ECLI:NL:RBZLY:2011:BR2434

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.660016-11
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijk binnendringen en mishandeling in de woning van het slachtoffer

Op 4 juli 2011 heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 januari 2011 wederrechtelijk een woning is binnengedrongen en de bewoonster heeft mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door middel van inklimming, de woning van de aangeefster is binnengekomen in de voor de nachtrust bestemde tijd. Dit werd als wederrechtelijk beschouwd, vooral gezien het doel van het binnendringen, namelijk het heimelijk afluisteren van de aangeefster. De rechtbank oordeelde dat het binnendringen op een niet normaal gebruikelijke manier was geschied, wat de wederrechtelijkheid bevestigde.

De rechtbank heeft ook de mishandeling van de aangeefster beoordeeld. De verdachte had met de aangeefster geworsteld om een telefoon, wat resulteerde in haar val en letsel. De rechtbank achtte dit feit wettig en overtuigend bewezen, gezien de verklaringen van zowel de aangeefster als de verdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een derde ten laste gelegd feit wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De beslissing was gebaseerd op de ernst van de feiten en het strafrechtelijk verleden van de verdachte. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met adviezen van reclassering en justitiële documentatie. De uitspraak benadrukt de impact van de feiten op de aangeefster en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.660016-11 (P)
Uitspraak: 4 juli 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats],
wonende [adres] te [plaats].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 20 juni 2011, waarbij verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P.A. Kint, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven, en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(zoals gewijzigd ter terechtzitting d.d. 20 juni 2011)
1.
hij op of omstreeks 18 januari 2001, omstreeks 00.30 uur, in elk geval in de voor de nachtrust bestemde tijd, in de gemeente [plaats] wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen aan de [adres] [nummer] en in gebruik bij [slachtoffer], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot die woning heeft verschaft door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of door middel van een valse sleutel;
2.
hij op of omstreeks 18 januari 2011 in de gemeente [plaats] opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon (te weten [slachtoffer]), (met kracht) een telefoon vastgepakt/vastgehouden en hierom met [slachtoffer] heeft geworsteld, waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen, waardoor zij letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
Hij in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 18 januari 2011 in de gemeente [plaats], in elk geval in Nederland, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander (telkens) te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers
- heeft hij, verdachte, een groot aantal malen bij die [slachtoffer] voor de woning, althans in de (directe) omgeving van de woning van die [slachtoffer], gestaan en/of
- heeft hij, verdachte, een groot aantal malen met een auto voor danwel in de (directe) omgeving van de woning van die [slachtoffer] gestaan.
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op 18 januari 2011 omstreeks 00.35 uur vernamen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat een man met geweld een woning was binnengedrongen aan de [adres] [nummer] te [plaats]. Ter plaatse bleek de verdachte te zijn weggerend. De bewoonster van de woning aan de [adres] [nummer], te weten [slachtoffer], deed aangifte van huisvredebreuk en mishandeling door verdachte.
Bij de politie was bekend dat verdachte zijn auto had laten staan op een parkeerplaats. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] vatten post nabij verdachtes auto en zagen omstreeks 03.35 uur dat de verdachte in zijn auto weg reed. Verbalisanten gaven verdachte een stopteken waarna verdachte werd aangehouden.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Feit 1.
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op de verklaring van aangeefster, de verklaring van verdachte, het proces-verbaal van bevindingen omtrent de container onder het raam en de bewijspresumptie van artikel 138, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2.
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op de verklaring van aangeefster en de verklaring van verdachte. Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat door de worsteling aangeefster ten val zou komen en heeft deze kans op de koop toegenomen blijkens zijn handelen.
Feit 3.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte van het ten laste gelegde vrij te spreken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte niet in de woning van aangeefster mocht komen. Er is derhalve geen sprake van wederrechtelijk binnendringen.
Feit 2.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit, wegens het ontbreken van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van letsel dan wel pijn. Niet kan worden bewezen dat verdachte door de worsteling met de telefoon de aanmerkelijke kans op letsel dan wel pijn heeft aanvaard.
Feit 3.
De raadsman heeft eveneens vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde bepleit, vanwege gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte op 18 januari 2011 omstreeks 00.30 uur ineens op de eerste verdieping van haar woning stond. Verdachte heeft verklaard dat hij via het raam op de eerste verdieping aangeefsters woning is binnengegaan om haar af te luisteren.
Uit artikel 138, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht volgt dat iemand wordt geacht te zijn binnengedrongen als hij zich de toegang heeft verschaft door middel van inklimming en anders dan ten gevolge van een kennelijke vergissing in de woning wordt aangetroffen in de voor de nachtrust bestemde tijd, waarvan in casu sprake is.
Met het bewijs van het binnendringen in de woning is de wederrechtelijkheid gegeven. Dit kan onder omstandigheden anders zijn. Gelet op de wijze van binnendringen, te weten op een niet normaal gebruikelijke manier een woning betreden, en het doel van binnendringen, te weten het heimelijk afluisteren van aangeefster, is de rechtbank van oordeel dat het binnendringen wederrechtelijk is geschied.
De rechtbank acht het feit derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte met haar om een telefoon worstelde en dat zij hierdoor ten val is gekomen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het hem ten laste gelegde juist is.
Het is een feit van algemene bekendheid (hetgeen eveneens blijkt uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting ) dat waar twee personen in tegengestelde richting trekken aan een voorwerp er een aanmerkelijke kans is dat een van beide personen bij het loslaten van het voorwerp ten val komt en daarbij pijn en/of letsel optreedt. Verdachte heeft derhalve door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster ten val zou komen en daardoor pijn en/of letsel zou ondervinden.
Gelet op voorgaande acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3.
De rechtbank is – evenals de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
5. DE BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en onder 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op 18 januari 2001, omstreeks 00.30 uur, in elk geval in de voor de nachtrust bestemde tijd, in de gemeente [plaats] wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen aan de [adres] [nummer] en in gebruik bij [slachtoffer], waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot die woning heeft verschaft door middel van inklimming;
2.
hij op 18 januari 2011 in de gemeente [plaats] opzettelijk mishandelend (te weten [slachtoffer]), (met kracht) een telefoon heeft vastgepakt/vastgehouden en hierom met [slachtoffer] heeft geworsteld, waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen, waardoor zij letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Van het onder 1 en onder 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. DE STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit uitsluiten.
7. DE STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feit 1.
In de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Feit 2.
Mishandeling.
8. DE STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
9. DE STRAFOPLEGGING
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan een gedeelte van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit een taakstraf in plaats van een gevangenisstraf op te leggen. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich op 18 januari 2011 schuldig gemaakt aan huisvredebreuk. Door aldus te handelen heeft verdachte onrechtmatig inbreuk gemaakt op het ongestoorde woongenot van aangeefster. Daarbij komt dat verdachte aangeefster daarna heeft mishandeld. De rechtbank tilt zwaar aan het feit dat verdachte na het wederrechtelijk binnendringen aangeefster in haar eigen woning heeft mishandeld. In de eigen woning behoort men zich veilig te voelen. Het handelen van verdachte vormt dan ook een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van aangeefster. De combinatie van beide feiten heeft in het algemeen een grote impact op het leven van een slachtoffer, onder meer in de vorm van gevoelens van angst en onveiligheid.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank ziet evenwel grond om een deel van de vrijheidstraf voorwaardelijk op te leggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te begaan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 26 mei 2011;
- een de verdachte betreffend (beknopt) adviesrapport d.d. 19 januari 2011 uitgebracht door J. Letanche, reclasseringswerker van het Leger des Heils, Jeugdzorg & Reclassering;
- de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
10. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57, 138 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 en onder 2 laste gelegde heeft begaan en verklaart verdachte derhalve strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) weken;
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot 2 (twee) weken, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door mr. L.P. de Haas, voorzitter, mr. G. Blomsma en mr. F.H. Schormans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2011.