RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 11/42
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
Engelbregt Beheer BV,
gevestigd te Waarland, eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van Ommen,
gevestigd te Ommen, verweerder.
gemachtigde: mr. W.E.M. Klostermann
Bij besluit van 30 juni 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om vergoeding van planschade, ontstaan door de vaststelling van het bestemmingsplan ‘Buitengebied, artikel 30-herziening’, toegewezen en eiseres de mogelijkheid geboden om, binnen een bepaalde termijn, alsnog te bouwen volgens de oude bestemming.
Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 3 december 2010 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 10 mei 2011 behandeld. Namens eiseres zijn verschenen A.J.J. Engelbrecht en M.J. Engelbrecht – Van Amerom. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Noltes, bijgestaan door gemachtigde, voornoemd.
1. Bij de beoordeling van dit geschil gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is eigenaar van de recreatiewoning, gelegen op het recreatieterrein Zonnebloem-West, aan de Bergweg 21 in Lemele. Op 30 januari 2003 heeft de raad van verweerders gemeente het bestemmingsplan ‘Buitengebied, artikel 30-herziening’ vastgesteld. Het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel heeft dit bestemmingsplan op 9 september 2003 gedeeltelijk goedgekeurd, waarna het plan voor wat betreft het deel dat ziet op het perceel van eiseres op 13 november 2003 in werking is getreden en onherroepelijk is geworden.
Voordat het bestemmingsplan ‘Buitengebied, artikel 30-herziening’ in werking trad, was met betrekking tot het perceel Bergweg 21 het bestemmingsplan ‘Buitengebied 1994’ van kracht.
Ingevolge het bestemmingsplan ‘Buitengebied 1994’ had het perceel aan de Bergweg 21 de bestemming ‘Rekreatieve doeleinden - R(ZT) – (zomerhuizenterrein)’. Deze bestemming bood eiseres de mogelijkheid om op haar perceel maximaal twee recreatiewoningen bij haar huidige recreatiewoning te bouwen. Ingevolge het bestemmingsplan ‘Buitengebied artikel 30-herziening’ hebben de gronden van eiseres de bestemming ‘Rekreatieve doeleinden – R(ZT/BL) – (zomerhuizenterrein tevens bos met landschappelijke waarde)’. Op grond van deze bestemming en de daarbij behorende voorschriften is het voor eiseres niet meer mogelijk om twee extra recreatiewoningen te bouwen.
Per brief van 11 augustus 2004 heeft eiseres op deze vervallen bouwmogelijkheden gewezen en verweerder verzocht om na te gaan of zij in aanmerking komt voor compensatie van de geleden planschade. Per brief van 19 mei 2009 verzoekt eiseres, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 21 januari 2009, LJN: BH0457, om vergoeding van de geleden planschade. Op 17 juni 2010 heeft eiseres vervolgens het ‘aanvraagformulier tegemoetkoming planschade’ bij verweerder ingediend.
Bij besluit van 30 juni 2010 heeft verweerder besloten de door eiseres geleden schade in natura te compenseren door haar, gedurende een periode van in totaal vijf jaar, op de volgende wijze de mogelijkheid te bieden volgens de oude bestemming te bouwen:
- eiseres en haar eventuele rechtsopvolger(s) onder algemene of bijzondere titel wordt gedurende een periode van twee jaar na het onherroepelijk worden van dit besluit de mogelijkheid geboden om door middel van de indiening van een bouwaanvraag te komen tot herstel van de bouwmogelijkheden die ten aanzien van haar perceel bestonden vóór de planologische mutatie, en die thans vervallen zijn (bebouwing van het perceel tot een totaal van maximaal drie zomerhuizen volgens de voorheen vigerende situerings- en bouwvoorschriften);
- na herstel van de bouwmogelijkheden door middel van een daartoe strekkend projectbesluit en de verlening van een bouwvergunning wordt eiseres (resp. haar rechtsopvolger) gedurende een periode die aanvangt na het onherroepelijk worden van de bouwvergunning, gedurende drie jaar in de gelegenheid gesteld om van de betreffende planologische mutatie en de bouwvergunning gebruik te maken door feitelijk te bouwen; indien het projectbesluit als juridisch instrument vervalt ingevolge wetswijziging (zoals de inwerkingtreding van de Wabo), zal het daarbij aansluitende instrument worden ingezet;
- aan eiseres zullen geen leges in rekening worden gebracht voor zover verband houdend met de totstandbrenging van de planologische mutatie;
- indien de aangeduide compensatie in natura niet tot stand kan worden gebracht, zal aan aanvrager een compensatie in geld worden voldaan, welke vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf de dag der ontvangst van de aanvraag; de omvang van deze compensatie zal alsdan vastgesteld worden na inwinning van advies bij een of meer terzake kundige, onafhankelijke planschadeadviseurs. Tegen het betreffende besluit zullen bezwaar en beroep openstaan.
Dit besluit heeft verweerder in bezwaar, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Ommen, gehandhaafd.
