ECLI:NL:RBZLY:2011:BU3519

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
7 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
577410 VV 11-78
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Zomer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een concurrentiebeding in een arbeidszaak met betrekking tot interieurontwerp

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 7 november 2011 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werkneemster en haar voormalige werkgever. De werkneemster, die in het kader van haar opleiding Interieurontwerp een arbeidsovereenkomst had gesloten voor de duur van één jaar, verzocht de rechter om schorsing van een concurrentiebeding dat haar verbiedt om binnen een jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten in een vergelijkbaar segment. De werkgever, een besloten vennootschap, voerde aan dat de werkneemster het concurrentiebeding had geschonden door een eigen bedrijf te starten en activiteiten te ontplooien die in concurrentie zouden kunnen zijn met die van de werkgever.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkneemster na beëindiging van haar arbeidsovereenkomst een bedrijf heeft ingeschreven en zich richt op de maritieme markt, een segment waarin de werkgever niet actief is. De rechter oordeelde dat het concurrentiebeding te vaag en te veelomvattend was geformuleerd, waardoor het de werkneemster onbillijk benadeelde in haar mogelijkheden om een inkomen te genereren. De rechter heeft de vordering van de werkneemster om het concurrentiebeding te schorsen toegewezen, met de voorwaarde dat zij zich uitsluitend op de maritieme markt zou richten.

De rechter heeft ook geoordeeld dat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd dat de werkneemster schade had veroorzaakt door haar activiteiten. De vorderingen van de werkgever om de werkneemster te veroordelen tot betaling van een voorschot en andere vorderingen zijn afgewezen. De werkgever is veroordeeld in de proceskosten van de werkneemster, die in totaal € 571,33 bedragen. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om duidelijke en billijke concurrentiebedingen op te stellen, rekening houdend met de belangen van werknemers die aan het begin van hun carrière staan.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknummer : 577410 VV EXPL 11-78
datum : 7 november 2011
Vonnis in het kort geding van:
[EISENDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
verder te noemen “[eisende partij]”,
gemachtigde mr. I. Jager, advocaat te Hattem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[GEDAAGDE PARTIJ],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
verder “[gedaagde partij]”,
gemachtigde mr. F. Benjamins, advocaat te Meppel.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het exploot d.d. 21 oktober 2011 houdende een vordering tot het treffen van een voorziening bij voorraad met aangehechte producties
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 november 2011. Verschenen zijn:
- [eisende partij], bijgestaan door mr. I. Jager voornoemd, en
- namens [gedaagde partij] [naam directeur], directeur, bijgestaan door mr. F. Benjamins voornoemd.
Het geschil
in conventie:
De vordering van [eisende partij] strekt ertoe dat de kantonrechter als voorzieningenrechter bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad zal schorsen met ingang van een zo vroeg mogelijke datum het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst tussen [eisende partij] en [gedaagde partij] totdat in de bodemprocedure zal zijn beslist dan wel tot aan het einde van de periode van een jaar na 18 maart 2011 waarop het concurrentiebeding betrekking heeft, onder veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten.
[gedaagde partij] heeft verweer gevoerd en tot afwijzing van de vordering geconcludeerd.
in reconventie:
De vordering van [gedaagde partij] strekt ertoe dat de kantonrechter als voorzieningenrechter bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad zal bepalen dat [eisende partij] binnen vijf dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis de activiteiten van [bedrijfsnaam] staakt en dat zij deze activiteiten gedurende de duur van het concurrentiebeding gestaakt houdt, dat zij de website van [bedrijfsnaam] van het internet verwijdert en dat zij de inschrijving van [bedrijfsnaam] bij de Kamper van Koophandel zal laten doorhalen, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding alsmede € 500,00 voor iedere dag dat [eisende partij] in strijd met het concurrentieding handelt, onder veroordeling van [eisende partij] tot betaling aan [gedaagde partij] van een voorschot van € 20.000,00 en in de proceskosten.
[eisende partij] heeft de vordering betwist en tot afwijzing daarvan geconcludeerd.
Vaststaande feiten
1.
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten die, als gesteld en niet of onvoldoende weersproken, als vaststaand hebben te gelden.
1.1.
[eisende partij] loopt vanaf 13 januari 2010 in het kader van haar HBO-opleiding Interior Design & Styling aan de Jan des Bouvrie Academie van Saxion Next te Deventer stage bij [gedaagde partij]. [eisende partij] is op [datum] afgestudeerd als interieurontwerper.
1.2.
Tijdens de stage, waarvan de bedoeling was dat deze zou doorlopen tot juni 2010, is tussen [eisende partij] en [gedaagde partij] een arbeidsovereenkomst gesloten, ingaande 18 maart 2010 voor de duur van een jaar. De arbeidsovereenkomst is op 18 maart 2011 beëindigd.
1.3.
