ECLI:NL:RBZLY:2011:BR2469

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.660066-11
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel aan verdachte na winkeldiefstal

Op 4 juli 2011 heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 maart 2011 vier overhemden en andere goederen had gestolen uit een winkel. De verdachte werd op heterdaad aangehouden na een fouillering door verbalisanten, die hem op een fiets zonder slot zagen fietsen. Tijdens de fouillering werden de gestolen goederen aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de fouillering rechtmatig was en dat er geen sprake was van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. De verdachte werd beschuldigd van diefstal en heling, maar de rechtbank sprak hem vrij van het tweede feit, omdat niet bewezen kon worden dat de overige goederen van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank legde de verdachte de ISD-maatregel op voor de maximale termijn van twee jaar, gezien zijn recidivekans en de ernst van de feiten. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van goederen de oplegging van de maatregel eiste, ondanks het ontbreken van een advies van Tactus Verslavingszorg. De rechtbank gelastte ook de teruggave van twee flessen parfum en een pot crème aan de verdachte, aangezien deze niet vatbaar waren voor verbeurdverklaring.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.660066-11 (P)
Uitspraak: 4 juli 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren in [geboortejaar] te [geboorteplaats],
wonende [woonplaats],
thans verblijvende in de [penitentiaire inrichting]
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 20 juni 2011. De verdachte is niet in persoon verschenen en is ter terechtzitting verdedigd door mr. D.G. Nagel, advocaat te Almere, die heeft verklaard daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E.M. van der Burg, en van hetgeen de raadsvrouw van verdachte naar voren is gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 maart 2011 in de gemeente [plaats], in/uit een filiaal van de [winkel], gevestigd aan de [adres] [nummer], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vier overhemden (merk: [merk]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkel], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 maart 2011 in de gemeente [plaats], in elk geval in Nederland, vier overhemden (merk: [merk]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die overhemden wist, in elk geval redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
hij op of omstreeks 12 maart 2011 in de gemeente [plaats], in elk geval in Nederland, een potje crème (merk: [merk]) en/of twee flesjes/verpakkingen parfum (merk: [merk]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat potje crème en/of die flesjes/verpakkingen parfum wist, in elk geval redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Namens de raadsvrouw is de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit.
Ten eerste is de fouillering van verdachte onrechtmatig, aangezien er geen noodzaak was om op deze wijze de identiteit van verdachte vast te stellen. Verbalisanten hadden niet kunnen waarnemen dat verdachte geen slot op zijn fiets had. Een van de verbalisanten herkende verdachte als veelpleger waardoor op het politiebureau eenvoudig de identiteit van verdachte vastgesteld had kunnen worden zonder verdachte te onderwerpen aan een fouillering.
Ten tweede is de aanhouding van verdachte onrechtmatig. Verdachte is buiten heterdaad aangehouden, hetgeen enkel met toestemming van de officier van justitie kan geschieden. Daar de toestemming in casu ontbreekt is de aanhouding en de daarop volgende inverzekeringstelling onrechtmatig.
De raadsvrouw heeft vanwege deze onrechtmatigheden primair bepleit de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair om al hetgeen voortkomt uit de onrechtmatigheden uit te sluiten voor het bewijs, meer subsidiair heeft zij strafvermindering bepleit.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verdachte op 12 maart 2011 omstreeks 13.45 uur zien fietsen op een fiets zonder slot. Verbalisant [verbalisant 1] herkent verdachte als zijnde een veelpleger, maar is niet bekend met de naam van verdachte. Hierop is verdachte staande gehouden. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de juistheid van het proces-verbaal te twijfelen, aangezien het proces-verbaal door twee verbalisanten op ambtseed en kort na de aanhouding van verdachte is opgemaakt. De rechtbank acht de staandehouding rechtmatig, aangezien verbalisanten uit de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden ten aanzien van verdachte een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit konden putten.
Na de staandehouding stellen verbalisanten een kort onderzoek in naar de fiets. Vervolgens verzoeken zij verdachte om zijn identiteitsbewijs, waarop verdachte verklaart deze niet bij zich te hebben.
