ECLI:NL:RBZLY:2011:BR4710

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
15 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
143202 / HA ZA 08-348
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake schadevergoeding en aansprakelijkheid tussen [Z] Beheer B.V. en [A]

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 15 juni 2011, zijn [Z] Beheer B.V. en [Z] Advocaten B.V. eiseressen in conventie en [A] gedaagde in conventie, eiser in reconventie. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 18 augustus 2010 de vorderingen van [Z] Beheer B.V. en [Z] Advocaten B.V. afgewezen. In het huidige vonnis wordt de vraag behandeld of er termen zijn om terug te komen op deze beslissing. De rechtbank concludeert dat er geen onjuiste juridische of feitelijke grondslag is aangetoond die een heroverweging rechtvaardigt. Eiseressen hebben niet voldaan aan hun stelplicht met betrekking tot de onrechtmatige daad die tot schadeplichtigheid zou leiden. De rechtbank wijst erop dat de specifieke schade die door [Z] Beheer B.V. is gesteld, niet voldoende is onderbouwd. De rechtbank benadrukt dat de eisen van een goede procesorde vereisen dat eerdere beslissingen niet lichtvaardig worden heroverwogen. De rechtbank wijst de vorderingen van [Z] Beheer B.V. en [Z] Advocaten B.V. af en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de rechters M.H.S. Lebens-de Mug, J. van der Hulst en T.R. Hidma.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 143202 / HA ZA 08-348
Vonnis van 15 juni 2011
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Z] BEHEER B.V.,
gevestigd te IJsselstein,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Z] ADVOCATEN B.V.,
gevestigd te Vleuten,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. J.M. Rommes,
tegen
[A],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R.K.E. Buysrogge.
Partijen zullen hierna [Z] Beheer c.s. en [A] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 augustus 2010
- de rolbeslissing van 29 september 2010
- de akte na tussenvonnis aan de zijde van [Z] Beheer c.s.
- de antwoord-akte na tussenvonnis aan de zijde van [A].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In gemeld tussenvonnis is met betrekking tot [Z] Beheer de gevorderde schade in de rechtsoverwegingen 2.10 en 2.11 afgewezen. Datzelfde geldt ten aanzien van [Z] Advocaten, met dien verstande dat ten aanzien van de debetstand in rekening-courant bij de ABN-AMRO per 15 november 2007 in rechtsoverweging 2.16 - naar welke rechtsoverweging ook in gemelde rolbeschikking wordt verwezen - als volgt is overwogen, nadat in rechtsoverweging 2.15 een aantal bepalingen uit de koopovereenkomst en de betreffende bijlage zijn geciteerd:
De rechtbank heeft in het licht van vorenstaande bepalingen behoefte aan een nadere inzichtelijke toelichting op het verloop van de litigieuze debetstand van de bankrekening [nummer] waarvan [Z] Beheer c.s. betaling vordert ten einde te kunnen uitmaken of en in hoeverre [A] daarvoor (op grond van onrechtmatige daad) aansprakelijk kan worden gehouden jegens [Z] Advocaten. Zij zal daartoe de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een akte aan de zijde van [Z] c.s. die gelet op de hoofdregel van artikel 150 Rv ter zake de stelplicht en de bewijslast heeft. Voor alle duidelijkheid wordt nog opgemerkt dat de betreffende door [Z] Beheer c.s. in het geding gebrachte producties 40 en 47 - anders dan zij kennelijk meent - in dit kader geenszins het vereiste inzicht verschaffen; in het bijzonder wenst de rechtbank daarbij ook te worden geïnformeerd over de debetstand per 1 september 2007, waaromtrent partijen blijkens rechtsoverweging 2.14 eveneens van mening verschillen.
2.2. In de nadien door haar genomen akte verwijst [Z] c.s. naar de als nadere productie 48 in het geding gebrachte kopieën van de bankafschriften van de onderhavige bankrekening inzake de periode 31 augustus tot en met 31 december 2007 alsmede naar het al eerder overgelegde overzicht, waarin per betaling wordt gespecificeerd om welke factuur van welke datum het gaat. Het betreft hier facturen van vóór 1 september 2007, met uitzondering van de zaak van mevrouw [B] (waarin de uren van vóór 1 september 2007 pas in december 2007 zijn gedeclareerd), een en ander in overeenstemming met de gemaakte afspraken, aldus [Z]s c.s. De bankrekening vertoonde per 1 september 2007 een debetstand van EUR 12.831,87, doch dit tekort was op 17 september 2007 aangezuiverd doordat aan [Z] Beheer toekomende debiteurenbetalingen niet aan haar zijn afgedragen; de onttrekking ad EUR 1.306,49 ten gunste van ING Car Lease is gecorrigeerd door Boot Advocaten, de huidige werkgever van [Z], aldus nog steeds [Z] c.s. Voorts bepleit [Z] c.s. - samengevat - dat de rechtbank terugkomt op haar beslissing ten aanzien van [Z] Beheer in rechtsoverweging 2.10.