In artikel 15.4 van de arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding opgenomen:
“Het is de werknemer verboden binnen een tijdvak van 1 jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst zaken te doen met clienten van werkgever, welke met de huidige werkgever in concurrentie zou kunnen treden, ongeacht het geografisch gebied. Tevens is het de werknemer verboden om binnen een tijdvak van 1 jaar na beëindiging der dienstbetrekking alleen of met anderen een soortgelijk bedrijf als dat van werkgever uit te oefenen of daaraan rechtstreeks of zijdelings deel te nemen of daarbij betrokken te zijn, alsmede om in genoemde periode relaties van werkgever te benaderen of te doen benaderen met het oogmerk om allen of met anderen dan wel voor anderen zaken te doen op het gebied waarop werkgever werkzaam is.
Onder relaties wordt in dit verband verstaan een ieder die op het moment van beëindiging van de dienstbetrekking een zakelijke band heeft met werkgever.
Bij overtreding van het in dit beding bepaalde is de werknemer aan de werkgever verschuldigd een boete van € 100.000,-- per overtreding, alsmede € 5000,-- per dag (met een maximum van € 50.000,--) dat deze overtreding voortduurt, welke bedrag(en) onmiddellijk na ingebrekestelling opeisbaar zal/zullen zijn, onverminderd het recht van de werkgever tot het vorderen van volledige schadevergoeding.”
1.4.
[eisende partij] heeft op 9 mei 2011 haar bedrijf [bedrijfsnaam] ingeschreven in het register van de Kamer van Koophandel en onder de naam [bedrijfsnaam] een website geopend. Op de website staat dat [bedrijfsnaam] is gespecialiseerd in het ontwerpen van interieurs van kantoren, horeca en hotels.
1.5.
[eisende partij] heeft op de website van [bedrijfsnaam] tekeningen geplaatst die zij heeft gemaakt op het moment dat zij in dienst was bij [gedaagde partij]. Deze heeft zij op aandringen van [gedaagde partij] verwijderd.
1.6.
[eisende partij] heeft tijdens een maritieme beurs te Gorinchem ter promotie van [A] schetsen gemaakt voor scheepsinterieurs. Daarvoor heeft zij geen geldelijke vergoeding ontvangen.
1.7.
[eisende partij] is gevraagd om ter gelegenheid van de maritieme beurs Europort die van 8 tot en met 11 november 2011 zal worden gehouden te Rotterdam (Ahoy) een deel van de stand van [A] voor haar rekening te nemen.
De beoordeling
in conventie en reconventie:
2.
De vorderingen in conventie en reconventie hangen nauw met elkaar samen en zullen daarom gezamenlijk worden behandeld.
3.
Hoewel [gedaagde partij] betwist dat [eisende partij] een spoedeisend belang heeft, is een vordering tot schorsing van een concurrentiebeding naar haar aard al snel spoedeisend. Dat is ook hier het geval. [eisende partij] heeft er immers belang bij snel te weten of zij activiteiten op het gebied van interieurontwerp en design mag ontplooien om daarmee inkomen te genereren. Dat betekent dat ook de vordering in reconventie, waarvan [eisende partij] op haar beurt de spoedeisendheid betwist, spoedeisend is.
4.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt [eisende partij], samengevat, het volgende. Het beding is te vaag en te veelomvattend geformuleerd en beperkt [eisende partij] volledig in haar mogelijkheden in haar beroep enige activiteit te ontplooien. [eisende partij] wil zich vooral richten op de maritieme markt, een segment waarin [gedaagde partij] niet actief is. De activiteiten die [gedaagde partij] heeft verricht voor [C] dateren van een tijd geleden en hadden betrekking op de horecagedeeltes, terwijl [eisende partij] dergelijke interieuren niet wil gaan ontwerpen. Het werk dat [gedaagde partij] voor [B] heeft verricht, heeft alleen het vervaardigen van werkbladen omvat, niet het ontwerpen van scheepsinterieuren. Zij heeft het concurrentiebeding niet overtreden. In haar bedrijf, dat zij heeft opgericht omdat Saxion dat aanmoedigt, ontplooit zij nog geen activiteiten die enige opbrengst genereren.
5.
Het standpunt van [gedaagde partij] is, samengevat, dat zij [eisende partij] wel aan het concurrentiebeding kan houden en dat [eisende partij] het ook heeft geschonden. [eisende partij] heeft haar bedrijf [bedrijfsnaam] vrijwel meteen na beëindiging van de arbeidsovereenkomst in het register van de Kamer van Koophandel laten inschrijven, een website geopend waarin zij zich op de segmenten, waar ook [gedaagde partij] actief is, zoals horeca, presenteert. Ook heeft zij op een beurs ontwerpen gemaakt en is zij van plan dat van 8 tot en met 11 november a.s. weer te doen. [gedaagde partij] is wel degelijk op de maritieme markt actief. Zo heeft zij voor twee schepen van [C] de horecagedeeltes ontworpen en heeft zij diverse werkbladen aan [B] te Vollenhove geleverd.
6.