Uit artikel 55b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering volgt dat verbalisanten bij een staandehouding bevoegd zijn verdachte aan zijn kleding te onderzoeken voor zover dat noodzakelijk is ter vaststelling van zijn identiteit. De rechtbank verwerpt de stelling van de raadsvrouw dat verbalisanten op minder indringende wijze de identiteit van verdachte hadden kunnen achterhalen, waardoor de fouillering onrechtmatig is. Uit het proces-verbaal blijkt immers niet dat verbalisanten bekend waren met de identiteit van verdachte. Daarbij komt dat de enkele omstandigheid dat een verbalisant een notie heeft van wie hij voor zich heeft niet met zich meebrengt dat – indien daartoe aanleiding is, bijvoorbeeld wegens het plegen van een misdrijf – de verdachte zich niet zou hoeven te legitimeren of dat verbalisanten geen onderzoek zouden mogen doen naar de identiteit van verdachte.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de fouillering rechtmatig is geschied.
Uit het proces-verbaal blijkt voorts dat verbalisanten tijdens de fouillering een plastic tas met kledingstukken en een potje crème bij verdachte aantreffen. Hierna treffen verbalisanten een verblijfsdocument van verdachte aan. Verbalisanten laten de identiteit van verdachte controleren en vernemen van de meldkamer dat verdachte ongeveer zeshonderd registraties heeft waarvan een groot aantal met betrekking tot winkeldiefstal. Verbalisanten delen verdachte de cautie mede waarna verdachte wordt aangehouden op verdenking van heling van de hiervoor genoemde goederen (te weten de kleding en de crème).
De rechtbank verwerpt de stelling van de raadsvrouw dat er sprake is van een aanhouding buiten heterdaad. Uit het proces-verbaal blijkt immers dat verdachte is aangehouden wegens verdenking van heling hetgeen een voortdurend delict is. Er is derhalve sprake van aanhouding op heterdaad, waarvoor geen toestemming van de officier van justitie vereist is.
De rechtbank acht de aanhouding van verdachte en de daarop volgende inverzekeringstelling derhalve rechtmatig.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er geen sprake is van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op 12 maart 2011 omstreeks 13.45 uur te [plaats] zien verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een man fietsen op een fiets zonder slot. Verbalisant [verbalisant 1] herkent de man als zijnde een veelpleger, maar is niet bekend met de naam van de man. Hierop is de man staande gehouden. Vervolgens stellen verbalisanten een kort onderzoek in naar de fiets. Verbalisanten verzoeken de man om zijn identiteitsbewijs, maar deze verklaart geen identiteitsbewijs bij zich te hebben. Om de identiteit van de man vast te stellen fouilleren verbalisanten de man. Tijdens de fouillering zijn een plastic tas met kledingstukken en een potje crème aangetroffen. Hierna treffen verbalisanten een verblijfsdocument op naam van de man aan. Na controle van de identiteit van de man via de meldkamer vernemen verbalisanten dat de man ongeveer zeshonderd registraties heeft waarvan een groot deel betrekking hebben op winkeldiefstal. Hierop wordt de man, te weten verdachte, aangehouden op verdenking van heling van de kleding en de crème.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Feit 1.
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde, te weten diefstal, wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte, het aantreffen van de overhemden bij verdachte, de camerabeelden en de herkenning van de tas van verdachte.
Feit 2.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op het aantreffen van de goederen bij verdachte en verdachtes kennelijke leugenachtige verklaringen omtrent de herkomst van deze goederen.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde feit. Er kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat daadwerkelijk overhemden zijn weggenomen bij de [winkel], aangezien de wegnemingshandeling niet is waargenomen en geen voorraad- onderzoek is verricht waaruit blijkt dat in de voorraad van [winkel] overhemden ontbreken. Daarbij komt dat bij het afgaan van een alarm niet per definitie goederen zijn gestolen, omdat goederen gekocht bij andere winkels soms de alarmpoortjes laten afgaan bij een andere winkel.
De raadsvrouw heeft eveneens vrijspraak bepleit van het subsidiair ten laste gelegde. Er is geen aanwijzing dat de goederen van misdrijf afkomstig zijn. Het niet bewaren van een aankoopbon levert geen wettig en overtuigend bewijs voor heling. De verklaringen van verdachte zijn niet ondertekend omdat hij de juistheid van de opgestelde verklaringen betwist.
Feit 2.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde feit. De bij verdachte aangetroffen goederen zijn niet herleidbaar tot enig misdrijf. Het enkele gegeven dat er een sluitstrip op de pot crème aanwezig was maakt niet dat het goed van misdrijf afkomstig is.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1.