2.3. [A] voert gemotiveerd verweer en volhardt bij zijn eerdere standpunt tot afwijzing van het door [Z] c.s. gevorderde.
Ten aanzien van [Z] Beheer
2.4. De rechtbank acht geen termen aanwezig om terug te komen op haar beslissing in gemeld tussenvonnis in rechtsoverweging 2.10 (en 2.11) - waarin is uitgemaakt dat de vorderingen ten aanzien van [Z] Beheer stranden - en overweegt daartoe als volgt.
2.4.1. In het kader van de door de rechtbank in haar tussenvonnis van 8 juli 2009 verlangde specificatie per vennootschap regardeert [Z] Beheer van de litigieuze schade (zie rechtsoverweging 2.9.1 van gemeld tussenvonnis):
A. extra afwikkelingskosten wegens onbetaald gebleven geldleningen ter zake van het door [Z] Beheer hebben moeten voldoen van de crediteuren van [Z] Advocaten ad EUR 27.676,28; en
B. kosten ter vaststelling van de schade en de buitengerechtelijke invordering daarvan ad in totaal EUR 8.144,34.
2.4.2. Ten aanzien van de sub A gevorderde extra afwikkelingskosten - die betrekking zouden hebben op een door [Z] Beheer verstrekte 'lening' aan [Z] Advocaten om daarmee crediteuren te kunnen voldoen - heeft de rechtbank overwogen dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, hoe dan ook niet valt in te zien op grond waarvan en in welk opzicht het niet (kunnen) afbetalen door [Z] Advocaten van deze lening - daargelaten de juridische kwalificatie als lening, de gehoudenheid van [Z] Beheer tot deze in beginsel onverplichte rechtshandeling en de hoogte van de onderhavige transacties - aan [A] valt toe te rekenen, zodat dit onderdeel van het gevorderde ten aanzien van [Z] Beheer dient te stranden, in welk lot de betreffende onder B gevorderde kosten delen.
2.4.3. Het beroep op de arresten van HR 25 april 2008, NJ 2008, 552 en 553 ten einde de rechtbank te bewegen op deze eindbeslissing ten aanzien van [Z] Beheer terug te komen, kan [Z] c.s. niet baten. In deze jurisprudentie is als volgt overwogen:
De eisen van een goede procesorde brengen immers mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen.
2.4.4. Nog daargelaten dat geen sprake is van een verplichting om in voorkomende gevallen terug te komen op een dergelijke eindbeslissing, is naar het oordeel van de rechtbank in dezen van zodanige onjuiste juridische of feitelijke grondslag niet gebleken. Hetgeen [Z] c.s. thans beoogt, is het andermaal aan de orde stellen van een reeds - op grond van, kort gezegd, het niet voldaan hebben aan de stelplicht - afgedane kwestie, welke beslissing evenwel eerst in hoger beroep valt aan te tasten. De goede procesorde staat aan het heropenen van dit debat in dezelfde instantie in de weg.
2.4.5. De rechtbank stelt daarenboven ten overvloede vast dat [Z] c.s. de door [Z] Beheer geleden schade in haar laatste akte begroot op in totaal EUR 80.248,62, terwijl zij, zoals hiervoor aangegeven, ten behoeve van [Z] Beheer aanvankelijk slechts EUR 27.676,28 en EUR 8.144,34 heeft gevorderd. Het meerdere heeft betrekking op de bij - door de rechtbank geweigerde - eiswijziging verlangde betaling van EUR 44.428,00, hetgeen er a fortiori toe heeft te leiden dat aan haar betoog in dezen voorbij dient te worden gegaan.
2.4.6. De rechtbank laat bij dit alles in het midden in hoeverre de door [Z] c.s. dienaangaande betrokken stellingen inzake [Z] Beheer überhaupt enig hout snijden.
Ten aanzien van [Z] Advocaten
2.5. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de door [Z] c.s. gegeven toelichting op het verloop van de litigieuze debetstand van de bankrekening [nummer] niet worden geconcludeerd dat [A] daarvoor ex artikel 6:162 BW aansprakelijk kan worden gehouden jegens [Z] Advocaten. [Z] c.s. heeft immers volstaan met het in het geding brengen van kopieën van de bankafschriften inzake de periode 31 augustus tot en met 31 december 2007 - waarvan de rechtbank, anders dan [A] ingang wil doen vinden, wel wil aannemen dat het hier gaat om de 'echte' bankafschriften - alsmede het al eerder (als productie 13) overgelegde overzicht (nu als productie 49), zonder evenwel duidelijk te maken in hoeverre een en ander in het licht van de in rechtsoverweging 2.15 van meergemeld tussenvonnis geciteerde bepalingen uit de koopovereenkomst en de betreffende bijlage is te herleiden tot een specifieke tot schadevergoeding verplichtende onrechtmatige daad van [A]. Voor die verduidelijking was te meer aanleiding, waar de rechtbank met zoveel woorden in rechtsoverweging 2.16 had aangegeven dat met de producties 40 en 47 het vereiste inzicht geenszins werd verschaft.
2.5.1. Meer in het bijzonder gaat de rechtbank voorbij aan het verwijt van [Z] c.s. dat [A] als bestuurder dan wel feitelijk leidinggevende zijn "zorgplicht" jegens [Z] Advocaten heeft geschonden door het laten ontstaan van schulden in de wetenschap dat die niet kunnen worden voldaan. [A] heeft er in dit verband terecht op gewezen dat hij alstoen geen advocaat was en dus geen bestuurder kon zijn van [Z] Advocaten. In dat verband overweegt de rechtbank dat ook [Z] c.s. in diens laatste akte onder randnummer 18 betoogt dat [Z] Beheer gedurende de periode dat de onderneming feitelijk voor rekening en risico van [A] werd gedreven bestuurder was ("en het ontstaan van diverse verplichtingen heeft laten gebeuren"), om daaraan vervolgens de conclusie te verbinden dat de wetenschap bij [A] dat bedoelde verplichtingen niet meer konden worden nagekomen aan [Z] Beheer kan worden toegerekend, hetgeen zich evenwel moeilijk laat rijmen met haar eerdere stellingname onder randnummer 9 en 10. Ter zake daarvan verwijst de rechtbank voor zover nodig nog naar rechtsoverweging 6.4.2 van het tussenvonnis van 8 juli 2009, waarin onder meer is overwogen:
Daarnaast hebben [Z] c.s. de stelling dat [A] verplichtingen is aangegaan waarvan hij wist dat de vennootschap deze niet zou kunnen nakomen onvoldoende met feiten en omstandigheden onderbouwd, zodat zij op dit punt evenmin aan de stelplicht hebben voldaan.
2.5.2. Wat betreft de stand per 1 september 2007 van de bankrekening - ter zake waarvan partijen waren overeengekomen dat dit EUR 0,00 diende te zijn - merkt de rechtbank volledigheidshalve nog het volgende op. Als door [Z] c.s. erkend staat vast dat het negatieve saldo per die datum EUR 12.831,87 bedroeg. Haar stelling dat dit saldo kort daarop zou zijn 'aangezuiverd' doordat aan [Z] Beheer toekomende debiteurenbetalingen niet aan haar zouden zijn afgedragen, kan [Z] c.s. bij gebrek aan deugdelijke, controleerbare onderbouwing hoe dan ook niet baten.
2.5.3. De geschilpunten ten aanzien van een drietal ná 1 september 2007 via deze bankrekening verrichte betalingen (inzake loonbelasting, kosten telefoonboek en BTW) - waarover partijen al eerder debatteerden en waarover zij in hun laatste akte-wisseling wederom twisten - behoeven ten slotte na vorenstaande geen nadere bespreking.
2.6. De slotsom is dat de vorderingen van [Z] c.s. in conventie dienen te worden afgewezen. In het tussenvonnis van 8 juli 2009 is al overwogen dat de (voorwaardelijke) reconventionele vorderingen van [A] voor dadelijke afwijzing gereed liggen.
2.7. Aangezien elk van partijen, mede gelet op de nauwe samenhang tussen de rechtsstrijd in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie, over en weer als in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze. De rechtbank wijst er daarbij op dat zij in rechtsoverweging 2.12 van het tussenvonnis van 18 augustus 2010 de in beginsel bestaande verplichting van [A] tot schadevergoeding heeft vastgesteld, zodat [Z] c.s. - hoewel haar vorderingen uiteindelijk niet worden gehonoreerd - in zoverre niet kan worden tegengeworpen dat zij [A] in rechte heeft betrokken.
3. De beslissing
De rechtbank
In conventie en (voorwaardelijke) reconventie
3.1. wijst alle vorderingen over en weer af,
3.2. compenseert de kosten van deze procedures tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. J. van der Hulst en mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2011.