RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07. 653252-10
Uitspraak: 21 juli 2011
(Naam),
geboren op (Geboortedatum) te (Geboorteplaats),
wonende te (Adres).
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2011 en 7 juli 2011. De verdachte is op beide terechtzittingen verschenen, bijgestaan door mr. M.B.W.G. Beutener, advocaat te Deventer.
De officier van justitie, mr. A. Postma, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 96 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden verplicht Reclasseringstoezicht en een meldingsgebod, alsmede verplichte voortzetting van de reeds ingezette behandeling bij Tactus.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de in beslag genomen auto verbeurd zal worden verklaard.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 30 september 2010 te Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (Slachtoffer) van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans éénmaal met haar, verdachtes, auto met hoge snelheid, althans vol gas gevend, is ingereden op die Slachtoffer, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 30 september 2010 te Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd Slachtoffer, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans éénmaal met haar, verdachtes, auto met hoge snelheid, althans vol gas gevend, is ingereden op die Slachtoffer, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting d.d. 7 juli 2011 primair betoogd dat verdachte geen opzet noch voorwaardelijk opzet heeft gehad het slachtoffer te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, omdat verdachte ten tijde van het plegen van het feit in een dissociatieve toestand zou zijn geraakt, welke toestand verdachte niet zelf zou hebben veroorzaakt. Derhalve verzoekt de raadsvrouw de rechtbank primair haar cliënte van het tenlastegelegde vrij te spreken.
Subsidiair verzoekt zij de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de deskundige ter terechtzitting als getuige-deskundige te horen alsmede een reconstructie van het incident te laten plaatsvinden.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het door de raadsvrouw primair aangevoerde het volgende.
Uit de rapportage van psycholoog H.E.W. Koornstra d.d. 27 juni 2011 blijkt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van laagbegaafdheid en van een persoonlijkheidsstoornis NAO met borderline en afhankelijke trekken. Volgens de psycholoog is echter geen sprake van een losstaand te diagnosticeren dissociatieve stoornis. Wel is sprake van dissociatieve verschijnselen bij hoog oplopende stress. Ten tijde van het delict was volgens de psycholoog sprake van dissociatie, passend bij de borderline trekken van de persoonlijkheidsstoornis. In verband hiermee heeft hij geadviseerd om verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Ter terechtzitting d.d. 7 juli 2011 heeft verdachte verklaard dat zij heeft gehandeld in een dissociatieve toestand, te weten een “black out”. Bij de politie heeft zij niet-consistente verklaringen afgelegd waarin zij verschillende versies van haar gemoedstoestand ten tijde van het delict heeft beschreven. Verdachte heeft verklaard dat zij ten tijde van het delict een woede-uitbarsting kreeg en tegen een muur opreed. Verdachte heeft echter ook verklaard dat zij de macht over het stuur verloor en op het verkeerde pedaal trapte en tegen een muur tot stilstand kwam.
Gezien de rapportage van de psychiater, de verklaringen van de getuigen en aangeefster alsmede de verklaringen van verdachte bij de politie, is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte ter terechtzitting aangevoerde dissociatieve toestand ten tijde van het delict, voor zover aanwezig, niet van zodanige aard was dat bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak. Het enkele feit dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvat¬baar wordt geacht doet daaraan niet af. Deze omstandigheid komt bij de vraag naar de toerekenbaarheid aan de orde.
Het door de raadsvrouw aangevoerde verweer dat verdachte geen opzet had aangeefster te raken wordt derhalve verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte opzet heeft gehad op het raken van het slachtoffer, doch tekent hierbij aan dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Door tijdens een woede-uitbarsting gezeten in haar auto vol gas te geven en op het slacht¬offer in te rijden heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster daar zwaar lichamelijk letsel aan over zou kunnen houden.
Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van de aangeefster. De rechtbank acht derhalve het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Met betrekking tot het subsidiaire verzoek van de raadsvrouw overweegt de rechtbank het volgende.
Het verzoek van de raadsvrouw tot het horen van de deskundige heeft naar het oordeel van de rechtbank, nu de psycholoog op grond van alle beschikbare gegevens tot een oordeel is gekomen, geen meerwaarde voor de waarheidsvinding. Het subsidiair gestelde verzoek tot het horen van de deskundige wordt derhalve door de rechtbank verworpen.
Voorts verwerpt de rechtbank het verzoek tot het laten plaatsvinden van een reconstructie. Uit de verklaringen van getuigen, aangeefster en verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank voldoende worden afgeleid hoe de gang van zaken was die dag.
Het voorgaande leidt tot de volgende conclusie.
De verdachte dient van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
zij op 30 september 2010 te Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd Slachtoffer, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet éénmaal met haar, verdachtes, auto vol gas gevend is ingereden op die Slachtoffer, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Van het subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Poging tot zware mishandeling;
strafbaar gesteld bij de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Verdachte is tijdens een woedeaanval met haar auto op een andere persoon ingereden. Het slachtoffer had, indien zij niet opzij was gesprongen en de poging geslaagd zou zijn, hoogstwaarschijnlijk ernstig letsel opgelopen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat zij van zichzelf wist dat zij op die wijze zou kunnen reageren en toch niets heeft gedaan om te voorkomen dat zij in die situatie terecht kon komen. Zelfs de psycholoog heeft in deze opgemerkt dat verdachte reeds zeer gestrest was toen zij het huis verliet en dat er wel degelijk een moment van bezinning mogelijk was. Door te handelen als in het vonnis is omschreven heeft verdachte niet alleen aangeefster in gevaar gebracht, maar ook de omstanders en inzittenden van de auto, waaronder haar kind, ongewild getuige laten zijn van het geweld zoals bewezen is verklaard.
Gelet op het psychologische onderzoeksrapport van 27 juni 2011 van drs. H.E.W. Koornstra waarin wordt vermeld dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht ten tijde van het plegen van het delict en gelet op het reclasseringsadvies van 4 juli 2011, uitgebracht door H. Winters, zal de rechtbank voornoemde gevangenisstraf matigen en deels voorwaardelijk opleggen met de bijzondere voorwaarden verplicht Reclasseringscontact met een meldingsgebod alsmede een verplichte behandeling bij de forensische polikliniek JusTact van Tactus Verslavingszorg. Tijdens deze reeds ingezette behandeling kan verdachte werken aan haar middelengebruik (cannabis).
De rechtbank is van oordeel dat de auto, te weten een Peugeot 205, type: 205 XE 1.1 S6 met kenteken (KENTEKEN) en chassisnummer (xxx), op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen dient te worden verbeurdverklaard, omdat het een voorwerp betreft met behulp van welk het feit is begaan.
Voorts heeft de rechtbank bij haar beslissing rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 9 februari 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld;
- de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 96 dagen, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Als bijzondere voorwaarden worden gesteld dat:
- de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt een voortzetting van de ambulante behandeling bij JusTact, forensische verslavingspolikliniek te Zwolle, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht en
- de verdachte zich moet melden volgens afspraken die met haar worden gemaakt bij Reclassering Nederland en dat zij zich moet blijven melden gedurende het toezicht door Reclassering Nederland bepaalde perioden zo frequent als Reclassering Nederland dit gedurende deze perioden nodig acht.
De rechtbank verklaart verbeurd de auto, te weten een Peugeot 205, type: 205 XE 1.1 S6 met kenteken (KENTEKEN) en chassisnummer (xxx).
Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Aldus gewezen door mr. J.N. Bartels, voorzitter, mrs. A.J. Louter en A.P.W. Esmeijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2011.