve tot stopzetting van verzoekers pgb heeft kunnen komen.
4. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit niet in stand gelaten kunnen worden. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat aan verzoeker alsnog per 28 februari 2011 een pgb zal worden toegekend.
5.De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan
artikel 8:75 van de Awb en verweerder met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten in de bezwaar- en beroepsfase. Het bedrag van de te vergoeden kosten van rechtsbijstand moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter met inachtneming van de wegingsfactor gemiddeld voor het gewicht van de onderhavige zaak worden bepaald op € 1.311,- (1 punt voor het bezwaarschrift + 1 punt voor het beroepschrift + 1 punt voor het verschijnen ter zitting
x € 437,- x wegingsfactor 1). Daarnaast komen de door verzoeker geclaimde reiskosten ten bedrage van € 66,- voor vergoeding in aanmerking.
6.Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien hiervan bestaat derhalve geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
-verklaart het beroep met procedurenummer Awb 11/708 gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit van 10 maart 2011;
-herroept het besluit van 30 december 2010;
-bepaalt dat de door verzoeker geïndiceerde zorg ook per 28 februari 2011 blijft toegekend in de vorm van een pgb;
-bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 30 december 2010;
-veroordeelt verweerder in de door verzoeker in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op € 1.377,-,;
-gelast dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ad € 41,- vergoedt;
-wijst het verzoek om een voorlopige voorziening met procedurenummer Awb 11/707 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, voorzieningenrechter, en door hem en
mr. M.D. Moeke als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open voor zover is beslist op het beroep. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.