ECLI:NL:RBZLY:2011:BS1696

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
9 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/78
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid waterschap Zuiderzeeland bij intrekking vergunning grondwateronttrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 9 september 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser A en verweerder, het college van Gedeputeerde Staten van Flevoland. Eiser had een vergunning verkregen voor het onttrekken van grondwater uit het derde watervoerend pakket op kavel HZ14O te Zeewolde, ten behoeve van beregening. Deze vergunning werd echter door verweerder bij besluit van 23 november 2010 ingetrokken, met ingang van 1 september 2011. Eiser heeft hiertegen op 10 januari 2011 beroep ingesteld.

Verweerder stelde in zijn verweerschrift van 20 april 2011 dat het bestreden besluit onbevoegd was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen toestemming hebben verleend om de zaak zonder zitting te behandelen. In de uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd is met de Waterwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat, op basis van het overgangsrecht zoals neergelegd in de Invoeringswet Waterwet, het bestuur van het waterschap Zuiderzeeland bevoegd was om te beslissen over de intrekking van de vergunning, en niet het college van Gedeputeerde Staten van Flevoland.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 437,--. Tevens is verweerder gelast om het door eiser betaalde griffierecht van € 150,-- te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan hoger beroep open, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak moet worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 11/78
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
A te B,
eiser,
gemachtigde: mr. C. van Deutekom, advocaat te Arnhem,
en
het college van Gedeputeerde Staten van Flevoland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2010 heeft verweerder de aan eiser verleende vergunning voor het onttrekken van grondwater uit het derde watervoerend pakket op kavel HZ14O aan de (..) te Zeewolde, ten behoeve van beregening, met ingang van 1 september 2011 ingetrokken.
Bij brief van 10 januari 2011 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij verweerschrift van 20 april 2011 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Verweerder is niet bereid om het bestreden besluit in te trekken.
Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend om een behandeling ter zitting achterwege te laten.
Overwegingen
Het bestreden besluit is voorbereid met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ingevolge het bepaalde in artikel 6:8, vierde lid, van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd. Het op 23 november 2010 genomen besluit is met ingang van 2 december 2010 ter inzage gelegd. Het op 10 januari 2011 ingediende beroepschrift is dan ook tijdig ingediend en daarmee ontvankelijk.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is gebaseerd op de Grondwaterwet.
Met ingang van de 22 december 2009 is de Grondwaterwet ingetrokken en is de Waterwet in werking getreden. Op grond van het overgangsrecht, zoals neergelegd in de Invoeringswet Waterwet (Stb. 2009, 489) was in dit geval de Waterwet onmiddellijk van toepassing. Dat verweerder reeds ambtshalve een procedure was gestart om te komen tot intrekking van de aan eiser verleende vergunning doet hier niet aan af. Dit betekent dat niet verweerder, maar het bestuur van het waterschap Zuiderzeeland bevoegd is te beslissen omtrent de intrekking van de aan eiser verleende vergunning.
Het bestreden besluit is dan ook genomen in strijd met het bepaalde in de Waterwet.
Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn, op basis van toekenning van 1 punt voor het beroep, begroot op € 437,--, als kosten van verleende rechtsbijstand.
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep, welke kosten begroot worden op € 437,--, te betalen aan eiser;
-gelast dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, ten bedrage van € 150,-- , vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, en door hem en mr. A. van der Weij als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag