vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 191171 / KZ ZA 11-1012
Vonnis in kort geding van 1 november 2011
1. [A],
wonende te [plaats],
2. [B],
wonende te [plaats],
3. [C],
wonende te [plaats],
eisers,
advocaat mr. S. Maakal te Heerenveen,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE STEENWIJKERLAND,
zetelend te Steenwijk,
gedaagde,
advocaat mr. J.J.M. Pinners te Zwolle.
Partijen zullen hierna [A] c.s. en de gemeente Steenwijkerland worden genoemd. Eisers zullen afzonderlijk [A], [B] en [C] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 8
- de producties 1 tot en met 13 van de zijde van de gemeente Steenwijkerland
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [A] c.s.
- de pleitnota van de gemeente Steenwijkerland.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [B] is de echtgenote van [A]. [A] is eigenaar van de boerderij met schuren, erf en tuin, plaatselijk bekend als [adres 1] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [gemeente], [kadastraal nummer] ([adres 1]). Daarnaast is [A] enig eigenaar van een vijftal percelen grasland en is hij samen met [B], ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van nog twee percelen grasland (hierna: de percelen grasland).
2.2. [adres 1] vormt een planologische eenheid met het naastgelegen perceel, plaatselijk bekend als [adres 2] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [gemeente], [kadastraal nummer] (hierna: [adres 2]). Eigenaar van [adres 2] is [D], een broer van [A]. Tot de planologische eenheid behoort voorts het perceel plaatselijk bekend als [adres 3] te [plaats]. Dit perceel is eigendom van [E], ook een broer van [A].
2.3. Op gemelde planologische eenheid rust een agrarische bestemming, met een mogelijkheid voor maximaal twee bedrijfswoningen.
2.4. [C] is de moeder van [A], [D] en [E] en bewoont de eerste bedrijfswoning die onderdeel uitmaakt van [adres 1]. Zij heeft een levenslang zakelijk recht van bewoning als bedoeld in artikel 3:226 BW. [E] bewoont de tweede bedrijfswoning.
2.5. [A] heeft in afwijking van een op 7 december 2001 verleende bouwvergunning in [adres 1] een derde woning gerealiseerd binnen de planologische eenheid. Bij besluit van 19 september 2002 heeft de gemeente Steenwijkerland [A] aangeschreven de overtreding voor 31 oktober 2002 ongedaan te maken, op straffe van een dwangsom van € 150.000,00 ineens.
2.6. Omdat niet aan de aanschrijving werd voldaan, heeft de gemeente Steenwijkerland een dwangbevel uitgevaardigd. Op 20 oktober 2004 is executoriaal beslag gelegd op [adres 1] en de percelen grasland.
2.7. [D] heeft in [adres 2], eveneens in afwijking van een verleende bouwvergunning, een woning gerealiseerd. [D] heeft evenzeer niet voldaan aan een aanschrijving van de gemeente Steenwijkerland deze overtreding op straffe van een dwangsom ongedaan te maken. De gemeente Steenwijkerland heeft ook op [adres 2] executoriaal beslag gelegd.
2.8. Vanaf de constatering dat de situatie illegaal was, is gepoogd de situatie aan te passen zodat zij gelegaliseerd zou kunnen worden. Hierbij is onder meer onderzocht of de percelen als burgerwoningen zouden kunnen worden gelegaliseerd. Dit was echter afhankelijk van beëindiging van de agrarische bedrijven van [E] en [A], welke beëindiging evenwel tot op heden niet heeft plaats gehad.
Voorts heeft [A] getracht het perceel van [D] aan te kopen, ten behoeve van de realisering van een bouwplan waarbij uiteindelijk - inclusief de woning van [E] - twee (bedrijfs)woningen zouden worden gerealiseerd.
2.9. Laatstelijk is op 16 maart 2009 een bouwaanvraag ingediend voor legalisering van een woning aan [adres 1]. Genoemde aanvraag is bij besluit van 29 maart 2011 afgewezen wegens het bestaan van "evidente privaatrechtelijke belemmeringen". Bij besluit van 28 september 2011 is het daartegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard. [A] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de sector bestuursrecht van deze rechtbank.
2.10. [A] c.s. is bij exploot van 28 september 2011 aangezegd dat [adres 1] en de percelen grasland op 2 november 2011 openbaar zullen worden verkocht. [adres 2] zal op dezelfde datum openbaar worden verkocht.
3.1. [A] c.s. vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. de gemeente Steenwijkerland zal verbieden over te gaan tot de tenuitvoerlegging van de aangekondigde openbare veiling van de registergoederen van [A] c.s., dan wel één of meer onderdelen daarvan;
b. subsidiar de bevoegdheid van de gemeente Steenwijkerland tot executie tot nader order zal schorsen;
c. meer subsidiair een zodanige voorziening zal treffen als in goede justitie wordt vermeend te behoren te worden getroffen;
d. zulks, in alle gevallen (a, b en c) op straffe van de verbeurte van een dwangsom van
€ 200.000,00, ineens opeisbaar, dan wel een ander, in goede justitie te bepalen bedrag;
e. de gemeente Steenwijkerland zal veroordelen in de kosten van het geding.