Op 12 maart 2011 omstreeks 13.45 uur is geconstateerd door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat verdachte vier overhemden van het merk [merk] bij zich droeg in een tas met de opdruk “[winkel]”. Aan de overhemden zaten prijskaartjes van [winkel]. Als verbalisanten met de overhemden de winkel van [winkel] betreden gaan de detentiepoortjes in werking. De getuige [getuige] heeft verklaard dat diezelfde dag omstreeks 13.15 uur of 13.30 uur een man de winkel verliet waarbij het alarm af ging. De omschrijving van de persoon komt in grote lijnen overeen met de omschrijving van verdachte door voornoemde verbalisanten, te weten een man met een Marokkaans en ongeschoren uiterlijk die een groene plastic zak bij zich droeg. De getuige [getuige] heeft de overhemden herkend als zijnde goederen die worden aangeboden door [winkel].
Door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] zijn de camerabeelden van de [winkel] te [plaats] bekeken, waarop te zien is dat verdachte op 12 maart 2011 om 13.17 uur de [winkel] betreedt en in de richting van de overhemden loopt en een aantal minuten later de winkel verlaat. Door deze verbalisanten is eveneens geconstateerd dat de kleding van verdachte op de camerabeelden overeenkomt met de kleding die verdachte droeg tijdens zijn aanhouding.
Gelet op het geringe tijdsverloop tussen de aanhouding van verdachte en zijn vertrek uit de [winkel], het afgaan van de alarmpoortjes bij verdachtes vertrek uit de [winkel] en de herkenning van de overhemden door de [winkel] acht de rechtbank het hoogst onwaarschijnlijk dat de goederen op een ander moment door verdachte bij de [winkel] of enig andere winkel zijn gekocht. Dat de wegnemingshandeling niet is waargenomen door getuigen of te zien is op de camerabeelden maakt dit oordeel niet anders, aangezien verdachte op dezelfde dag - kort voordat hij werd aangehouden - in de [winkel] was, de alarmpoortjes afgingen bij het verlaten van de winkel door verdachte en de overhemden door de [winkel] worden herkend als zijnde goederen die zij verkopen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2.
Nu de herkomst van de bij verdachte aangetroffen goederen onduidelijk is, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat deze goederen van enig misdrijf afkomstig zijn. De wisselende verklaringen van verdachte omtrent de herkomst van de goederen maakt dit niet anders.
De rechtbank zal derhalve verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijspreken.
5. DE BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op 12 maart 2011 in de gemeente [plaats], uit een filiaal van de [winkel], gevestigd aan de [adres] [nummer], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vier overhemden (merk: [merk]), toebehorende aan [winkel].
Van het onder 1 primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. DE STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit uitsluiten.
7. DE STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feit 1 primair:
Diefstal.
8. DE STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
9. DE STRAFOPLEGGING
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er geen rapportage ten grondslag ligt aan een ISD-maatregel, waardoor de maatregel niet opgelegd kan worden. Uit eerdere rapportages blijkt dat nader onderzoek omtrent verdachte door het NIFP verricht dient te worden. Tevens dient er een plaats te zijn waar verdachte zijn ISD-maatregel kan ondergaan, waarvan thans niet blijkt dat deze beschikbaar is voor verdachte. De raadsvrouw heeft verzocht – indien de rechtbank komt tot oplegging van een straf – een straf op te leggen conform de LOVS- richtlijnen.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Aldus heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Uit het uittreksel justitiële documentatie d.d. 26 mei 2011 blijkt dat verdachte zich zeer regelmatig schuldig maakt aan met name vermogensdelicten. Deze feiten veroorzaken grote overlast voor de samenleving en brengen schade toe aan de direct getroffenen. Voorts blijkt uit voornoemd uittreksel dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het onderhavig door hem begane misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf is veroordeeld. Onderhavig feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen.
Uit de rapportage van Tactus Verslavingszorg (d.d. 21 maart 2011, opgesteld door K. Staal, reclasseringswerker) blijkt onder meer dat het risico dat verdachte zal recidiveren als hoog moet worden ingeschat. Er dient derhalve ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Uit het hiervoor genoemde rapport blijkt onder meer dat verdachte een lange geschiedenis heeft bij Tactus Verslavingszorg. Uit dossierinformatie komt naar voren dat verdachte het hulpverleningssysteem voortdurend aan het werk zet, zonder dat er daadwerkelijk gedragsverandering optreedt. Zonder een stevig strafrechtelijk kader behoudt verdachte de regie en zal er sprake zijn van ‘hulpverleningsdrukte in het veld’. Tactus ziet de kans van slagen van een klinische behandeling alleen haalbaar als betrokkene vanuit detentie of in het kader van ISD in een kliniek geplaatst wordt.
Ook uit de rapportage van Tactus Verslavingszorg (d.d. 24 mei 2011, opgesteld door M. de Haan, reclasseringswerker) blijkt dat verdachte met langdurige verslavingsproblematiek kampt en dat de ingezette trajecten, vrijwillig dan wel gedwongen, ambulant dan wel klinisch, tot op heden niet hebben geleid tot de gewenste gedragsverandering en derhalve niet is geïntervenieerd in het risico op recidive. Tactus Verslavingszorg heeft zich onthouden van een advies ten aanzien van oplegging van een ISD-maatregel, aangezien verdachte weigerde mee te werken aan het opstellen van een rapportage.
De rechtbank neemt de opvatting met betrekking tot de recidivekans en alle overige bevindingen uit genoemde rapporten over en maakt die tot de hare. Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van goederen de oplegging van de maatregel eist.
Nu ook overigens voldaan is aan de wettelijke vereisten ex artikel 38m lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, zoals uit het hiervoor overwogene blijkt, zal de rechtbank verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen.
Het feit dat Tactus Verslavingszorg zich onthouden heeft van een advies ten aanzien van oplegging van een ISD-maatregel staat daar - ingevolge artikel 38m lid 5 van het Wetboek van Strafrecht - niet aan in de weg, nu Tactus Verslavingszorg zich enkel onthouden heeft van advies, aangezien verdachte herhaaldelijk geweigerd heeft zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies moet worden verricht. De rechtbank ziet geen aanleiding het onderzoek te heropenen om zich alsnog van een advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel te laten voorzien, aangezien het niet in de lijn der verwachtingen ligt dat verdachte daaraan alsnog zijn medewerking zal verlenen nu hij dit reeds meermalen geweigerd heeft.
Aangezien de officier van justitie ter zitting in haar tweede termijn heeft aangegeven dat er voor verdachte plaats is in Hoogeveen om de ISD-maatregel te ondergaan en zij voorts heeft aangegeven dat tijdens de uitvoering van die maatregel verdachtes eventuele persoonlijkheidsproblematiek gediagnosticeerd kan worden om er daarna mee aan de slag te gaan, gaat hetgeen de raadsvrouw ook overigens heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar verweer dat aan verdachte geen ISD-maatregel kan worden opgelegd niet op.
De rechtbank zal verdachte de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen. Gelet op de inhoud van voornoemde rapporten is niet te verwachten dat de hardnekkige problematiek van verdachte kan worden behandeld binnen een kortere termijn dan de maximale duur van de maatregel. Derhalve zal de rechtbank de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank acht het in dit geval aangewezen om de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tussentijds – 1 jaar na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel – te beoordelen als bedoeld in artikel 38s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en de rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
10. HET BESLAG
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd tot teruggave van de kleding aan de [winkel] en de verbeurdverklaring van de overige in beslag genomen goederen (potje crème en parfum).
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht tot teruggave van de in beslag genomen goederen aan verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
Blijkens de bewezenverklaring heeft verdachte vier overhemden toebehorende aan de [winkel] gestolen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat deze overhemden dienen te worden teruggegeven aan de [winkel].
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de overige in beslag genomen goederen, te weten twee flessen parfum en een pot crème, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
11. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 38s en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12. BESLISSING
De rechtbank:
Ten aanzien van de tenlastelegging
verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en verklaart verdachte derhalve strafbaar;
gelast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor 2 jaar;
gelast de tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van deze maatregel na een jaar na het begin van de tenuitvoerlegging van de maatregel;
Ten aanzien van het beslag
gelast de teruggave van vier overhemden aan [winkel] te [plaats];
gelast de teruggave van twee flessen parfum en een pot crème aan verdachte.
Aldus gewezen door mr. F.H. Schormans, voorzitter, mr. G. Blomsma en mr. L.P. de Haas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2011.