RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 10/2217
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle,
eiser,
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
verweerder.
Bij besluit van 12 april 2010 heeft verweerder aan eiser op basis van de ingediende declaraties op grond van het Bijdragebesluit kosten opsporing en ruiming conventionele explosieven Tweede Wereldoorlog 2006 (hierna: het Bijdragebesluit) een bijdrage toegekend van € 1.433.651,31 voor het project Stadsgrachten Achtergracht/Thorbeckegracht.
Het daartegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 23 november 2010 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 19 mei 2011 behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Franken en A.G. de Beus. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.E.B. Haazen.
1. Binnen de gemeente Zwolle is een baggerproject uitgevoerd. Onderdeel van dit project was de aanpak van de verontreinigde waterbodem in de stadsgrachten Achtergracht en Thorbeckegracht. In het kader van de uitvoering van dit project zijn op 27 februari 2008 in de te baggeren watergangen conventionele explosieven aangetroffen, waardoor voor eiser opsporings- en ruimingswerkzaamheden als bedoeld in het Bijdragebesluit ontstonden.
Bij brief van 23 mei 2008 heeft eiser de vondst van conventionele explosieven bij de Dienst Regelingen van verweerder gemeld en verzocht de melding in het kader van het Bijdragebesluit in behandeling te nemen. Verweerder heeft bij brief van 5 juni 2008 meegedeeld dat de melding van eiser per 26 mei 2008 volledig is en dat alle kosten, die vallen onder het Bijdragebesluit en verband houden met conventionele explosieven,
per 27 februari 2008 voor een bijdrage in aanmerking komen.
Het totale bedrag van de door eiser gedeclareerde werkzaamheden bedraagt € 2.641.106,16.
In het primaire besluit heeft verweerder geoordeeld dat van dit bedrag € 1.792.064,14 voor vergoeding in aanmerking komt. De totale bijdrage heeft verweerder daarop vastgesteld op
€ 1.433.651,31, zijnde 80 % van het voor vergoeding in aanmerking komende bedrag. Dit bedrag heeft verweerder bij het thans bestreden besluit gehandhaafd. Eiser kan zich hier niet mee verenigen en stelt in beroep dat verweerder ten onrechte meerdere opgegeven kostenposten niet voor een bijdrage op grond van het Bijdragebesluit in aanmerking heeft gebracht en ten onrechte een bedrag van in totaal € 391.681,71 niet heeft toegekend.
2. Artikel 3, eerste lid, van het Bijdragebesluit bepaalt dat de kosten van werkzaamheden die verband houden met de opsporing en ruiming van conventionele explosieven voor rekening van de gemeente zijn, met dien verstande dat voor de in paragraaf 5 van dat besluit bedoelde kostensoorten van rijkswege een bijdrage kan worden verstrekt.
Ingevolge artikel 17 van het Bijdragebesluit kunnen bij een opsporing de volgende kostensoorten voor een bijdrage in aanmerking komen:
a. kosten van vooronderzoek;
b. kosten van opsporingswerkzaamheden;
c. kosten van preventieve maatregelen ter voorkoming van schade;
d. kosten die gemaakt zijn in verband met het treffen van noodzakelijke spoedvoorzieningen.
In artikel 1 van de Beleidsregels uitvoering Bijdragebesluit kosten opsporing en ruiming conventionele explosieven Tweede Wereldoorlog 2006 (hierna: de Beleidsregels) is bepaald dat de Beleidsregels in acht worden genomen bij de uitvoering van het Bijdragebesluit.
3. De rechtbank zal hieronder de verschillende door eiser in het geding gebrachte kostenposten beoordelen en volgt daarbij de indeling zoals die door partijen is aangehouden.
3.1. Onderdeel algemene kosten / winst en risico, diverse rekeningen Van den Herik
3.1.1. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van de Beleidsregels bepaalt dat kosten, waarvan aangenomen mag worden dat ze deel uitmaken van het gehanteerde tarief dat door het opsporingsbedrijf in rekening wordt gebracht, niet voor een bijdrage in aanmerking komen.
Het tweede lid van dit artikel, aanhef en onder c en d, bepaalt dat tot de kosten die over het algemeen deel uitmaken van het door het opsporingsbedrijf gehanteerde tarief worden gerekend de algemene kosten en winst en risico.
Ingevolge artikel 10, aanhef en onder j, van de Beleidsregels behoren tot de kosten van een opsporing, bedoeld in artikel 17, aanhef en onder b, van het Bijdragebesluit (hierna: opsporing), die in beginsel voor een bijdrage in aanmerking komen, kosten van een senior OCE-deskundige, OCE-deskundige, assistent OCE-deskundige, bedrijfsleider, (hoofd)uitvoerder, grondwerkers en bewakingsmedewerkers voor wat betreft de loonkosten, reisuren en – kosten, risicotoeslag en overnachtingskosten.
3.1.2. Eiser stelt dat de onder dit onderdeel vallende kosten voortvloeien uit het verstrekken van een opdracht tot aanvullende werkzaamheden op een lopend civiel werk en dat de aannemer voor het declareren van deze kosten gebruik heeft gemaakt van de term ‘AK/WR’, terwijl een risicotoeslag voor het werken onder gevaarlijke omstandigheden bedoeld wordt. Eiser is daarom van mening dat deze kosten op grond van artikel 10, aanhef en onder j, van de Beleidsregels voor een bijdrage in aanmerking komen.
3.1.3. Deze beroepsgrond kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Op de betreffende facturen staan de niet vergoede bedragen waar dit onderdeel van het beroep op ziet aangeduid als ‘AK’ en ‘Winst’. Nu deze kosten in artikel 13 van de Beleidsregels expliciet worden uitgesloten van vergoeding, is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze declaraties in redelijkheid af heeft kunnen wijzen. Hetgeen eiser in dit verband heeft aangevoerd, acht de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat deze kosten, in tegenstelling tot wat op de facturen is aangegeven, betrekking hebben op een risicotoeslag in verband met aanvullende werkzaamheden. In de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 6 januari 2011, zaaknummer: SBR 09/45, waarop eiser ter zitting heeft gewezen, ziet de rechtbank evenmin aanleiding voor dit oordeel.
3.2. Onderdeel deco-unit, diverse rekeningen Van den Herik
3.2.1. Ingevolge artikel 10, aanhef en onder g, van de Beleidsregels behoren tot de kosten van een opsporing die in beginsel voor een bijdrage in aanmerking komen, kosten in verband met noodzakelijke dienstverblijven en de aansluitingen op de nutsvoorzieningen.
3.2.2. Eiser stelt dat de deco-units op basis van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht waren, omdat de munitiewerkzaamheden plaats vonden in een ernstig verontreinigde waterbodem en om deze reden zijn aan te merken als een noodzakelijk dienstverblijf.
Eiser heeft hierbij aangegeven uitsluitend de kosten te hebben gedeclareerd voor het gebruik van de deco-units dat gerelateerd was aan de munitiewerkzaamheden.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de deco-units noodzakelijk waren vanwege het saneren van de verontreinigde bodems en dat deze verontreiniging niet door explosieven is ontstaan. Nu deze kosten niet samenhangen met de opsporingswerkzaamheden, maar primair voortvloeien uit de werkzaamheden als gevolg van verontreinigde grond, komen deze kosten volgens verweerder op grond van het Bijdragebesluit niet voor een bijdrage in aanmerking.
3.2.3. De rechtbank acht in dit verband van belang de vraag of specifiek vanwege de munitiewerkzaamheden een deco-unit is geplaatst dan wel of bij de munitiewerkzaamheden gebruik is gemaakt van de reeds vanwege de werkzaamheden in verband met de verontreinigde grond geplaatste deco-units. Met name uit het verslag van de telefonische hoorzitting ter behandeling van het bezwaarschrift van eiser maakt de rechtbank op dat dit laatste het geval is en dat de reeds geplaatste deco-units in het voorkomend geval mede werden gebruikt ten behoeve van de munitiewerkzaamheden. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de in dit verband gedeclareerde kosten specifiek voortvloeien uit de werkzaamheden ten behoeve van de opsporing van explosieven en dat verweerder deze kosten in redelijkheid niet voor een bijdrage in aanmerking heeft kunnen brengen.
3.3. Onderdeel huur borden, diverse rekeningen Van den Herik
3.3.1. Ingevolge artikel 10, aanhef en onder d, van de Beleidsregels behoren tot de kosten van een opsporing die in beginsel voor een bijdrage in aanmerking komen, kosten in verband met afzettingen van het werkterrein.
Ingevolge onderdeel f van dit artikel vallen onder de opsporingskosten die in beginsel voor een bijdrage in aanmerking komen, kosten in verband met het inrichten van het werkterrein zoals het verwijderen van obstakels, het omleggen van kabels en leidingen, het ontgraven van grond, het aanbrengen en verwijderen van damwandkuipen, (retour)bemaling, het gebruik van grondverzetmachines categorieën II of I en het gebruik van detectieapparatuur.
Ingevolge onderdeel k van dit artikel zijn de kosten van veiligheidsvoorzieningen zoals containers, Megablocks, beschermende wanden en/of het gebruik van scherfwerende doeken eveneens opsporingskosten die in beginsel voor een bijdrage in aanmerking komen.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, onder e, van de Beleidsregels 2006 vallen kosten, waarvan mag worden aangenomen dat ze tot de normale taakuitoefening van de gemeente behoren, niet onder de kostensoorten, genoemd in artikel 17 van het Bijdragebesluit, en komen deze kosten niet voor een bijdrage in aanmerking
Ingevolge artikel 13, derde lid, onder b, van de Beleidsregels 2006 worden tot de kosten,
die deel uitmaken van de normale taakuitoefening van de gemeente, onder andere gerekend kosten in verband met voorlichting.
3.3.2. Deze door eiser gedeclareerde kosten hebben betrekking op door de aannemer geplaatste borden die dienden als veiligheidsvoorzieningen rondom de locatie waar de mogelijk munitiehoudende bagger werd gezeefd. Eiser stelt dat de borden noodzakelijk waren voor het aanhouden van een schervengevarenzone van circa 200 meter en het weren van derden uit deze veiligheidszone. Eiser is van mening dat deze kosten op grond van artikel 10, aanhef en onder d, f of k voor een bijdrage in aanmerking dienen te komen.
Ter zitting heeft eiser onder verwijzing naar de uitspraken van de rechtbank Leeuwarden van 16 februari 2010, LJN: BL4190, en de rechtbank Zutphen van 8 september 2010,
LJN: BN6200, betoogd dat de kosten voor de verkeersborden en verkeersmaatregelen aangemerkt moeten worden als kosten voor het afzetten van het werkterrein.
3.3.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de ingangen van het betreffende terrein waren afgezet door middel van reeds aanwezige hekken. Omdat eiser deze afzettingen onvoldoende veilig achtte, heeft eiser ter aanvulling op de bestaande afzetting de betreffende borden geplaatst. Eiser heeft in beroep echter niet aannemelijk gemaakt dat de gehuurde borden noodzakelijk waren voor het afzetten van het werkterrein. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de kosten die zijn gemaakt voor de gehuurde borden aangemerkt dienen te worden als kosten in verband met voorlichting en vallen onder de normale taakuitoefening van de gemeente. Om deze reden is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze kosten in redelijkheid niet voor een bijdrage in aanmerking heeft kunnen laten komen.
3.4. Onderdeel stilligkosten, diverse rekeningen Van den Herik
3.4.1. Ingevolge artikel 10, aanhef en onder h, van de Beleidsregels behoren tot de kosten van een opsporing die in beginsel voor een bijdrage in aanmerking komen, kosten in verband met voorzieningen voor het tijdelijk opslaan van munitie.
3.4.2. De kosten waar dit beroepsonderdeel op zien hebben betrekking op een aantal schepen, beunbakken en kraanschepen die als gevolg van de mogelijke aanwezigheid van munitie in de lading van de schepen, na de spontane vondst van munitie op een zeefrooster, tijdelijk niet meer konden worden ingezet. Het betreffende materieel is vervolgens, nadat de betreffende schepen naar een veilige locatie zijn verplaatst, gebruikt als tijdelijke opslag voor de munitiehoudende baggerspecie, omdat sprake was van een stabiele en veilige situatie. Eiser is van mening dat de kosten die dit met zich mee heeft gebracht op grond van artikel 10, aanhef en onder h, dan wel aanhef en onder k, van de Beleidsregels voor een bijdrage in aanmerking dienen te komen.