3.2. [A] c.s. heeft zijn vordering onder c blijkens diens pleitnota nog nader gespecificeerd, in die zin dat daaronder moet worden begrepen dat de voorzieningenrechter de gemeente Steenwijkerland zal verbieden om eerst [adres 1] en de percelen grasland te veilen en pas daarna [adres 2]. Dit met de bepaling dat de gemeente Steenwijkerland niet meer mag overgaan tot de veiling van [adres 1] en de percelen grasland indien en voor zover [adres 2] wordt gegund aan [A] c.s.
3.3. De gemeente Steenwijkerland voert gemotiveerd verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend belang van [A] c.s. bij de gevraagde voorziening is in voldoende mate gebleken.
4.2. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een executoriale titel slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant - mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal in het geval kunnen zijn indien de executoriale titel klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na deze executoriale titel voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
Dit toetsingskader is niet limitatief en biedt in ieder geval nog enige (theoretische) ruimte. De vraag is of het huidige feitencomplex dusdanig klemmend is dat moet worden onderzocht of deze ruimte thans aanwezig is. Hierbij zal aansluiting worden gezocht bij het hiervoor weergegeven toetsingskader, alsmede bij artikel 3:13 BW (vgl. Gerechtshof 's-Gravenhage 20 januari 2009, NJF 2009, 140).
4.3. [A] c.s. legt aan zijn vordering vooreerst ten grondslag dat de executie zal leiden tot een noodtoestand aan zijn zijde. De op de veiling aangeboden percelen zijn incourant, vanwege de agrarische bestemming, de slechte staat van de eerste bedrijfswoning en het zakelijk recht van bewoning van [C]. De opbrengst van de registergoederen zal lager zijn dan de hypothecaire schuld die erop rust. De gemeente Steenwijkerland heeft dan ook geen in redelijkheid te respecteren belang om van haar executiebevoegdheid gebruik te maken, terwijl [A] c.s. onevenredig zwaar in zijn belangen zouden worden getroffen. Ten aanzien van [C] geldt nog dat zij zich na de verkoop vanwege haar leeftijd en gezondheidssituatie niet zelfstandig zal kunnen redden in de eerste bedrijfswoning.
[A] c.s. betoogt voorts dat nog altijd een oplossing van het probleem mogelijk is wanneer [A] het perceel van [D] koopt. In dat geval zullen - na verbouw - slechts twee bedrijfswoningen overblijven en kan de situatie in overeenstemming worden gebracht met het vigerende bestemmingsplan. Overigens kan deze situatie - aldus [A] c.s. - ook worden gerealiseerd door [A] c.s. te laten bieden op de veiling van pe[adres 2] en de veiling van perceel 31 niet door te laten gaan in geval [adres 2] aan [A] c.s. moet worden vergund.
Het door [A] c.s. in de dagvaarding gedane beroep op verjaring is in de pleitnota ingetrokken.
4.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.5. Tussen partijen is niet in geschil dat de dwangsom van € 150.000,00 is verbeurd en dat tegen het daaraan ten grondslag liggende dwangbevel geen rechtsmiddel meer open staat.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat [A] c.s. niet inzichtelijk heeft gemaakt dat de veiling niet méér zal opleveren dan de op de percelen rustende hypotheken. Een deugdelijke taxatie en een overzicht van de op de onroerende zaken rustende hypothecaire verplichtingen ontbreken. Dat de onroerende zaken vanwege de agrarische bestemming, de staat van de eerste bedrijfswoning en de inwoning door [C] minder courant zullen zijn dan onroerende zaken waarvoor dit niet geldt, is - hoe aannemelijk ook - als grondslag voor het gevorderde in ieder geval onvoldoende. In dit verband is ter zitting door de gemeente Steenwijkerland nog naar voren gebracht dat - hoewel er nog geen concrete gegadigde is - sprake is van diverse belangstellenden. Daarbij komt dat [A] c.s. niet nader heeft geconcretiseerd in welk opzicht de openbare verkoop zal leiden tot een noodtoestand aan de zijde van [A] en [B]. Dat zij alsdan gedwongen zullen kunnen zijn de woning te ontruimen kan in ieder geval niet als zodanig gelden: [A] en [B] zijn immers reeds sinds de aanschrijving van 19 september 2002 op de hoogte van de omstandigheid dat de door hen gerealiseerde woning illegaal is en dat de gemeente Steenwijkerland deze situatie wilde beëindigen. Zij hadden zich voorts vanaf het moment van betekening van het dwangbevel en het executoriale beslag op de onroerende zaken kunnen en moeten realiseren dat een executieverkoop reëel was en om kunnen zien naar andere (legale) behuizing. Dat de gemeente Steenwijkerland heeft gepoogd tot een totaaloplossing ter zake te komen, laat onverlet dat zij haar recht op executie nimmer heeft prijsgegeven. [A] en [B] zijn hiervan, gelet op de - mede tot stuiting strekkende - lange reeks van sommaties als opgenomen onder productie 5 (a tot en met y) van de zijde van de gemeente Steenwijkerland, op niet mis te verstane wijze ook telkens op de hoogte gebracht.
Dat de gemeente Steenwijkerland in het kader van eerdere pogingen om tot een oplossing te komen bereid was de inning van de verbeurde dwangsom achterwege te laten, maakt het voorgaande niet anders, reeds nu de toen beoogde oplossing niet is bereikt.
4.6. Ten aanzien van [C] geldt dat zij een zakelijk recht op bewoning heeft, welk recht door de openbare verkoop geen wijziging ondergaat. Dat [C] vanwege haar leeftijd en gezondheidstoestand niet langer zelfstandig kan wonen en dat de eerste bedrijfswoning, waar zij in woont, eigenlijk niet bewoonbaar zou zijn, staat daarvan los, zodat niet geconcludeerd kan worden dat de openbare verkoop zal leiden tot een noodsituatie aan haar zijde.
4.7. Het hiervoor onder 4.5. en 4.6. overwogene in aanmerking genomen is van een situatie waarin de gemeente Steenwijkerland niet in redelijkheid tot uitoefening van haar bevoegdheid heeft kunnen komen, geen sprake. Van een onevenredigheid tussen het belang van de gemeente Steenwijkerland bij de uitoefening van deze bevoegdheid en het belang van [A] c.s. dat daardoor wordt geschaad is onvoldoende gebleken.
In dit verband overweegt de voorzieningenrechter dat het belang van de gemeente Steenwijkerland bij inning van de dwangsom en beëindiging van de illegale situatie zwaarwegend is. De illegale situatie die aan het dwangbevel ten grondslag ligt, duurt immers nog altijd voort en serieuze pogingen van de zijde van de gemeente Steenwijkerland om te komen tot een totaaloplossing, zijn alle gestrand wegens tegenstrijdige belangen van de broers [A], [D] en [E].
Een overeenkomst waarbi [A] [adres 2] van [D] zou kopen, had mogelijk een (begin van een) oplossing kunnen bieden. Ondanks herhaalde pogingen is een dergelijke koopovereenkomst echter nog altijd niet tot stand gekomen. Zeer onzeker is of zodanige koopovereenkomst daadwerkelijk tot stand zal komen en of deze daadwerkelijk zal leiden tot de beëindiging van de illegale situatie. Niet onbegrijpelijk is dan ook dat de gemeente Steenwijkerland betoogt dat deze optie voor haar onvoldoende garanties biedt. Niet onbegrijpelijk is voorts dat de gemeente Steenwijkerland de uitkomsten van de bestuursrechtelijke procedure niet af wil wachten. Genoemde procedure laat immers onverlet dat de dwangsom verbeurd is en dat de huidige situatie nog altijd niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Dat de gemeente Steenwijkerland eerder wel de uitkomsten van bestuursrechtelijke procedures heeft afgewacht dan wel een minnelijk traject is ingegaan, maakt het voorgaande niet anders. Juist gezien de eerder ondernomen pogingen kan van de gemeente Steenwijkerland niet worden gevergd dat zij de openbare verkoop (wederom) uitstelt, in afwachting van een op voorhand geenszins voldoende zekere oplossing.
4.8. Al met al moet worden geconcludeerd dat de omstandigheid dat de gemeente Steenwijkerland thans wenst over te gaan tot de openbare verkoop van de percelen van [A] en [B] geen misbruik van bevoegdheid oplevert. De primaire en subsidiaire vordering zullen daarom worden afgewezen.
4.9. De voorzieningenrechter ziet voorts geen aanleiding te bepalen dat de veiling van [adres 2] zal moeten plaatsvinden vóór de veiling van [adres 1], waarbij de veiling van [adres 1] zal moeten worden stopgezet als [adres 2] aan [A] c.s. zou moeten worden gegund. Hiertoe wordt overwogen dat het - behoudens zeer uitzonderlijke omstandigheden die evenwel in dezen niet aan de orde zijn - niet aan de geëxecuteerde(n) is om te bepalen op welke wijze de veiling dient te worden ingericht. Dit betekent dat de meer subsidiaire vordering evenmin toewijsbaar is.
4.10. Dit alles leidt tot de slotsom dat de vorderingen zullen worden afgewezen.
4.11. [A] en [B] zullen - overeenkomstig hetgeen door de gemeente Steenwijkerland dienaangaande is gevorderd - als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente Steenwijkerland worden begroot op:
- griffierecht € 560,00
- salaris advocaat 904,00
Totaal € 1.464,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [A] en [B] hoofdelijk, des dat de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente Steenwijkerland tot op heden begroot op € 1.464,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2011.