RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 11/2487
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
(…),
wonende te Zwolle, verzoeker,
gemachtigde: mr. L.E. Nijk, advocaat te Zwolle,
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle,
verweerder.
Bij besluit van 14 november 2011 heeft verweerder verzoeker gelast het gebruik van de berging op het perceel (..) te Zwolle als slaapplaats binnen vier weken te staken en gestaakt te houden op verbeurte van een dwangsom van € 1000, - per week met een maximum van € 4000, -.
Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Op 2 december 2011 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat het besluit van 14 november 2011 wordt geschorst totdat op het bezwaarschrift is beslist.
Bij besluit van 5 december 2011 heeft verweerder de begunstigingstermijn van het besluit van 14 november 2011 verlengd tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Het verzoek is ter zitting van 19 december 2011 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voorts was de zoon van verzoeker, eveneens genaamd (..) aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W. voor ’t Hekke, juridisch medewerker.
1.Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover hierbij het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2. Na een melding door een toezichthouder van de sectie Toezicht & Handhaving is geconstateerd dat de berging op de woonwagenstandplaats Luzernevlinder 16 wordt gebruikt als slaapruimte.
In verband hiermee heeft verweerder bij brief van 27 september 2011 aan verzoeker het voornemen bekend gemaakt hem een last onder dwangsom op te leggen indien het gebruik van de berging als slaapplaats niet op 26 oktober 2011 is gestaakt.
Bij brief van 21 oktober 2011 heeft verzoeker op dit voornemen zijn zienswijze gegeven.
Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals in de vorige rubriek is weergegeven.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de door hem gehuurde woonwagen twee kleine slaapkamers heeft. Door de opvang van het dakloos geworden gezien van zijn meerderjarige zoon met partner en twee jonge kinderen van 1 en 3 jaar is er in de woonwagen te weinig slaapruimte en overnachten verzoeker en zijn echtgenote noodgedwongen in de berging. Voor verzoeker is het niet mogelijk om het gezin van zijn zoon op straat te zetten, terwijl voor hemzelf en zijn vrouw geen alternatief aanwezig is. Verzoeker heeft nadrukkelijk gesteld dat het gaat om een tijdelijke situatie. De zoon is vrijwel dagelijks doende met het zoeken naar een eigen woonruimte. Het waren met name financiële problemen, waardoor de zoon genoodzaakt zag de huur van zijn flat op te zeggen. Mogelijk kan de zoon via woningbouwvereniging SWZ een noodwoning huren. Gesprekken hierover moeten nog plaatsvinden.
3. Nu verweerder de begunstigingstermijn heeft verlengd totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan kan verzoeker een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening niet worden ontzegd.
4. Tussen partijen is verder niet in geschil dat het gebruiken van de berging als slaapplaats in strijd is met het vigerende bestemmingsplan (berging bedoeld voor huishoudelijke doeleinden en sanitaire voorzieningen).
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Vast staat dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat nu het bestemmingsplan zelf geen mogelijkheden kent om van het plan af te wijken en verweerder anderszins niet wenst mee te werken bewoning van een berging toe te staan. Voorts deelt de voorzieningenrechter het oordeel van verweerder dat verzoeker er op toe dient te zien dat het gebruik van de stand-plaats en de woonwagen plaats dient te vinden in overeenstemming met het bestemmings-plan en daarook het laten gebruiken van de standplaats en de daarop aanwezige bouwwerken onder valt. De stelling van de gemachtigde van verzoeker dat de last niet kan worden nagekomen met betrekking tot de partner van verzoeker, kan dan ook niet slagen.
Voorts is de voorzieningenrechter niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhavend optreden moet worden afgezien. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat verzoeker ter zitting heeft bevestigd dat de berging al ruim zes maanden als slaapplaats wordt gebruikt, zodat niet gezegd kan worden dat de berging slechts tijdelijk als slaapgelegenheid wordt gebruikt.
In hetgeen door en namens verzoeker is gebracht ziet de voorzieningenrechter verder geen grond voor het oordeel dat in dit geval handhavend optreden zodanig onevenwichtig is met de daarbij te dienen belangen dat verweerder daarvan had moeten afzien.
De voorzieningrechter is echter van oordeel dat de belangen van verzoeker bij een verlenging van de begunstigingstermijn in het vooruitzicht van de komende feestdagen zwaarder dienen te wegen dan de belangen van verweerder bij een onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit.
De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de in het besluit van 5 december 2011 opgenomen begunstigingstermijn wordt verlengd tot 1 februari 2012.
De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding verweerder gedeeltelijk te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten en wel tot een bedrag van € 437,- (1 punt voor het ingediende verzoekschrift).
- bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot 1 februari 2012;
-veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 437, -, te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzieningenrechter, en door hem en C. Kuiper als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.