3.4.3. Onder deze omstandigheden is de rechtbank met eiser van oordeel dat de schepen hebben gefungeerd als een voorziening voor het tijdelijk opslaan van munitie en dat de kosten die hiermee samenhangen op grond van artikel 10, aanhef en onder h, van de Beleidsregels voor een bijdrage in aanmerking hadden dienen te komen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser aannemelijk gemaakt dat de door hem gekozen oplossing doelmatig en sober was. Dat de door eiser gekozen oplossing veel geld heeft gekost, betekent niet dat deze oplossing, gelet op de omstandigheden, niet sober is geweest. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat er een doelmatiger oplossing bestond voor het tijdelijk opslaan van de munitie. Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat de weigering van verweerder om een bijdrage te verstrekken voor deze kosten niet in stand kan blijven. De rechtbank acht deze beroepsgrond derhalve gegrond.
Uit de door eiser overgelegde facturen blijkt dat de kosten waar deze beroepsgrond op zien
€ 269.735,59 bedragen.
3.5. Onderdeel uren opstellen projectplan/advies, rekening Van den Herik
3.5.1. Ingevolge artikel 13, tweede lid, onder a, van de Beleidsregels worden tot de kosten die over het algemeen deel uitmaken van het door het opsporingsbedrijf gehanteerde tarief gerekend de kosten van werkvoorbereiding zoals het opstellen van een projectplan.
3.5.2. Eiser is van mening dat de kosten voor het opstellen van het projectplan, dat specifiek is geschreven voor het opsporen van mogelijk aanwezige munitie, op grond van artikel 10, aanhef en onder j, van de Beleidsregels voor een bijdrage in aanmerking komt, nu dit plan is geschreven door een senior OCE-deskundige.
3.5.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de kosten voor het opstellen van het projectplan in redelijkheid niet voor een bijdrage in aanmerking kunnen brengen, nu in de beleidsregels deze kosten expliciet van een bijdrage worden uitgezonderd. Voorts blijkt uit de door eiser overgelegde offerte waar deze beroepsgrond op ziet niet dat, zoals eiser stelt, het projectplan of de in die offerte genoemde werkzaamheden daadwerkelijk door een OCE-deskundige is opgesteld. Eiser heeft dit ook niet aannemelijk gemaakt. Tevens acht de rechtbank in dit verband de stelling van verweerder van belang dat het opstellen van een projectplan niet tot de normale werkzaamheden van een (senior) OCE-deskundige behoort, maar dat deze meer een adviserende taak heeft. De rechtbank acht deze beroepsgrond daarom ongegrond.
3.6. Onderdeel inhuur beunbakken, rekening J. van Dijk
3.6.1. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van het Bijdragebesluit wordt een bijdrage alleen verstrekt, indien het college de opsporingswerkzaamheden vóór de daadwerkelijke aanvang van de werkzaamheden bij de Minister heeft aangemeld.
Het tweede lid van dit artikel vermeldt welke stukken een volledige aanmelding dient te bevatten.
Het derde lid van artikel 12 van het Bijdragebesluit bepaalt dat het eerste lid niet van toepassing is, indien naar aanleiding van een vondst van een conventioneel explosief wegens acuut levensbedreigend gevaar voor de bevolking direct met opsporingswerkzaamheden wordt begonnen, dan wel indien na een ruiming nadere opsporingswerkzaamheden met spoed noodzakelijk zijn. De aanmelding geschiedt dan zo spoedig mogelijk.
3.6.2. De kosten waar dit beroepsonderdeel op ziet betreffen de huur van een beunbak voor week 21 van het jaar 2008. Dit betreft de werkweek van 19 tot en met 23 mei 2008. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat de kosten van de inhuur van beunbakken in beginsel onder het Bijdragebesluit vallen. Omdat echter de betreffende beunbak in dit geval is gehuurd voordat eiser een volledige aanvraag bij verweerder heeft ingediend, komen deze kosten volgens verweerder op grond van artikel 12, eerste lid, van het Bijdragebesluit niet voor een bijdrage in aanmerking.
In verweer heeft verweerder aangegeven dat bij nader inzien vanwege de spontane vondst van explosieven op 27 februari 2008 de uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 12, derde lid, van het Bijdragebesluit van toepassing is. Verweerder is echter bij nader inzien tevens van mening dat de kosten van de inhuur van beunbakken als een reguliere uitgave beschouwd dienen te worden voor het verrichten van reguliere baggerwerkzaamheden en dat deze kosten niet noodzakelijk zijn voor de opsporing en ruiming van explosieven, zodat ze niet voor een bijdrage in aanmerking dienen te komen.
Eiser voert in beroep aan dat de beunbakken specifiek zijn ingehuurd voor de opslag van munitieverdacht baggerspecie. Voorts is eiser van mening dat, nu verweerder in de brief van 5 juni 2008 heeft aangegeven dat alle kosten, die vallen onder het Bijdragebesluit en verband houden met conventionele explosieven, per 27 februari 2008 voor een bijdrage in aanmerking komen, deze kosten op grond van het vertrouwensbeginsel toch voor een bijdrage in aanmerking dienen te komen.
3.6.3. In de wijziging van de motivering van de afwijzing van de onderhavige kostenpost door verweerder ziet de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat het thans bestreden besluit op dit punt in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is genomen. Reeds om deze reden acht de rechtbank het beroep op dit punt gegrond. Voorts volgt uit artikel 12 van het Bijdragebesluit weliswaar dat een bijdrage alleen wordt verstrekt, indien de opsporingswerkzaamheden vóór de daadwerkelijke aanvang daarvan zijn aangemeld, maar gelet op het gestelde in de brief van verweerder van 5 juni 2008 kan op dit punt hiervan op grond van het vertrouwensbeginsel ten voordele van eiser worden afgeweken. Nu de rechtbank uit het primaire en het thans bestreden besluit is gebleken dat de overige kosten voor het inhuren van beunbakken ten behoeve van de opsporing en ruiming van conventionele explosieven wel voor een bijdrage in aanmerking zijn gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de weigering van verweerder om in de onderhavige kosten een bijdrage te verstrekken niet in stand kan blijven.
Uit de bij deze beroepsgrond behorende factuur blijkt dat de gedeclareerde kosten van dit onderdeel € 370,- bedragen.
3.7. Onderdeel projectleider, diverse rekeningen Niebeek
3.7.1. Ingevolge artikel 15 van de Beleidsregels mag de gemeente in verband met haar taak als opdrachtgever en toezichthouder óf de kosten van de (ingehuurde) directievoering (maximaal 1 Fte) óf de kosten van een gemeentelijke toezichthouder (maximaal 1 Fte) in rekening brengen.
3.7.2. Verweerder geeft aan op basis van declaraties van eiser de kosten van een gemeentelijke toezichthouder te hebben vergoed tot een bedrag van € 55.440,-. Eiser voert in beroep aan de kosten van zowel interne als externe directievoering te hebben gedeclareerd bij verweerder en dat de gedeclareerde uren die voor een bijdrage in aanmerking zijn gekomen ten onrechte als uren voor een (interne) gemeentelijk toezichthouder zijn aangemerkt. Voorts geeft eiser in beroep aan per abuis tevens kosten van de externe toezichthouder in rekening te hebben gebracht. Eiser stelt de kosten met betrekking tot deze toezichthouder daarop in mindering te hebben gebracht op de gedeclareerde kosten voor directievoering.
3.7.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting maakt de rechtbank op dat eiser kosten heeft gedeclareerd voor uren voor zowel het houden van toezicht als interne en externe directievoering. Verweerder heeft de gedeclareerde kosten voor de gemeentelijke toezichthouder voor een bijdrage in aanmerking gebracht. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onredelijk is of dat verweerder de gedeclareerde uren met betrekking tot directievoering in rekening had moeten brengen. De rechtbank acht deze beroepsgrond daarom ongegrond.
3.8. Onderdeel advieskosten Tauw
3.8.1. Eiser stelt dat de kosten die onder dit onderdeel vallen dienen te worden gezien als ingehuurde directievoering en dat deze kosten op grond van artikel 15 van de Beleidsregels bij verweerder in rekening gebracht mogen worden.
3.8.2. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze beroepsgrond evenmin slagen. Zoals hiervoor onder 3.7. reeds is overwogen, heeft verweerder in redelijkheid de gedeclareerde kosten van een gemeentelijke toezichthouder voor een bijdrage in aanmerking kunnen brengen. Uit artikel 15 van de Beleidsregels vloeit voort dat de kosten voor directievoering, voor zover daarvan in dit onderdeel sprake is, in dat geval niet meer in rekening gebracht kunnen worden.
3.9.1. Dit onderdeel ziet op kosten die zijn gemaakt voor het ontkoppelen door de KPN van een opstijgpunt van de KPN aan boord van een schip dat, vanwege het beveiligd baggeren, verplaatst diende te worden. Na afloop van de beveiligde baggerwerkzaamheden diende het schip op de oude locatie opnieuw te worden aangesloten op het KPN-netwerk door het betreffende opstijgpunt weer te verbinden met het netwerk. Eiser is van mening dat de kosten die zijn gemaakt met het omleggen van de KPN-kabel en het verwijderen van het obstakel op grond van artikel 10, aanhef en onder f, van de Beleidsregels voor een bijdrage in aanmerking dienen te komen.
Verweerder stelt in het bestreden besluit dat KPN-kosten niet in artikel 10 van de Beleidsregels worden vermeld als kosten die voor een bijdrage in aanmerking komen, mede doordat op de betreffende factuur niet is aangegeven dat het gaat om het verwijderen van obstakels. Voorts is verweerder van mening dat deze kosten geen direct verband houden met de kosten van opsporing zoals bedoeld in artikel 10 van de Beleidsregels, nu de kosten zien op kabels die niet zijn te duiden als algemene nutsvoorzieningen die omlegging behoeven.
3.9.2. Naar het oordeel van de rechtbank valt het ontkoppelen en het aansluiten van het opstijgpunt op het KPN-netwerk niet aan te merken als een aansluiting op de openbare nutsvoorzieningen of als het inrichten van het werkterrein zoals omschreven in artikel 10 van de Beleidsregels. Verweerder heeft deze beroepsgrond naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen.
4. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank ziet geen belemmeringen om met het oog op finale geschilbeslechting zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank vernietigt de bestreden beslissing op bezwaar voor zover deze betreft de weigering om een bijdrage te verstrekken voor de kosten genoemd onder de onderdelen 3.4. en 3.6. van deze uitspraak. De rechtbank verklaart het door eiser ingediende bezwaar tegen de weigering van verweerder om een bijdrage te verstrekken voor de kosten genoemd onder 3.4. en 3.6. van deze uitspraak alsnog gegrond en herroept het primaire besluit in die zin dat eiser in aanmerking wordt gebracht voor een bijdrage in de stilligkosten tot een bedrag van
€ 215.788,47 (80% van 269.735,59) en in de kosten van de inhuur van een beunbak tot een bedrag van € 296,- (80% van € 370,-). Dit betekent dat verweerder alsnog een bedrag van
€ 216.084,47 aan eiser dient te betalen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de beslissing op bezwaar voor zover deze betreft de weigering om een bijdrage te verstrekken voor de kosten genoemd onder 3.4. en 3.6;
-verklaart het bezwaar van eiser tegen de weigering om een bijdrage te verstrekken voor de kosten genoemd onder 3.4. en 3.6. alsnog gegrond;
-herroept het primaire besluit in zoverre en bepaalt dat eiser ter zake van die kosten in aanmerking wordt gebracht voor een aanvullende bijdrage van in totaal € 216.084,47;
-bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de
beslissing op bezwaar;
-bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 298,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, voorzitter, mr. W.J.B. Cornelissen en mr. A. Oosterveld, rechters, en door de voorzitter en mr. P.J.H. Bijleveld als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag