ECLI:NL:RBZLY:2011:BT1511

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
137391 / HA ZA 07-1275
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake koopoptie en dubbele verkoop van onroerende zaak

In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank Zwolle-Lelystad, betreft het een geschil over een koopoptie en de dubbele verkoop van een onroerende zaak. Eiseres, Overijssel Projecten V.O.F., heeft gedaagden, waaronder de besloten vennootschap Lerila de Vrolijkheid BV, aangeklaagd wegens het niet nakomen van een koopovereenkomst. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 21 april 2010 geoordeeld dat gedaagden niet hebben aangetoond dat de overeenkomst onder een ontbindende voorwaarde is aangegaan. Dit leidde tot de conclusie dat gedaagden als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moeten worden veroordeeld.

In het vonnis van 13 april 2011 heeft de rechtbank de verdere beoordeling van de zaak voortgezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden niet in staat zijn om de onroerende zaak te leveren vanwege een beslag dat door de erven [A] is gelegd. De rechtbank oordeelt dat dit beslag niet aan gedaagden kan worden toegerekend, en dat de gevolgen van de dubbele verkoop voor hun rekening komen. De rechtbank heeft de vordering van eiseres tot nakoming van de overeenkomst toegewezen, met uitzondering van de gevorderde dwangsom voor de juridische levering van het bedrijfspand.

De rechtbank heeft gedaagden bevolen om binnen 21 dagen na betekening van het vonnis mee te werken aan de juridische levering van het bedrijfspand en hen aansprakelijk gesteld voor de geleden schade van eiseres. Tevens zijn gedaagden veroordeeld in de beslagkosten en proceskosten. Het vonnis is uitgesproken door mr. T.R. Hidma en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 137391 / HA ZA 07-1275
Vonnis van 13 april 2011
in de zaak van
de vennootschap onder firma
OVERIJSSEL PROJECTEN V.O.F.,
gevestigd te Borne,
eiseres,
advocaat mr. R.K.E. Buysrogge,
tegen
1. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LERILA DE VROLIJKHEID BV,
gevestigd te Zwolle,
gedaagden,
advocaat mr. M.G.I.W. Teunis.
Partijen zullen hierna eiseres en gedaagden, dan wel ieder afzonderlijk [gedaagde], c.q. de Vrolijkheid genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 april 2010
- de akte houdende uitlating van de zijde van eiseres
- de antwoordakte van de zijde van gedaagden
- de verwijzing naar de parkeerrol
- de brieven aan de griffie van 14 en 16 februari 2011 namens respectievelijk gedaagden en eiseres.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij gemeld tussenvonnis heeft de rechtbank geconcludeerd dat gedaagden niet zijn geslaagd in het aan hen opgedragen bewijs dat de in de brieven van 22 december 2006 vervatte overeenkomst is aangegaan onder de ontbindende voorwaarde van het inroepen van een kooprecht van een derde (te weten: van de erven [A], althans een niet bij name genoemde derde). In dit tussenvonnis is aansluitend als volgt overwogen:
2.2 De vraag die thans ter beoordeling voor ligt is welke juridische consequenties dienen te worden verbonden aan de slotsom dat gedaagden niet in het bewijs zijn geslaagd dat de in de brieven van 22 december vervatte overeenkomst is aangegaan onder gemelde ontbindende voorwaarde. In rechtsoverweging 2.2. van meergenoemd tussenvonnis (van 18 februari 2009, rb) is dienaangaande beslist dat gedaagden alsdan geacht worden zich met het voor accoord tekenen van bedoelde brieven ondubbelzinnig te hebben verbonden, zodat in zoverre in beginsel sprake is van een (afdwingbare) overeenkomst ten aanzien van hetgeen in die brieven is vermeld. De rechtbank blijft bij deze beslissing.
2.2.1. Door eiseres is in haar conclusie van repliek onder randnummer 4.1 het volgende betoogd: "Uit de conclusie van antwoord alsmede uit het vonnis van de rechtbank Zwolle in eerste aanleg (van 17 oktober 2007, gewezen tussen de erven [A] en [gedaagde], toevoeging rechtbank) volgt dat voorlopig nakoming van de tussen Overijssel Projecten en [gedaagde] gesloten overeenkomsten vooralsnog (blijvend) onmogelijk is geworden. Of nakoming blijvend onmogelijk is, hangt af van het hoger beroep in de procedure tussen [gedaagde] en de erven [A]. Mocht nakoming echter blijvend onmogelijk zijn dan vordert Overijssel Projecten subsidiair vergoeding van de door haar geleden schade."
2.2.2. Aangezien niet duidelijk is hoe vorenstaand citaat zich verhoudt tot hetgeen door eiseres bij dagvaarding is gevorderd, zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen teneinde eiseres in de gelegenheid te stellen zich bij akte daarover uit te laten. Gedaagden kunnen hierop vervolgens eveneens bij akte reageren.
2.2.3 Tevens zal daarbij dienen te worden aangegeven óf daadwerkelijk sprake is van een situatie waarin nakoming "blijvend onmogelijk" is (als in vorenstaand citaat uit de conclusie van repliek bedoeld), mede gelet op de stand van zaken in voormelde procedure tussen de erven [A] en [gedaagde], waar niet onaannemelijk is dat daarin inmiddels (na door [gedaagde] ingesteld beroep in cassatie, zoals ter comparitie op 6 november 2008 aangegeven) een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak voor handen is en/of anderszins helderheid bestaat over de rechtsverhouding tussen de erven [A] en [gedaagde].
2.2.4 Teneinde zoveel mogelijk verdere juridische complicaties en daaruit wellicht voorvloeiende procedures te voorkomen - daargelaten uiteraard eventueel appel, c.q. cassatie in onderhavige procedure - dienen partijen zich ten slotte, voor zover relevant gelet op het hiervoor overwogene, uit te laten over de kwestie die in rechtsoverweging 2.2 van het tussenvonnis als volgt is omschreven, te weten: "dat de essentialia van de beoogde transacties enerzijds voldoende bepaalbaar zijn doch anderzijds nadere uitwerking behoeven, zoals ook uit de onderhavige brieven blijkt.", waarbij zij ieder voor zich moeten aangeven op welke wijze die "nadere uitwerking" zou dienen te geschieden.
2.2. Bij gemelde akte houdende uitlating betoogt eiseres dienaangaande dat kan worden vastgesteld dat er geen reden is om haar primaire vordering tot nakoming van de overeenkomst(en) te wijzigen of om een slag om de arm te houden. Zij wijst er daarbij op dat de nakoming niet blijvend onmogelijk is, omdat de betreffende onroerende zaak nog steeds niet is geleverd en voorts dat eiseres een ouder recht heeft dan het recht van de erven [A] (zodat haar recht op levering vóór gaat op een eventueel door laatstgenoemden rechtsgeldig uitgeoefend kooprecht). Volgens eiseres behoeft de overeenkomst geen nadere uitwerking naast hetgeen in de brieven d.d. 22 december 2006 is neergelegd, subsidiair zou die uitwerking dienen te geschieden door middel van de door [B] toegezonden conceptkoopovereenkomst.
2.3. Gedaagden verwijzen in hun antwoordakte naar het arrest van de Hoge Raad d.d. 23 april 2010 waarbij het tussen [gedaagde] en de erven [A] gewezen arrest van het hof Arnhem d.d. 19 augustus 2008 is vernietigd, onder verwijzing naar het hof Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing. Overigens zijn zij van mening dat partijen nader dienen te onderhandelen over onder meer de prijs, de wijze van betaling, het moment van levering en de voorwaarden waaronder de koop plaats vindt.
2.4. Uit gemelde brief d.d. 14 februari 2011 blijkt dat gedaagden dit laatste standpunt niet langer handhaven, nu zij erkennen:
"dat er met betrekking tot de onroerende zaak tussen [gedaagde] en Overijssel Projecten op 22 december 2006 een rechtsgeldige, onvoorwaardelijke en volwaardige koopovereenkomst tot stand is gekomen, waarbij Overijssel Projecten de onroerende zaak van [gedaagde] heeft gekocht en daarenboven nadere afspraken zijn gemaakt, één en ander onder de voorwaarden en bepalingen zoals opgenomen in als productie in het geding gebrachte koopovereenkomst, vaststellingsovereenkomst en huur(beëindigings)overeenkomst."
2.5. Beide partijen betogen inmiddels dat de onderhavige koopovereenkomst een 'ouder' recht oplevert dan het recht op levering dat door de erven [A] wordt gepretendeerd, waarbij zij kennelijk refereren aan het bepaalde in artikel 3:298 BW. Hoewel deze wetsbepaling uitsluitend ziet op de onderlinge rechtsverhouding tussen de betrokken schuldeisers (in casu: eiseres en de erven [A]), leidt de rechtbank - mede in het licht van onderstaand citaat in rechtsoverweging 2.6 - hieruit af dat ook gedaagden zich inmiddels op het standpunt stellen dat de veroordeling tot nakoming jegens eiseres in beginsel onontkoombaar is, met dien verstande evenwel dat zij zich thans niettemin nog niet gehouden achten tot deze nakoming omdat er op of omstreeks 13 september 2009 beslag is gelegd door de erven [A]. Zij voeren in dat verband in meergenoemde brief d.d. 14 februari 2011 het volgende aan:
"Het bestaan van de koopovereenkomst brengt met zich mee dat cliënten op enig moment zullen moeten overgaan tot levering van de onroerende zaak. Als gevolg van het op voormelde onroerende zaak gelegde derdenbeslag zijn cliënten thans (nog) niet in staat om de onroerende zaak ook daadwerkelijk aan Overijssel Projecten VOF te leveren. Dat levert in de ogen van mijn cliënten overmacht op zodat zij niet gehouden kunnen worden thans tot levering over te gaan en over moeten gaan tot betaling van schade, rente, kosten en boete."
2.6. De rechtbank kan gedaagden daarin evenwel niet volgen en verwerpt het standpunt dat het onderhavige beslag door de erven [A] niet aan gedaagden zou kunnen worden toegerekend of anderszins niet voor hun rekening zou dienen te komen. Geenszins valt immers in te zien - en gedaagden lichten dat ook niet nader toe - waarom de gevolgen van de litigieuze 'dubbele' verkoop, die ook aan dit beslag ten grondslag ligt, niet voor risico van gedaagden zouden dienen te komen.
2.7. De conclusie van het vorenstaande is al met al dat niets (meer) aan toewijzing van de primaire vordering van eiseres tot nakoming en de nevenvorderingen in de weg staat, - behoudens ten aanzien van de gevorderde dwangsom met betrekking tot het bevel mee te werken aan de juridische levering van het bedrijfspand c.a., waarvoor gelet op de bepaling sub 3.2 dat dit vonnis daarvoor voor een deel (namelijk voor wat betreft de eventueel ontbrekende wilsverklaring van [gedaagde], ten einde de gewenste notariële tussenkomst in dezen te waarborgen) in de plaats zal treden, geen plaats is -, een en ander in voege als in het dictum wordt vermeld.
2.8. De rechtbank begrijpt dat eiseres de beslagkosten als gemeld in de dagvaarding van gedaagden wil terugvorderen. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op EUR 166,05 voor verschotten en EUR 452,00 voor salaris advocaat (1 rekest x EUR 452,00). De hoe dan ook niet voldoende toegelichte buitengerechtelijke kosten - die trouwens evenmin expliciet in het petitum van de dagvaarding zijn opgenomen - liggen voor afwijzing gereed.
2.9. Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eiseres worden begroot op:
- dagvaarding EUR 70,85
- vast recht 300,00
- salaris advocaat 2.486,00 (5,5 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 2.856,85
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. beveelt [gedaagde] om binnen 21 dagen na betekening van dit vonnis mee te werken aan de juridische levering van het bedrijfspand met woonhuis, erf, tuin, parkeerterrein en ondergrond, gelegen aan de [adres] [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie B, nummer [nummer], groot circa 67 are en 60 centiare;
3.2. bepaalt dat dit vonnis met betrekking tot het sub 3.1 bepaalde voor een deel in de plaats treedt van de tussen partijen op te maken notariële akte als bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW, namelijk voor zover het betreft de alsdan eventueel ontbrekende wilsverklaring van [gedaagde], een en ander met inachtneming van artikel 3:301 BW;
3.3. beveelt gedaagden om binnen 21 dagen na betekening van dit vonnis aan eiseres te doen toekomen een schriftelijk en rechtsgeldig ondertekend exemplaar van de als producties D, E en F in het geding gebrachte koop-, vaststellings- en huur(beëindigings)overeenkomst met betrekking tot gemeld bedrijfspand c.a., met bepaling dat gedaagden aan eiseres een dwangsom verbeuren van EUR 4.500,00 voor iedere dag dat gedaagden daarmee in gebreke blijven, met een maximum van EUR 500.000,00;
3.4. verklaart voor recht dat gedaagden aansprakelijk zijn voor de geleden en te lijden schade van eiseres als gevolg van de levering na 1 oktober 2007, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3.5. veroordeelt gedaagden in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 618,05;
3.6. veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op EUR 2.856,85;
3.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2011.