De bodemrechter kan een concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk vernietigen indien, zoals artikel 7:653 lid 2 Burgerlijk Wetboek bepaalt, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. In een voorlopige voorzieningenprocedure als de onderhavige kan een concurrentiebeding slechts worden geschorst. Tot schorsing is reden als de kans op vernietiging groot wordt geacht. Dat is in deze zaak het geval.
7.
Daarbij speelt in de eerste plaats een rol dat de werkgever een sinds 1994 actief bedrijf met een zevental werknemers is en de werknemer helemaal aan het begin van haar carrière staat en zelfs als stagiaire daar is begonnen en haar opleiding pas heeft voltooid nadat de arbeidsovereenkomst was beëindigd. Verder is het marktsegment waarop [eisende partij] zich wil richten veel smaller dan dat van de werkgever en is vooralsnog onvoldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde partij] “soortgelijk werk” in dat segment doet. Het werk voor [C] dateert van ruim vijf jaar geleden en betrof de horecagedeeltes, waarvan [eisende partij] zegt dat zij zich niet daarop wil richten en het werk voor [B] was geen ontwerp-werk. [gedaagde partij] heeft, ter zitting op dat punt bevraagd, gezegd dat zij nog geen gevolgen heeft bemerkt van de gestelde concurrerende activiteiten van [eisende partij].
Tegenover de belangen van [gedaagde partij] staan zwaarwegende belangen van [eisende partij], die na de vierjarige studie tot interieurontwerper net is afgestudeerd en nu als zodanig wil gaan werken en geld wil verdienen én daartoe via een samenwerking met [A] in de gelegenheid is. Verder is na een arbeidsduur van een jaar een concurrentiebeding dat even lang geldt en niet in geografisch opzicht is begrensd alleen daarom al een grote beperking voor de gewezen werknemer. Tenslotte speelt een rol dat inmiddels al ruim 7,5 maand zijn verstreken van het jaar dat het beding geldt.
8.
Gelet op dat alles is de voorzieningenrechter van oordeel dat [gedaagde partij] [eisende partij] thans niet meer onverkort aan het beding kan houden en zij zal het beding met onmiddellijke ingang schorsen. Daarbij zal zij echter wel de voorwaarde opnemen dat [eisende partij], tot dat het beding door tijdsverloop niet meer geldt of door de bodemrechter geheel of gedeeltelijk is vernietigd, uitsluitend actief zal zijn op de maritieme markt. Een geografische beperking neemt zij hierbij niet op, omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde partij] op dat segment “soortgelijk” actief is. Een algehele, onvoorwaardelijke schorsing zou te veel vooruitlopen op een beslissing van de bodemrechter en [eisende partij] heeft gesteld dat zij zich op de korte termijn uitsluitend op het maritieme segment wil richten.
9.
Hoewel [gedaagde partij] kan worden toegegeven dat [eisende partij] alleen al door zich aan potentiële klanten te presenteren met haar bedrijf haar voormalige werkgever concurrentie aandoet en daarmee het concurrentiebeding overtreedt, is gesteld noch gebleken dat [gedaagde partij] daardoor schade of andere negatieve gevolgen heeft ondervonden. Bovendien heeft [eisende partij] onweersproken gesteld dat zij geen inkomsten uit haar ontwerpactiviteiten heeft genoten en geen of amper ander inkomen heeft. Gelet daarop is de kans klein dat de bodemrechter een schadevergoeding en/of boete in de orde van grootte zoals [gedaagde partij] nu bij wijze van voorschot vordert, zal toewijzen. De voorzieningenrechter zal die vordering dus afwijzen.
10.
De andere vorderingen van [gedaagde partij] impliceren dat zij [eisende partij] onverkort kan houden aan het concurrentiebeding en dat is gelet op de schorsing van het beding niet het geval. Ook die vorderingen zal de voorzieningenrechter afwijzen. Wel zal [eisende partij] haar website dienen aan te passen in die zin dat zij zich op de korte termijn uitsluitend op de maritieme markt richt. De door [gedaagde partij] geformuleerde vorderingen hebben echter een veel verder gaande strekking en er is daarom geen grond ze deels c.q. aangepast toe te wijzen.
11.
Dat alles betekent dat [gedaagde partij] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure zal worden veroordeeld. De kosten van de reconventie worden daarbij op nihil begroot omdat dit amper tot extra werk aan de zijde van [eisende partij] zal hebben geleid.
De beslissing in kort geding
De kantonrechter:
in conventie en reconventie:
- schorst het tussen partijen gesloten concurrentiebeding met onmiddellijke ingang, totdat het beding door tijdsverloop niet meer geldt of totdat het door de bodemrechter geheel of gedeeltelijk is vernietigd, onder de voorwaarde dat [eisende partij] zich met haar ontwerpactiviteiten uitsluitend op het maritieme segment zal begeven;
- veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van de aan de zijde van [eisende partij] gemaakte proceskosten die in conventie en in reconventie worden begroot op
€ 100,33 aan explootkosten
€ 71,00 aan griffierecht
€ 400,00 aan salaris gemachtigde,
€ 571,33 in totaal;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. M. Zomer, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 7 november 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.