2. Eiseres kan zich niet met dit besluit verenigen en voert in beroep daartegen aan dat zij een voorkeur heeft voor financiële compensatie boven compensatie in natura. Bovendien acht eiseres het onzeker dat de provincie medewerking zal verlenen aan de bouw van extra recreatiewoningen. Voorts vindt eiseres het onjuist dat de omvang van de uit te keren schadevergoeding, in het geval dat de bouw van twee recreatiewoningen niet mogelijk blijkt, niet is gedefinieerd en dat geen termijn is gesteld waarbinnen in dat geval tot betaling moet worden overgegaan. De uitspraak van de Afdeling waar verweerder zijn besluit op baseert is volgens eiseres niet van toepassing in dit geval, omdat eiseres geen plannen heeft om in de nabije toekomst te gaan bouwen en ook geen verkoopplannen heeft. Eiseres geeft verder aan dat, indien compensatie in natura in de vorm van herstel van de oude bouwmogelijkheden toegestaan is, zij van mening is dat een langere termijn dan de nu opgenomen vijf jaar aan dit herstel van de bouwmogelijkheden verbonden dient te worden.
3.1. Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Ingevolge het bepaalde in artikel 9.1.18, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wro van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wro of die ingevolge artikel II, tweede en derde lid, van de wet van 8 juni 2005, Stb. 305, tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verjaring van en heffing bij planschadevergoedingsaanspraken, alsmede planschadevergoedingsovereenkomsten), nog tot 1 september 2010 konden worden ingediend.
Ingevolge het tweede lid van artikel II van genoemde wet van 8 juni 2005 moet een aanvraag om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49, eerste lid, onder a, b, c of f, voorzover de desbetreffende bepaling van het bestemmingsplan onderscheidenlijk het desbetreffende besluit voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet onherroepelijk is geworden, binnen vijf jaar na dat tijdstip worden ingediend.
3.2. Het bestemmingsplan ‘Buitengebied, artikel 30-herziening’ is, in ieder geval voor wat betreft het gedeelte dat ziet op het perceel van eiseres, op 13 november 2003 onherroepelijk geworden. Gelet op het gestelde onder 3.1. volgt hieruit dat artikel 49 van de WRO, zoals dit gold voor de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008, op het onderhavige geschil van toepassing is.
3.3. Ingevolge artikel 49 WRO, zoals dit gold ten tijde en voor zover hier van belang, kennen burgemeester en wethouders, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1. Verweerder heeft zich bij de thans bestreden besluitvorming gebaseerd op de uitspraak van de Afdeling van 27 april 2005, LJN: AT4747. Deze uitspraak betreft een soortgelijk geval, waarin de betreffende verweerder naar aanleiding van een verzoek om planschadevergoeding de betreffende aanvrager de mogelijkheid had geboden conform de oude bouwmogelijkheden te bouwen onder dezelfde voorwaarden als welke verweerder thans in het besluit van 30 juni 2010 heeft gesteld. De Afdeling oordeelde in dat geschil dat de geleden schade anderszins was verzekerd als bedoeld in artikel 49 van de WRO. Tevens oordeelde de Afdeling dat aan de volwaardigheid van het te bieden alternatief niet afdeed dat verzoeker een voorkeur had voor schadevergoeding in geld.
4.2. Gelet op de onder 4.1. genoemde uitspraak leidt de voorkeur van eiseres voor financiële compensatie derhalve niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Dat niet vooraf gegeven is dat de twee extra recreatiewoningen daadwerkelijk gerealiseerd kunnen worden, leidt evenmin tot dit oordeel, omdat in dat geval alsnog tot financiële compensatie zal worden overgegaan. Dat de hoogte van de in dat geval door verweerder te betalen schadevergoeding bij het bestreden besluit niet is bepaald, acht de rechtbank toegestaan, nu in het bestreden besluit is aangegeven dat, indien blijkt dat de compensatie in natura niet tot stand kan worden gebracht, de hoogte van het alsnog uit te betalen bedrag na inwinning van advies bij een of meer terzake kundige onafhankelijk planschadeadviseurs zal worden vastgesteld. Bovendien blijkt uit het bestreden besluit dat dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der ontvangst van de aanvraag. Hierbij merkt de rechtbank op dat, onder meer voor wat betreft de termijnen waarbinnen de hoogte van de te betalen schadevergoeding dient te worden vastgesteld, verweerder een procedureverordening heeft vastgesteld.
Eiseres heeft voorts aangegeven gevrijwaard te willen worden van eventueel aan derden te betalen planschadevergoeding bij het herstel van de oude bouwmogelijkheden. Dit maakt het hiervoor overwogene niet anders, omdat deze eventuele planschade slechts op eiseres verhaald kan worden indien zij een overeenkomst daartoe met verweerder sluit. Van een dergelijke overeenkomst is in het onderhavige geval echter geen sprake. Bovendien heeft verweerder ter zitting aangegeven dat een dergelijke overeenkomst met eiseres niet gesloten zal worden.
4.3. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder, voor wat betreft de gestelde termijnen om tot herstel van de oude bouwmogelijkheden te komen, in redelijkheid aansluiting heeft kunnen zoeken bij de termijnen die werden gehanteerd in de onder 4.1. genoemde uitspraak van de Afdeling. Dat eiseres geen plannen heeft om op korte termijn de recreatiewoningen te bouwen of haar perceel te verkopen, maakt dit niet anders. Deze omstandigheid brengt evenmin met zich mee dat het onderhavige geschil onvergelijkbaar is met het geschil waar de onder 4.1. genoemde uitspraak op ziet. Met verweerder is de rechtbank van mening dat een bestemmingsplan geen blijvende rechten creëert en dat verweerder eiseres door middel van het thans betreden besluit een dusdanige gelegenheid biedt om alsnog conform de oude bouwmogelijkheden te bouwen dat hiermee de geleden planschade voldoende anderszins is verzekerd als bedoeld in artikel 49 van de WRO.
5. Het beroep is daarom ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, en door hem en mr. P.J.H. Bijleveld als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag